Hoofdcategorieën
Home » Overige » Standalones » Storm
Standalones
Storm
De storm woedde met al zijn kracht. Harde rukwinden trokken alles uit elkaar, om het vervolgens ruw mee te nemen naar een onbekende bestemming. Regen viel met veel geweld naar beneden. Elke druppel was als een kogel, die met volle kracht in de aarde ramde. Het water spoelde alles weg, met haar verwoestende kracht. De grond werd zacht, en liet alles los. Wortels kwamen bloot te liggen, waardoor de planten geen houvast meer hadden. In angst wachtten ze op hun lot, meegetrokken worden door het woeste, kolkende water, met zijn modderstromen, de keiharde, scherpe stenen en de resten van wat ooit planten waren geweest, of opgepakt worden door de sterke armen van de wind, om hoog in de lucht verscheurd te worden, uit elkaar getrokken, en misschien kreeg het water ze daarna alsnog in zijn greep. Eén ding was zeker, niemand zou het overleven, zelfs geen klein, onbenullig grassprietje.
Het in rap tempo vallende water vormde een dicht gordijn, dat ervoor zorgde dat niemand iets kon zien. Zelfs de felle bliksemschichten die de hemel in tweeën spleten wierpen maar een zwak licht op de grond onder zich. De bulderende donderslagen die daarop volgden lieten de aarde trillen op haar grondvesten. Moeder Aarde toonde haar onuitputtelijke kracht weer, haar wreedheid, waardoor de mensen die als parasieten op haar leefden alleen maar doodsbang toe konden kijken. Naar buiten gaan met dit weer was hetzelfde als zelfmoord plegen.
En toch liep hij daar buiten, tijdens deze storm. Wachten kon hij niet, wachten kon zij niet. Het moest nu gebeuren, want hierna zou niets meer hetzelfde zijn. Dat hij door het vreselijke weer moest was bijzaak. Zijn zwarte cornrows plakten aan zijn gezicht, nek en schouders. De drijfnatte, lange slierten hadden vrij spel, doordat zijn bandana al tijden geleden was gescheurd. Hij rilde, van de warmte van de dagen ervoor was niets meer te merken. Een felle flits verlichtte de hemel en het gebied voor hem, het deed pijn aan zijn ogen. Meteen daarop volgde een harde knal, die zijn trommelvliezen bijna deed barsten, en de aarde onder hem liet schudden. Toch liep hij vastberaden door. Waar heen precies wist hij niet, door de regen kon hij zijn eigen vingers niet eens zien als hij ze tien centimeter voor zijn gezicht hield. Zijn oriëntatievermogen had hem tien meter na zijn voordeur al compleet in de steek gelaten. Voor hetzelfde geld liep hij nu al die tijd al doelloze rondjes. En toch stopte hij niet. Hij liep door, steeds verder, met zijn intuïtie als gids.
Een nieuwe, krachtige windvlaag scheurde zijn regenjas kapot. Angstvallig probeerde hij hem nog een beetje fatsoenlijk aan te houden, maar daardoor scheurde de jas alleen maar verder door, tot er alleen twee stukjes stof over waren. Moeiteloos gleden ze langs zijn armen, en voor ze de grond ook maar hadden geraakt, werden ze al meegesleurd door de wind. Die jas was hij kwijt. Nu raakten ook de net nog droge delen van zijn veelte grote kleren in een rap tempo doorweekt, waardoor ze alleen maar zwaarder werden. Toch sjokte hij verder, zijn voeten soppend in een mengsel van blubber en water, dat zijn schoenen was binnengelopen. Hij voelde dat hij het niet lang meer vol zou houden, en daardoor welden tranen op in zin ogen. Nee! Dat mocht niet! Hij kon niet sterven als hij haar niet nog één keer gezien had, dan zou hij nooit rust kunnen vinden. Snel raapte hij het laatste beetje wilskracht in hem bij elkaar. Hij moest het redden, voor haar. Moeizaam tilde hij zijn voet op, om hem vervolgens een stukje verderop weer in de modder te laten zakken. Daarna herhaalde hij het met zijn andere voet. Het lukte hem, hij kwam vooruit.
‘Jasmijn!’ Zijn stem klonk wanhopig, smekend. Maar de klanken waren voor niemand hoorbaar, want de regen verzwolg elk geluid. Hij wist niet goed of hij huilde of niet, want elke mogelijke traan werd meteen verpletterd door de druppels die met een noodgang uit de hemel vielen. Ze leken hem te doorboren, als kogels. Zijn hart bloedde hevig, het huilde zo hard als hij kon, rode tranen door de diepe pijn die hij nu voelde. Het moest lukken, hij moest haar vinden, maar eigenlijk had hij de hoop al opgegeven. Een laatste stap, zijn laatste stap, hij wist het zeker. De aarde leek hem nog meer te verzwelgen dan bij alle vorige stappen, alsof Moeder Aarde hem nu al naar zich toe wou trekken, weg uit het leven. Hij kon het niet meer. Hij was gebroken, verscheurd. Langzaam hief hij zijn handen omhoog. Regendruppels streelden zijn verkleumde vingertoppen.
Maar wat was dat? Hij merkte dat iets vasters langs zijn vingers streek. Was hij voorover gevallen en was dit de zachte aarde? Of voelde de dood zo, voor ze je voorgoed meenam? Met zijn hoofd ging hij iets naar voren, maar hij stopte weer toen hij iets tegen zijn neus voelde. Verbaasd, maar tegelijk ook bang voor teleurstellingen opende hij zijn ogen. Wat hij toen zag deed zijn adem stokken. Twee prachtige, ijsblauwe irissen keken hem aan. Het waren haar ogen, omringt door haar lichte huid, en blonde haren. Het was zij die voor hem stond. De verbazing op haar gezicht was duidelijk te lezen.
Even leek de tijd stil te staan. De regen stopte met vallen. Voor een moment werd hij niet meer doorboord door de koude kogels. Voor een moment viel het dichte gordijn weg. De wind stopte met waaien. Even werden dingen bij elkaar gehouden. Bloemen en hun oorsprong, maar ook de prachtige herinneringen van twee individuen, die daarvoor steeds meer vervaagden, zoals het leven in hun lichamen. Er was geen enkel geluid te horen. De hemel werd niet verscheurd door de felle flitsen, de aarde trilde niet door de bulderende kracht van de donder en de bliksem. Er waren maar twee mensen, een man en een vrouw, allebei compleet doorweekt, allebei aan het einde van hun krachten.
‘Tom,’ Haar breekbare, hese stem sneed als een mes door de stilte.
‘Jasmijn,’ Zijn stem trilde wat door de tranen die hij zonder succes binnen probeerde te houden.
De tijd tikte verder, maar de storm leek wel bevroren te zijn. Diep keken ze elkaar in de ogen, deze twee mensen, die zich niet meer menselijk voelden, hooguit mensachtig. De wanhoop veranderde voor hun ogen in puur geluk. Tranen rolden over hun wangen. De storm had hen samengebracht, naar zijn oog. Het oog waar Moeder Aarde precies kon zien wat er gebeurde. Waar de pracht van de parasieten, die mensen heetten, even aan het licht kwam. Als een kleine sprankeling door de duisternis. Ze vielen elkaar in de armen, en knuffelden elkaar met het laatste beetje van hun krachten. Hun grepen waren zo stevig dat het leek alsof ze nooit meer los wouden laten, en dat wouden ze ook niet. Even verslapte hun omhelzing, zodat ze elkaar recht aan konden kijken. Zorgvuldig namen ze elkaars gezichten in zich op, wetend dat dit de laatste keer zou zijn. Ze brandden het in hun herinneringen. Deze herinnering was zo sterk, zo zorgvuldig opgeslagen, dat de wind hem op geen enkele manier uit elkaar zou kunnen trekken. Hij zou voor eeuwig zijn, voor hun tweeën. Zachtjes drukten ze hun lippen op elkaar, terwijl ze elkaar weer steviger vastpakten. De storm begon weer op gang te komen, met al zijn vernietigende kracht. Het beuken van de wind en de regen begon weer. Nog steviger pakten ze elkaar vast, niets kon hen van elkaar scheidden. Nog één laatste donderslag scheurde door de nacht, voor de sterke arm van de wind hen optilde en in het rond slingerde. Maar zelfs zij kon hen niet uit elkaar drijven.
En zo werden ze gevonden. Innig omhelst, hun lippen op elkaar, in een weiland naast een rivier. Het was hen gelukt, ze hadden zichzelf door de storm gevochten om eeuwig samen te zijn.
Reacties:
Daan.
ditismooi.
Daan.
ikvoeldederegen. endezonschijnthier.
Daan.
ikhouvanjou.
Daan.
ditisgeweldig. <3
Zo mooi <3
Echt. Prachtig.
Alsof, alsof je zelf in die storm bent geweest, zo is alles beschreven <3
Als iemand mij hier een definitie van vraagt, ben ik morgen nog niet klaar met zeggen hoe geweldig dit is <3
Het is. Het is gewoon zo mooi <3
Ik huil alweer, zo geweldig mooi, je schrijft super!