Hoofdcategorieën
Home » One Direction » Lost in paradise [5-shot] » De jongens
Lost in paradise [5-shot]
Geschreven door:
Onderdeel van:
Laatst bijgewerkt:
18 juli 2012 - 21:52
Aantal woorden:
1142
Aantal reacties:
4
Aantal keer gelezen:
383
De jongens
As if I was human
De sterren waren geen weerspiegelingen van overledenen die neerkeken op de aarde, wakend over degenen die ze achtergelaten hadden. Het waren ook geen mythologische figuren die verdoemd waren voor eeuwig aan de hemel te staan. Het waren bollen van gas, duizenden lichtjaren van de aarde verwijderd. Ze waakten niet. Ze bestonden nauwelijks. Ze waren niet te vertrouwen.
De zon kwam weer omhoog. Langzaam, tergend langzaam. Geleidelijk aan kleurde de hemel weer rood, weer oranje en weer geel. De zonnestraaltjes gingen opnieuw de strijd aan met de bomen, probeerden opnieuw zoveel mogelijk licht te verspreiden. Ditmaal was de zon aan de winnende hand. De bomen hadden steeds minder te zeggen, terwijl de zon steeds hoger klom en steeds meer van het landschap belichtte. De eeuwigheid werd in de kiem gesmoord en het zonlicht veranderde de silhouetten in mensen. Twee mensen. Twee jongens, op het rotsblok. Naakt, omringd door enkele kledingstukken. Shirts, broeken, sokken.
Ze lagen naast elkaar. Hun handen nog altijd verstrengeld, maar niet meer voor lang. Hun spierwitte lichamen werden steeds feller verlicht, leken steeds witter te worden. Eén van de jongens opende zijn ogen, keek eventjes gedesoriënteerd om zich heen voor hij zich realiseerde waar hij was. Wat er gebeurd was. Dat de nacht voorbij was. Hij richtte zich op. Althans, hij ging zitten. Hij zag de jongen naast hem liggen, slapend, zijn vingers in de zijne. Hij glimlachte. Heel even, half van blijdschap en half van verdriet. Toen verbrak hij de verbintenis en begon zijn kledingstukken van de rots bij elkaar te zoeken, trok ze één voor een weer aan. Hij was er met zijn hoofd niet bij, trok zijn shirt achterstevoren aan, viel bijna om toen hij zijn benen in zijn broekspijpen trachtte te steken. Toen hij het eenmaal voor elkaar had al zijn kleren aan te trekken, haalde hij een hand door zijn haar in een mislukte poging zijn krulletjes te fatsoeneren. Vervolgens knielde hij naast de andere jongen neer en fluisterde zijn naam, herhaaldelijk. Toen er geen reactie kwam begon hij luider te spreken en schudde hij de jongen zachtjes door elkaar.
Zijn ogen openden. In tegenstelling tot de jongen met de krullen leek hij zich onmiddellijk te realiseren waar hij was. Hij schoot overeind en keek verwilderd om zich heen, om zich daarna tot de gekrulde te wenden en te vragen: ‘Hebben ze ons gevonden?’
‘Nee, nog niet.’ De naakte jongen begon precies te doen wat de andere ook gedaan had: kleding verzamelen en aantrekken. Het ging hem soepeler af, alsof hij attenter was. De moeite zijn haar te fatsoeneren nam hij niet. Misschien besefte hij zich dat het hopeloos was. Misschien maakte het hem niets meer uit. Het maakte ook niets uit. De zon scheen weer en het was een kwestie van tijd voor het allemaal afgelopen was. Niet dat ze daaraan toegaven. Er was nog hoop, vertelden ze zichzelf.
Hij liep voor de gekrulde jongen uit, van het rotsblok af, over de oever. Hij keek niet om, ging er vanuit dat de jongen hem vanzelf achterna zou komen. Hij kwam niet. Hij bleef staan, op de rots, als aan de grond genageld. Versteend keek hij toe hoe zijn vriend wegliep, zich steeds verder van hem verwijderde. ‘Louis!’ riep hij, toen de jongen achter de bomen dreigde te verdwijnen. Hij was hooguit vijftig meter verderop, hoorde de kreet, draaide zich om en zag de jongen met de krulletjes staan waar hij hem achtergelaten had. Verslagen. ‘Ja?’ riep hij vragend terug.
‘Wat als ze ons vinden?’
‘Ze vinden ons niet.’
‘Wat als we het niet halen?’
‘We halen het wel,’ verzekerde de jongen hem. Hij stak zijn hand uit, uitnodigend, om de jongste aan te moedigen achter hem aan te komen. Ze moesten verder. Ze hadden geen tijd voor vragen en angst en paniek. Ze hadden een weddenschap gesloten met de zon en Louis was vastbesloten die te winnen. ‘Kom!’ riep hij aanmoedigend, waarna de jongen inderdaad zijn richting uit kwam lopen. Langzaam, onzeker. Verslagen. ‘Louis, wat als -’ begon de jongen opnieuw, zodra ze nog ongeveer een meter van elkaar verwijderd waren.
‘Harry,’ onderbrak de oudste hem zuchtend, ‘wil je dit?’ De jongen met de krulletjes knikte, zijn ogen op de grond gericht. Natuurlijk wilde hij het. Waarom zouden ze het anders doen?
‘Kijk me aan,’ gebood Louis. Harry gehoorzaamde.
‘Wil je dit?’
‘Ja.’
Louis glimlachte en stak Harry opnieuw zijn hand toe, die de jongen dankbaar aannam. Hun vingers verstrengelden zich, opnieuw, ondanks de zon. ‘Dan kunnen we het,’ verzekerde Louis de jongen naast hem, en samen maakten ze aanstalten verder te gaan. Harry was nog niet helemaal wakker en struikelde. Hij viel op zijn knieën en schaafde de opperhuid eraf. Er was geen bloed, geen pijn. Het was niet diep. Louis hielp hem overeind, aan zijn arm. ‘Je hebt je shirt achterstevoren aan,’ grinnikte hij. Harry wierp beduusd en blik naar beneden en realiseerde zich dat hij inderdaad een fout had gemaakt met aankleden. ‘Sorry,’ mompelde hij. Louis schudde glimlachend zijn hoofd, maar zei niets. In plaats daarvan trok hij zachtjes aan Harry’s hand, als teken dat ze verder moesten. Zonder nog een woord te zeggen beenden ze verder. Over stenen en over rotsen en langs bomen. Hier en daar moesten ze een stukje door ondiep water heen. Na verloop van tijd leek de rivier minder breed te worden. De jongens overwogen naar de overkant te gaan, heel eventjes, besloten toen dat de kans dat ze de overkant zouden halen te klein was.
Onderweg plukten ze hier en daar wat vruchten om een beetje voedingsstoffen binnen te krijgen. Ze waren stil. Spreken zou hen verraden. Daarbij hadden ze geen idee wat te zeggen. Alles was gezegd met de bewegende benen en de verstrengelde vingers. Het feit dat ze samen waren, alleen. Ze probeerden te ontkomen. Daarmee was alles gezegd. Woorden waren overbodig.
Ze liepen eindeloos door, de zon stralend op hun ontblote onderarmen. Ze hadden geen zonnebrandcrème bij zich en de huid begon al lelijk te verbranden. Het deed ongetwijfeld pijn, evenals de blaren op de voeten en de zongebrande huid in de gezichten. Ze klaagden niet. Ze voelden het wel, af en toe. Eigenlijk was het gewoon ononderbroken aanwezig, net als het gezoem. Net als de zon. Er waren geen wolkjes, dus de zonnestralen kwamen constant met volle sterkte op hun ontblote huid terecht. Het enige wat veranderde, was de hoogte van het hemellichaam. Eerst klom het, dapper, tot het bovenaan de hemel stond. Toen begon het weer te dalen. Terwijl dit alles gebeurde liepen de twee jongens door, niet-wetend waar ze heen gingen. Zolang ze bleven lopen, zou alles goed komen. Ze waren slechts twee mensen, twee jongens, nauwelijks eenentwintig. Aan het einde van de rivier zouden ze een uitweg vinden. Een stad, een vliegveld, een weg naar huis. Een weg terug naar de sterren, de bescherming en de eeuwigheid. Aan het einde van de rivier. Samen.
Reacties:
neversay zei op 19 juli 2012 - 9:41:
Okay, dit is echt heel awesome. Ja. <3
Wat zijn ze lief samen, oh my god, ieeh<3
En verder weet ik eigenlijk niets te zeggen. Ugh
More? ;3
Okay, dit is echt heel awesome. Ja. <3
Wat zijn ze lief samen, oh my god, ieeh<3
More? ;3
xjeszell zei op 19 juli 2012 - 1:28:
Oohohoh I love this. A lot.
Also
IS ZO AWESOME. Like, really.
En het einde maakt me heel erg nieuwsgierig. x:
Oohohoh I love this. A lot.
Also
De sterren waren geen weerspiegelingen van overledenen die neerkeken op de aarde, wakend over degenen die ze achtergelaten hadden. Het waren ook geen mythologische figuren die verdoemd waren voor eeuwig aan de hemel te staan. Het waren bollen van gas, duizenden lichtjaren van de aarde verwijderd. Ze waakten niet. Ze bestonden nauwelijks. Ze waren niet te vertrouwen.
IS ZO AWESOME. Like, really.
En het einde maakt me heel erg nieuwsgierig. x:
Hahahaha je zou maar twee benen in een broek moeten doen. Oke sorry het is best we'll heel erg mooi dus ik zal het niet verder verpesten met mijn domme reactiesm