Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » Overige » Schrijfwedstrijden » Coming Back to Life

Schrijfwedstrijden

20 juni 2013 - 19:07

1271

1

604



Coming Back to Life



Een jogger in een rode jas raast me voorbij. Ik schrik al niet meer van hem, zoveel ben ik er onderweg al tegengekomen. Stug loop ik door terwijl mijn schouder zeurt onder het gewicht van mijn tas. Logisch ook, mijn hele hebben en houden zit erin. Niet dat dat erg veel is, maar toch. Ik probeer mijn blik voor me gericht te houden, maar merk dat ik toch steeds weer achterom kijk. Alles wat ik zie zijn dezelfde wandelaars die al de hele tijd achter me lopen en hele hordes joggers, zowel van als in de richting van Manhattan. Niets opvallends, absoluut niets. Ik stel me gewoon aan.
Voor me doemt nog één van de gigantische poorten op. Een groepje toeristen dat er foto’s van neemt, herinnert me eraan dat ik het misschien indrukwekkend zou moeten vinden, me zou moeten verbazen over het feit dat honderd jaar geleden een mens dit bedacht en gebouw heeft. Het punt is alleen dat je niet meer zo snel verbaasd wordt door bouwkunst als je in een stad woont waar de gebouwen de hemel proberen aan te raken.
Als ik door het kille hekwerk naast me kijk, kan ik Brooklyn al zien. Onwillekeurig glimlach ik. Ik doe het gewoon: ik loop weg, helemaal zelf! Weg van alles, van de onderdrukking. Weg van hem.
Met de meter gaat mijn schouder meer pijn doen en als ik bij een gat in het hekwerk kom wordt het me echt te veel. Ik stop en gooi mijn tas vermoeid op de grond. Enigszins angstig kijk ik naar de mensen achter me, maar ik zie geen bekenden. Opgelucht zucht ik, hoewel ik merk dat ik nog steeds niet helemaal gerust ben. Ik kijk weer naar Brooklyn. Het is nu echt dichtbij, misschien nog honderd meter tot de kust. Nog even maar, slechts een klein stukje. Dan is het echt over.
Ik wrijf over mijn schouder in een poging de pijn wat weg te nemen en terwijl ik dat doe vallen mijn ogen op Manhattan. De lucht achter de wolkenkrabbers is rood als een open wond. Ik merk hoe ik ineenkrimp bij de gedachte alleen al. Nee, dat is voorbij, vertel ik mezelf. Niet meer. Nooit meer.
Ik was vijftien toen ik hem ontmoette. Een vrij onschuldig vijftien jaar oud meisje uit de buitenwijken van New York. Een moeder met drank- en drugsproblemen en een vader die met de noorderzon vertrokken was. Het gebruikelijke verhaal.
Hij bood me werk aan. Geen plaats achter de ramen, als drugsdealster of andere louche zaakjes, maar gewoon fatsoenlijk werk als administratief medewerkster van zijn gemeente. Hij zag dat ik gebroken was en vond dat ik een kans verdiende, zei hij. Dat de Here God vond dat iedereen een kans verdiende en dat hij voor die kansen probeerde te zorgen. Ik was vijftien, natuurlijk zei ik ja.
In eerste instantie was het prima. Iedere dag nam ik de metro naar het kerkgebouw in Manhattan en werkte ik zo hard als ik kon. Het was mijn kans om weg te komen uit de achterstandsbuurt waar ik opgegroeid was, om me los te rukken van de engelen van drank en drugs die in mijn dromen riepen dat ik toch wel naar ze toe zou komen. Op zondagen was ik uiteraard ook de hele dag onder zeil, met de drie diensten en andere activiteiten. Steeds meer tijd bracht ik door in de kerk en met leden van de gemeente en steeds minder vaak kwam ik in mijn oude buurt. John nam me op in zijn huis en ik wist dat ik me eindelijk had losgerukt uit mijn verleden.
Ruim twee jaren verstreken. Vanaf het moment dat ik bij John woonde stond ik op met de kerk en ging er mee naar bed. Ik bestudeerde de Bijbel iedere dag en nam ieder woord in me op. Op aandringen van Johns vrouw Teresa kwam ik ook bij het koor. Het was een geweldige tijd. Ik was gelukkig. Ik was echt oprecht gelukkig. Wie had ooit kunnen bedenken dat ik keurig werk zou doen in een keurige buurt van Manhattan, ver weg van straatbendes, drank en drugs?
Maar toen ik achttien werd en dus oud genoeg was om te trouwen begonnen er dingen te veranderen. Met etentjes introduceerde John Jonas, een jongen van tweeëntwintig. Al na enkele weken werd me medegedeeld dat ik met hem zou trouwen, komende maand nog. Ik ging er niet tegenin. Mijn leven was geweldig. Ik was gelukkig en als ik iemand moest trouwen om dat te blijven dan was dat maar zo.
Het huwelijk werd een groot feest, zoals het de kerk betaamde. Ik mocht Teresa’s oude bruidsjurk lenen en na wat verstelwerkzaamheden zat die prachtig. Ik heb me nog nooit zo mooi gevoeld als op die dag en ik denk niet dat dat ooit nog zal gebeuren.
Meteen na het huwelijk verhuisde ik naar Jonas. Hij woonde in een klein appartementje, niet ver van de kerk. Maar dat was niet het enige dat veranderde: als getrouwde vrouw mocht ik niet meer werken. Ik moest immers thuis zijn om voor de kinderen te zorgen. Kinderen die er maar niet kwamen, tot grote frustratie van Jonas. Het maakte hem agressief. Hij sloeg me bont en blauw, verbood me nog naar de koorrepetities te gaan of eigenlijk waar dan ook. Ik zat standaard onder de blauw plekken, zo erg dat het wel iemand moest opvallen, maar niemand zei er ook maar iets van of vroeg ernaar. Eén keer heb ik geprobeerd er met Teresa over te praten, maar ze vertelde me koel dat ik dan maar beter naar hem moest luisteren, hij was immers mijn man.
Op een dag lukte het niet meer. Jonas was al de hele dag nukkig om alles. Het huis was hem niet netjes genoeg, het eten smaakte hem niet en dus ging hij maar drinken. Ik hield me afzijdig, maar toch kwam hij naar me toe en sloeg me. Ik weet niet wat het was. Of ik al te veel klappen had gehad of dat het kwam door de dranklucht en de herinneringen die dat opriep, maar ik brak. Als er iets was wat ik in mijn buurt geleerd had was het wel van je af bijten, anders pakken ze je, zeker als vrouw. Dus ik sloeg hem. Ik sloeg hem vol in zijn gezicht.
Het enige resultaat was dat mijn vrijheden nog verder ingeperkt werden en de hele gemeente me met de nek aankeek. Ik mocht alleen nog het appartement verlaten als hij meekwam. De enige plaatsen die ik nog vanbinnen zag waren het appartement, het kleine winkeltje beneden en de kerk.
Maanden duurde het voor ik mijn kans zag. Dit kon zo niet langer. Dat hij het hoofd van de familie was en dat ik dus naar hem diende te luisteren, à la, maar dit ging te ver. Jaren lang was ik mishandeld en had niemand iets gedaan. Ze hadden het verdomme doodgezwegen terwijl het over mijn lichaam geprint stond. Jaren van klappen en het werd gewoon genegeerd. Maar één klap, slechts één welverdiende tik van mijn kant en ik was plots het zwarte schaap dat enkel en alleen niet werd afgemaakt omdat Jezus van alle mensen houdt.
Normaal ruimde Jonas de sleutel van het appartement steevast op in een kluis waarvan ik de code niet wist. Vaak genoeg had geprobeerd hem te kraken, maar nog altijd zonder resultaat. Maar gisteravond was hij laveloos thuisgekomen en had hij de sleutel in zijn zak laten zitten. En nu ben ik hier.
Nog één keer kijk ik om. Nog één laatste blik werp ik op de gebouwen die tegen de inmiddels paarse lucht vrolijk twinkelen. Nog één laatste blik werp ik op hem. Dan kijk ik weg. Het is voorbij.


Reacties:


Bodine
Bodine zei op 20 juni 2013 - 20:18:
Daantjeeeeeeeeeeeeeeeee Daantjeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeee mijn hersenen zijn gebrainwashed met allerlei medische shit dus idunno maar Daantjeeeeeeeeee I like. <3