Hoofdcategorieėn
Home » Overige » Songfanfics » Not good enough for truth
Songfanfics
Not good enough for truth
Mijn voetstappen dreunen in mijn oren wanneer ik door de stille, stoffige straat stap. De warmte is zwaar en dik, als gesmolten lood. Geen wolkje aan de hemel, geen zuchtje wind, en dan die verschroeiende hitte. Het is waarschijnlijk een mooie zomerdag. Maar niet voor mij. Ik voel niets.
Een platgetrapt colablikje maakt een krakend geluid onder mijn linkerschoen. In mijn oren klinkt het als een kanonschot dat van de gevels afketst. Ik pluk aan de rits van mijn jasje en trek ze een klein stukje omlaag. Ik zie er waarschijnlijk behoorlijk vreemd uit bij deze temperaturen, met het zwarte jasje en de lange jeans. Maar het kan me niet schelen. Het maakt ook niet meer uit nu.
Ik druk mijn linkerarm dichter tegen mijn lichaam en ben me pijnlijk bewust van de 9mm in het holster in mijn oksel. Het kleine handwapen is geladen en lijkt wel een ton te wegen. Wanneer ik mijn arm een beetje draai, schuift de holster naar voren en kan ik het wapen voelen bewegen op het ritme van mijn hartslag. Ik vertel de kogels in morse wie hun doel is, ze vullen zich met mijn levensritme. En met mijn haat, mijn verdriet, mijn pijn, mijn wanhoop en de donkere vastberadenheid over wat ik ga doen.
Ik vind de deur, het adres dat ik gekregen heb. Het is geen groot huis, vuil en versleten. Het merendeel van de ramen zijn dichtgetimmerd maar de deur, ondanks het feit dat ze nogal klemt, is niet gesloten. De tegels in de duistere gang moeten ooit een soort van bloemenpatroon hebben gehad, maar dat is intussen weggesleten of onzichtbaar onder een dikke laag vuil. Ik schop voorzichtig tegen een stapel lege dozen. Een donkere schaduw met een lange, kale staart schiet ertussenuit en verdwijnt in een gat in de hoek. Ik kijk amper op en sluip naar de trap. Mijn hand tast naar de holster terwijl ik ingespannen luister. Ergens in één van de aanpalende huizen heeft iemand de radio luid aanstaan op een post met veel ruis, maar verder hoor ik niets. Het bloed bonkt in mijn slapen en ik haal diep adem door mijn neus. Voetje voor voetje begin ik de trap te beklimmen. Ik tik met de tip van mijn schoen tegen een lege wijnfles die zachtjes rinkelt. Op de overloop blijf ik staan. Ik zoek met trillende handen houvast aan de muur. Ik moet het nog één keer zien voor ik het doe. Het moet vers in mijn hoofd zitten, ik moet die adrenaline voelen. Ik weet dat ik anders de kracht niet zal hebben om het te doen. Ik knijp mijn ogen dicht en laat die vijf jaren in mijn hoofd openbarsten.
Het waren die woorden. Altijd weer die woorden. Ze maakten me kapot. Woorden kunnen zoveel meer schade aanrichten dan fysiek geweld. Op een schram kun je een pleister leggen, maar hoe hecht je een wond in je ziel? Ze schepte er plezier in, te weten dat ik er niets aan kon doen. Ze kon me ongestraft kapot maken en ik kon niets bewijzen, ik kon mijn wonden niet laten zien. Ik was jong en ik geloofde nog in sprookjes. Ik dacht dat het beter zou worden en dat er ooit een dag zou komen waarop ze me niet aan het huilen zou maken. Dag na dag bleef ik geloven, tot mijn hoop op was. Ze brak mij, ze brak mijn weerstand, en ze brak mijn leven.
Ze sneed in mijn binnenste en spuugde gif in de wonden. Als een spin nestelde ze zich in mijn hoofd en beet mij kapot. Elke dag opnieuw maakte ze de wonden zorgvuldig een beetje groter en ik vocht niet meer. Ik had het opgegeven en liet me vergiftigen. De wonden werden ontstoken gaten en ik voelde me van binnenuit wegrotten. En iedere keer hield ze me vanbinnen een spiegel voor, zodat ik kon zien hoe ik eruitzag. Ik verafschuwde mezelf en mijn inwendige littekens maar het was al te laat. Ze had zich te stevig in mijn hoofd genesteld en nu zou ik haar niet meer kunnen verjagen.
Ze spon webben in mijn hoofd, ze reeg haar gefluisterde woorden aaneen tot draden en spande die door mij heen. Ze ving mij in mezelf, zette mij gevangen in die wereld van bloedende wonden die zij gecreëerd had. Als een vlieg spon ze me in met haar zilveren draden. Met elke beweging die ik maakte wurgde ik mezelf een beetje meer en zij keek toe, tot ik alles opgaf en stil bleef hangen, in mijn eigen universum van pijn, waanzin, verdriet, uitzichtloosheid en ongeneeslijke wonden. En zij lachte.
Ik open mijn ogen met een ruk en ril. Ik heb de smaak van bloed op mijn tong, zoals steeds wanneer ik aan haar denk. Ze heeft zeven jaar van mijn leven gestolen, vijf jaar om mij te ruineren en twee jaar om haar terug op te sporen, en ze heeft mijn ziel veranderd in een stuk niemandsland na een bomaanslag. En nu neem ik het terug.
Nee, dat is niet zo. Ik kan het nooit terugwinnen. De schade is onherstelbaar, ze heeft mij verwrongen tot iets wat ik zelf niet herken. Ik weet alleen dat ik ooit niet zo was, lang geleden. Niemand wordt geboren met het soort verwondingen dat ik heb. Het is iets anders om geboren te worden met een karakter zoals het hare, pure slechtheid moet in je genen zitten. Maar wanhoop en eindeloze innerlijke pijn… dat is iets wat een langzaam proces eist, en wat je uiteindelijk vernietigt of gek maakt. Ze heeft me te ver gedreven en nu kan ik niet meer terug. Wat ik voel en wat ik geworden ben, is haar schuld. En nu zal ik het haar terugbetalen. Niet in woorden, zoals zij bij mij deed. Het is waar dat woorden veel dieper snijden dan om het even welk mes, giftige woorden snijden tot in het diepste van je ziel. Maar zij heeft geen ziel. Ik ben ervan overtuigd dat zij geen bloed in haar aderen heeft, maar gif. Of ijs, beter nog. Zouden haar tranen bevriezen als ze huilt? Misschien. Ik heb haar nooit zien huilen. Zij mij wel, veel te vaak. Van onmacht en pijn. En dan lachte ze des te harder. Ik hoor haar lach nog altijd, dat hoge sadistische giechellachje.
Ik stroop mijn mouwen op en bekijk mijn polsen. Kriskras door elkaar, fijne witte littekentjes, een vage afspiegeling van het gruwellandschap onder mijn oppervlak. Je ziet ze niet zo erg omdat ik mijn huid steevast uit de zon houd. Ik wil niet dat mijn teint verdonkert, dan zie je die sporen des te meer. Niet dat het veel uitmaakt want ik draag toch altijd lange mouwen. Sommige sneeën zijn zo diep dat ze zelfs op mijn wasbleke vel duidelijk zichtbaar zijn. Ik wou dat ik haar kon uitwissen, maar ze zit tot in mijn huid gekrast.
Op mijn linkerpols zit nog iets. Mijn eigen symbool. Een gevleugeld hart is dwars over de littekens heen getatoeëerd. Liefdevol streel ik over de inktlijnen. De belofte die erbij hoort is bijna volbracht.
Ik adem scherp in door mijn neus en beklim de laatste trap. Tree na tree lijken mijn stappen vastberadener te worden. Nu is er geen weg meer terug. Ik klik zo zacht als ik kan het holster open en voel de inmiddels zo vertrouwde kolf in mijn handpalm. Het gewicht en het gevoel van het wapen stelt me gerust. De bruine deur zit onder de krassen en de graffiti. Ze staat op een kier. Met mijn voet duw ik ze open, ik wil hier zo weinig mogelijk aanraken.
Het eerste wat me opvalt is hoe kaal de kamer is. Een matras in een hoek met een dunne deken en een laag kastje. Verder helemaal niks, er ligt zelfs verrassend weinig rommel vergeleken met de gang en de trap. Ze zit middenin de kamer op haar knieën, gekleed in niets dan ondergoed en een smerig shirtje. Haar haren zijn nog langer dan vroeger, maar nu vallen ze smerig en sluik langs haar ingevallen gezicht. Het schokt me om te zien hoe mager ze is, hoe erg ze is afgetakeld. Er lijkt niets over te blijven van de kleine koningin die ze ooit was. Het leven heeft al haar bravoure, al haar maniertjes uit haar geslagen tot er niets overbleef dan het meelijwekkende hoopje dat hier op de grond gehurkt zit. Even voel ik een vage golf van medelijden en ik twijfel of ik het misschien hierbij moet laten. Het feit dat ik haar zo gezien heb moet ondraaglijk zijn, zo goed ken ik haar wel. Zij opgekruld op de smerige vloer van een kraakpand, ik overeind op mijn beide voeten en met een geladen revolver in mijn hand.
Ik staar naar haar handen en kijk gefascineerd toe hoe ze het spuitje vult. Ze lijkt zo op te gaan in haar handelingen dat ze niet eens beseft dat ik er ben, of ze voelt wel een aanwezigheid maar negeert het. Pas wanneer ze zorgvuldig elke luchtbel uit het spuitje heeft getikt, kijkt ze om. Ik zie haar verstrakken en ik knijp mijn hand strakker om de revolver. Haar ogen zijn precies hetzelfde gebleven. Hoe ellendig ze er ook uitziet, vanbinnen is ze niets veranderd. Ze herkent mij en lijkt even van haar stuk te zijn. Dan ziet ze hoe erg de 9mm in mijn hand trilt en die bekende, gehate grijns verschijnt langzaam op haar gebarsten lippen.
“Kom je een rekening vereffenen?”¯ vraagt ze zacht en ik verkramp bij het horen van haar stem. Flarden van nachtmerries en reële gruwelen flitsen voorbij. Ik doe een paar stappen naar voren. Ze beweegt niet, ze blijft op haar knieën zitten en staart me glimlachend aan. Haar ogen hebben de griezelige kleur van een bodemloos meer dat volkomen is dichtgevroren.
“Ik wilde graag weten hoe het moet zijn om helemaal alleen te sterven.”¯ antwoord ik even stil. “Dat wou jij toch altijd graag weten? Is dat niet wat je zei, vroeger? Dat je zo graag wou toekijken wanneer ik mezelf van kant zou maken, om te zien hoe het is om dood te gaan in de wetenschap dat niemand je zou missen?”¯ Ik speel met de vergrendeling van de revolver, het geklik klinkt luid en hol in de lege kamer.
“Ga je me neerknallen?”¯ vraagt ze spottend. “En wat nu, denk je dat ik om mijn leven ga smeken? Ten eerste laat ik niet echt iets achter wat ik zou missen, en ten tweede schiet ik nog liever mezelf door mijn kop dan dat ik jou om iets vraag.”¯
“Je hoeft niet te smeken. Ik heb alles wat ik wou.”¯ Ik doe nog een stap dichterbij en schop het spuitje uit haar hand. “Ik wilde alleen maar zeker zijn dat ik jou op tijd vond om je zelf van kant te kunnen maken, voor iemand of iets me voor was. Dat plezier gun ik alleen mezelf, zeker geen golden shot.”¯
“Dus je wou eerst mijn leven redden voor je de loop tegen mijn hoofd zette? Nobele motieven, dat geef ik toe.”¯ Ze grijnst en spuugt op de grond. “En denk je nu echt dat jij de kracht hebt om die trekker over te halen? Geloof jij dat jij daartoe in staat bent?”¯ Ik grom achter in mijn keel en sla met de rug van mijn vrije hand in haar gezicht. Haar hoofd slaat achterover en ik klem meteen mijn hand om haar hals. Ze laat zich meesleuren tot aan de muur. Ik druk haar ruw tegen het afbrokkelende pleisterwerk en dwing mijn vingers om haar vast te houden, zelfs al gruwel ik bij de gedachte haar aan te raken.
“Jij beseft niet wat jij mij aangedaan hebt. Jij hebt mij gemaakt tot iets wat ik niet wilde zijn. En nu ga ik jou laten weten hoe dat voelt. En als het maar een fractie van de pijn is die ik al die jaren gevoeld heb, dan is mijn missie volbracht.”¯ Met die woorden zet ik de koude loop tegen mijn eigen hoofd. Haar ogen worden groot, dit had ze niet verwacht.
“En wat denk je daar nu mee te bereiken?”¯ Voor het eerst hoor ik geen spot in haar stem.
“Ik weet het niet.”¯ giechel ik. “Dat zou jij moeten weten. Dit is jouw werk. Alles wat ik geworden ben is jouw werk. Snap je het niet, ik ben zoals jij! Ik ben even ziek en doorgedraaid als jij! Op twee kleine verschillen na. Wil je weten wat die zijn?”¯ Ze reageert niet, ze staart alleen maar.
“Ten eerste, ik ben door jou gemaakt tot dit gestoorde stukje abstracte kunst, jij bent gewoon verrot geboren.”¯ Ik druk het staal steviger tegen mijn hoofd en breng mijn gezicht tot vlak bij het hare. “En weet je wat het tweede verschil is?”¯ Ze slikt en schudt haar hoofd, besef verschijnt in haar ogen. Ik schater, een woeste imitatie van haar lach.
“Jij bent dood. Ik niet.”¯ lach ik door mijn woedende tranen heen. Ik duw de loop hard tegen haar slaap en haal de trekker over.
De knal is oorverdovend, zeker zo dicht bij mijn oren. Ik zie donkerrode spetters overal heen vliegen en ik denk alleen maar ‘Dat zal lelijke vlekken geven.’ Ik zie de ijsmeren in haar ogen barsten wanneer ze op de grond in elkaar zakt. Tot mijn verbazing heeft ze gewoon rood bloed. Warm bloed ook, dat voel ik aan de spatten op mijn gezicht en handen. Een donkere plas begint zich te verspreiden om haar hoofd.
Op de bovenste verdieping hoor ik opgeschrikte voetstappen. Ik werp een laatste blik op de kamer en trek de deur zachtjes achter me dicht. Op de overloop kijk ik omhoog en ik zie een meisje over de reling hangen, ze is net zo bleek en mager en verwaarloosd en heeft een dodelijk geschrokken blik in haar ogen. Ze heeft duidelijk de knal van het geweerschot gehoord. Wanneer ze mijn bebloede gedaante ziet worden haar ogen zo mogelijk nog groter. En na een korte blik op het wapen in mijn handen verdwijnt ze als de weerlicht weer in haar kamer. Ik grinnik en loop de trap af. Ik haal met mijn voet uit naar de lege fles op de trede en hoor tevreden hoe ze aan scherven valt in de gang. Het glas kraakt onder mijn zolen op weg naar buiten.
Ik trek de buitendeur dicht en rits mijn jasje helemaal open. Het valt me nu pas op hoe warm het eigenlijk is. Ik bestudeer mijn handen, die helemaal rood zien van haar bloed. Halverwege de straat kijk ik nog een laatste keer om naar het huis. Op de bovenverdieping staart een bleek gezicht me na. Ik lach en zwaai sarcastisch met de revolver. Het gezicht verdwijnt onmiddellijk en ik loop door terwijl ik zacht begin te fluiten.
Mijn benen bungelen langs de kade omlaag. Twee meter dieper zit er een rimpelig meisje ondersteboven in het water in precies dezelfde houding. Ze houdt een 9mm in haar bebloede handen. Haar gezicht en haren zitten ook vol opgedroogde rode spetters en vegen. Ze ziet eruit als een figuur uit een nachtmerrie, zoals ze daar maar zit en met een vage glimlach het wapen tussen haar vingers laat draaien.
Ik wrijf nadenkend over het aangekoekte roodbruine vocht. Bloed kleeft letterlijk aan je handen, dat weet ik nu wel. Ik weet dat ze het verdiende, maar wat doe ik nu? Voor de politie is een moord een moord. En ik ga geen twintig tot dertig jaar uitzitten voor haar leven, vergeet dat maar. En wat doe ik met mijn eigen geweten? Ik weet waarom ik die kogel afvuurde, maar er zat waarheid in haar woorden. Ik heb de kracht niet om haar neer te schieten. Wel om het te doen, maar niet om ermee te leven. Daarvoor moet je een karakter hebben zoals het hare.
Ik zucht. Mijn keuze is al lang geleden gemaakt. Niet door mij, maar door haar. Dit is hoe het moet zijn. Ik laat net als zij niets achter, zelfs geen herinneringen. Of toch geen die waarheid bevatten. Mijn verhaal hoeft niemand te weten. Ik ben te moe om het nog te vertellen, en met mij sterft de laatste getuige. Dan wordt het maar vergeten, en misschien is dat beter. Het is niet zo’n leuk verhaal. En het heeft geen happy end.
Ik duw de loop tegen mijn slaap en kijk op naar de zon die ik eindelijk weer voel. Mijn vrije arm strek ik opzij, als een vleugel. Ik sta op het punt van op te stijgen. Daar klinkt het startschot.
Ik vlieg.
*veeg tranen weg*
Ik weet echt niet goed wat zeggen, het maakt me helemaal stil.