Hoofdcategorieėn
Home » Overige » Schrijfwedstrijd » The wings that carry you home
Schrijfwedstrijd
The wings that carry you home
Death and love are the two wings that bear the good man to heaven.
- Michelangelo
De jongen was ooit zijn kostbaarste bezit geweest. Hij kon zich er niet toe zetten het met geweld te vernietigen. En dus vernietigde hij het met tederheid.
Hij herinnerde het zich alsof het gisteren was, de eerste keer dat hij de jongen in zijn armen hield. Klein, bloederig, zijn oogjes nog dichtgeplakt. Hij huilde niet, en dat zou hij in zijn latere leven ook nooit doen. Het was een teken van God.
Sidney, de moeder van de jongen, was een kennis van hem. Een vriendin kon hij haar niet noemen. Over de doden geen kwaad natuurlijk, maar een junkiehoertje als Sid lag niemand nauw aan het hart. Ze stond die avond bij hem op de stoep, haar huid witter dan de sneeuw in haar haren. Enkel de kringen onder haar ogen hadden een andere kleur, een blauwpaars dat weinig goeds voorspelde. Ze keek hem aan en hij begreep het. Ze was hoogzwanger en kon nergens heen. Dus hij liet haar binnen. Twee stappen in de hal brak haar water en zakte ze in elkaar.
Sid was te smal. Het kind kwam niet en ze had toch al geen kracht om te persen. Ze jammerde zachtjes en klauwde haar nagels in de rug van zijn hand, maar behalve verontrustend veel bloed zag hij niks tussen haar dijen.
Toen ze haar hoofd achterover liet zakken en haar koude vingers niet meer in zijn arm knepen, wist hij dat het voorbij was en dat hij moest handelen, of hij zat dadelijk met twee lichamen opgescheept. Met een keukenmes sneed hij onder de bult van haar buik. Het ging verbazingwekkend snel, alsof haar vlees zich overgaf aan dit laatste misbruik en hem bespotte met donkerrode tranen. Na alles wat men haar tijdens haar leven had aangedaan, was dit genadig.
Hij gleed met twee handen door haar nog warme binnenste en schepte het kind uit de dode moeder. Een jongentje. Levend en wel, ademend en met alles op de juiste plek. Maar stil.
Hij sneed de navelstreng door, legde het kind neer op Sid’s sjaal en sleepte de dode hoer naar buiten. Tegenover zijn voordeur stroomde de vaart. Het lijk en het mes lieten niets aan de wereld na behalve een rimpeling op het zwarte water en een slapende baby in een grijze wollen sjaal.
Hij noemde de jongen Paxton en voedde hem op als een zoon, maar hij liet zich nooit vader noemen. Zijn naam was Wolfgang en hij was niet Paxtons vader. Wolfgang, zeg eens Wolfgang? De naam was te moeilijk voor een kleuter, hij bracht het niet verder dan “Wolf”¯. Daar kon hij zich mee verzoenen.
Nu, jaren later, was hij Wolf en Paxton was zijn eigendom. Niemand wist van het bestaan van de jongen af en dat was precies zoals het moest zijn. Want Wolf was een kunstenaar, en hij had absolute privacy nodig voor zijn werk. Geen nieuwsgierige ogen, geen leeghoofdige opmerkingen, geen minderwaardige aanwezigheid die hem kon storen wanneer hij zichzelf verloor in zijn creaties. En vooral geen buitenwereld die “zijn”¯ jongen kon bezoedelen.
Paxton was geboren op de vloer van zijn huis, het bloed van de hoer die hem baarde had de grijze tegels van zijn hal besmeurd, Wolf’s handen hadden hem uit haar dode vlees geschraapt. Op dat moment had God de jongen aan hem geschonken. Het was een teken geweest, een hogere macht wilde dat Paxton bij Wolf terechtkwam, en wie was hij om een teken te negeren?
Zeventien jaar, vier maanden en twee dagen. Al die tijd, zijn hele leven, had Paxton het huis niet één keer verlaten, had hij behalve Wolf geen mensen om zich heen gehad. Paxton was zuiver, precies zoals de hemel hem had gemaakt. Een engel. Een muze. De ziel die Wolf stukje bij beetje in zijn werk legde en op die manier teruggaf aan zijn Almachtige Vader.
Als baby was Paxton al een schatkamer aan inspiratie voor de kunstenaar die iedereen had afgeschreven. Maar elke ademtocht, elke oogopslag, elke beweging van dat kleine stille leven wakkerde het vuur in Wolf’s bloed weer aan. Hij kwam uit zijn atelier met tekeningen, schetsen, schilderijen in zachte kleuren die een verhaal vertelden over ontwaken, een kalme vastberadenheid, een hand die zich om het leven sloot omdat het er simpelweg recht op had. Zijn carrière herleefde en achter de deur van zijn werkkamer hield Wolf een slapende Paxton in zijn armen.
Met het verstrijken van de tijd ontdekte Wolf dat een opgroeiend kind een eeuwigdurende verbazing is. Toen Paxton eindelijk leerde spreken maakte hij een hele reeks werken rond woorden en taal. Toen hij van kruipen naar lopen naar rennen ging, opende hij een tentoonstelling met een collectie beelden en installaties die allemaal een gevangen momentopname waren van de vele bewegingen die een kleine jongen produceert.
Wolf deed zijn uiterste best om elke seconde van Paxtons bestaan op te vangen en te vereeuwigen, zodat geen druppel van het wonder verloren zou gaan. Hij deelde het verhaal van zijn engel, zijn rijkdom met grondige tegenzin met de rest van de wereld, ervan overtuigd dat zij hem niet verdienden. Niemand zou ooit begrijpen wat Paxton echt was, en wat hij, Wolf, echt was. Wolf was de marionet, en Paxton was het touwtje dat hem verbond met zijn hemelse poppenspeler.
En vandaag, vandaag zou hij de laatste hand leggen aan zijn meesterwerk.
Jaren geleden, lang voor de sneeuwnacht en Sid, had Wolf geprobeerd om meer van zichzelf in zijn kunst te leggen. Met de hulp van een kennis en wat tweedehands materiaal had hij zichzelf getatoeëerd. Letters, woorden, zinnen, tekeningen. Van zijn enkels tot zijn hals weefden de inktlijnen zich over zijn huid. Een body suit, volledig samengesteld uit elementen van zijn vroeger werk.
Het was niet geworden wat hij hoopte. Het was rommelig, slordig, en bovendien was het niet allemaal zijn eigen werk. Hij kon moeilijk zijn eigen rug bewerken, dus dat deed die kennis voor hem. Amateur. Het leek nergens naar.
Maar nu, nu had hij niet alleen veel beter werk om de collage te vormen, hij beschikte ook over het mooiste canvas ter wereld. Paxton, met zijn huid zo wit als de sneeuw die hem had gebracht.
De jongen lag al op de tafel, zijn hoofd op het kussen en zijn ogen op het plafond gericht. Zijn kleren lagen netjes opgevouwen op de stoel in de hoek, en hoewel Wolf de jongen nooit had aangeraakt op die manier en hij intussen gewend was aan zijn aanwezigheid, greep het verlangen hem toch even naar de keel. Perfectie zuigt keer op keer de lucht uit je longen, zo bleek.
Wolf ging op het krukje zitten. De naalden zoemden en hij tekende.
‘Ik ben nooit zo wit geweest als jij.’ Hij zei het, zomaar, twijfelde zelfs even of hij het hardop had gezegd. Niet dat het verschil maakte, Paxton bleef stil. Dat verontrustte hem. De jongen was nooit een spreker geweest maar de laatste tijd waren die stiltes veranderd. Er zat onrust achter, onrust en kilte. Als een deur, als een stenen muur, als de bodem van een waterput waarin lang geleden iets was verdronken.
‘Het is waar. En als jij niets zegt dan zal ik voor jou spreken. Ik ben nooit zo wit geweest als jij,’ probeerde Wolf nog een keer.
‘Jij bent nooit zo wit geweest als ik.’ Hij zei het mechanisch, met een bijna onhoorbare zucht aan het einde.
‘Zo wit als sneeuw, een bruidsjurk, een onbeschreven blad.’
‘Spaar me die clichés, Wolf. De clichés waarop jouw voeten al die vuile vegen hebben gemaakt.’ Paxtons stem had plots een ongekende kracht. ‘Ik ben niet wit, niet op die manier. Hoe kun je daar nu op schrijven?’
Wolf was dankbaar dat zijn handen niet trilden zoals zijn hart. Het moment was dan toch gekomen. Oh, als hij gewoon die laatste penseelstreken mocht maken, dan zou hij niet protesteren wanneer het doek viel. Nog heel even. Dan is mijn meesterwerk klaar voor de eeuwigheid.
‘Ik kan op alles schrijven. Kijk.’ De naaldjes zongen en inkt vermengde zich met bloed. Paxton verpinkte niet. ‘Dat kan ik, ik kan schrijven. Ik ben de kunstenaar. Maar ik zou veel liever wit zijn zoals jij.’ In de daaropvolgende stilte probeerde Wolf het tikken van de staande klok niet te voelen in zijn oren. Want het deed pijn, dat zwijgen.
‘Je zegt niks meer. Waarom zwijg je nu?’
‘Waarom moet ik iets zeggen? Jij zou spreken voor mij. Jij sprak altijd al voor mij.’ Hij voelde de kwade rilling door de jongen heen gaan maar Paxton bleef liggen. ‘Wie denk je eigenlijk dat je bent? Of liever, wie denk je dat ik ben?’
‘Moet ik het zeggen?’ vroeg Wolf, die al die tijd bleef doorgaan met tekenen.
‘Ja, het moet.’
‘Jij bent een dode vader. Een ongeliefde. Een ongeboren kind. De mensheid, de wereld. Jij bent iedereen die ik niet kan aanraken. Mijn gevangene en mijn bewaker. Jij leeft en ik schrijf in jouw kantlijn.’
Daarna bleef het lange tijd stil. Paxton draaide zich op zijn buik zodat Wolf ook zijn andere kant kon bewerken. Wolf streelde een laatste keer alle lijnen op het levende wit. De woorden, de beelden, en vooral de vleugels die zijn hele rug overspanden en die zachtjes leken te ruisen onder zijn vingers. Het was klaar. Hij wenste dat hij kon huilen, maar hij wist dat de tranen alleen ’s nachts kwamen. Dus zijn ogen bleven droog terwijl hij daar zat en staarde en met zijn rechterhand het andere instrument omklemde dat hij gisteren in de lade tussen de inkt en de naalden had verstopt.
Paxton ging overeind zitten met zijn rug naar Wolf toe. Hij rekte zijn schouders en Wolf zag de veren op hun plaats vallen, klaar voor de vlucht. Hij zou ze nodig hebben.
‘Dus ik leef?’ vroeg hij plots, de ruwe klank die hij vroeger nooit had gehad steeds duidelijker in zijn stem. ‘Noem jij dit leven? Verberg je niet langer achter jezelf en geef het toe. Ik heb je wel gehoord, de nachten dat je niet sliep en urenlang schreeuwde tegen dit huis en alle geesten die erin ronddwalen. Niet alleen die van jou, ook die van mij. Jij hebt geesten van ons gemaakt. Heb ik daar ooit om gevraagd? Heb ik ooit gezegd dat jij tranen moest laten om mijn dood?’
‘Die waren niet voor jou of mij. Die waren voor alles dat zal achterblijven na vandaag. Voor het meesterwerk dat rechtstreeks naar God zal gaan, en voor de wereld die eeuwig zal rouwen om het verlies van de engel waarvan ze niet wist dat ze hem had.’
Wolf stond op en legde een hand op Paxtons schouder. Die keek pas om toen hij de haan van de revolver hoorde spannen.
‘Het is tijd. Je moet terug naar huis.’ Wolf slikte en ging met zijn vrije hand door Paxtons haar. ‘Wees gerust, ik zal je niet beschadigen. Hij moet zien dat ik Zijn gift ten volle heb benut. Hij zal ons verwelkomen met open armen.’ Hij drukte de loop tegen zijn slaap. Het metaal was minder koud dan hij had gedacht. ‘Ik zie je aan de overkant, Paxton.’
En na de flits en de pijn was er niets meer, behalve het geluid van duizenden vleugels en Wolf die zich overgaf tot hij voelde dat hij uit elkaar viel tot... Wat, scherven? Nee. Snippers, zuiver witte papieren snippers die door de wind werden meegevoerd als sneeuw. En dat was precies zoals hij het had gewenst.
Reacties:
Hmm. Wat Meike zegt, ja. Het is bizar, en absurd, en abnormaal. Maar je zet het heel logisch neer allemaal. Gewoon - logisch. En mooi. En - ach wat, wat verwachten we ook van jou? Je overtreft jezelf elke keer weer, maar op de één of andere manier blijft het verbazen.
<3
Wow.
-stilte-
Nee, ik moet echt nadenken voor ik hier iets zinnigs over kan zeggen. Ik vind het idee echt fantí¡stisch, waarschijnlijk is dit echt mijn favoriete stukje van jou ooit tot nu toe. Het gevoel hier, en alles, is zo absíºrd. En juist omdat het zo absurd is, een man die gek genoeg is om dit te doen, en die tegelijkertijd alleen alles doet om liefde. Gestoord, maar, nu ik het lees lijkt het niet meer dan logisch.
Mein Gott. Ik kan echt alleen maar onzin uitkramen. Misschien omdat dit hele verhaal zo abstract en absurd is dat ik niet kan zeggen hoe prachtig en idioot ik het vind.
Prachtig en idioot kan zo goed samengaan, en daarom houd ik zo van jouw verhalen. Ik kan niet zeggen wat ik nu precies bedoel maar echt, ik vind het geweldig...
Die vergelijking. <3
Deze dingen vind ik ontzettend mooi gezegd. En ook een beetje creepy.
Wat een mooie omschrijving!
Oké, nu heb je me. Hierna volgen geen quotes meer, want ik kleef hier nog in vast. <3
Absurd, abnormaal, maar heerlijk. Echt - zo mooi geschreven. Ik hou van die metafysische absurditeiten.