Hoofdcategorieën
Home » Overige » Schrijfwedstrijd. » Vervloekte wereld.
Schrijfwedstrijd.
Vervloekte wereld.
Hij stond stil op de muur. Neerkijkend op de stad. De stad waar hij was geboren en vervolgens was opgegroeid. De stad waar hij zijn school begonnen was en zo ook zijn school geëindigd had, waar hij na schooltijd met een aantal vrienden altijd naar het voetbalveld ging om vervolgens te voetballen tot de dag richting de avond ging en iedereen naar huis moest om het avondeten niet mis te lopen. Maar het was tevens dezelfde stad waar hij het uiteindelijk niet meer had kunnen uit houden, en waar hij was weg gegaan. Waar naar toe had hij toen nog niet geweten, uiteindelijk was hij gewoon van land tot land gerezen en had hij langzamerhand de hele wereld gezien. Tot zijn mening was dat de beste tijd van zijn leven. Tot op die bepaalde dag, wanneer het reizen veranderd was in vluchten en hij geen monumenten en musea meer bezocht – iets wat hij altijd nog mooier vond dan het eigenlijke land bezoeken.
Maar nu was hij terug gekeerd, naar zijn oude vertrouwde thuis. Om het vervolgens weer zo snel mogelijk gedag te zeggen.
Het was laat in de avond, de zon scheen zijn laatste stralen op het stuk van de aarde en zou over nog geen 5 minuten verdwenen zijn. Hij had een tijd op een matras in een van de oude pakhuizen gelegen, aangezien hij onwijs moe was en het overdag toch te 'gevaarlijk' was om naar buiten te gaan. Tegen de avond was het veel rustiger in de straten – de stad stond niet echt bekend als de veiligste van Amerika.
Omdat de zon zowat onder was, vond hij dat het tijd was om zijn oude woonplaats te bezoeken en te onderzoeken waar hij voor kwam. Want wat was er gebeurd in de tijd dat hij weg was?
Het was niet heel moeilijk te raden, waarschijnlijk had de stad zijn creativiteit ook verloren, net als alle andere steden waar hij was geweest. Maar toch wou hij het zeker weten, hij wou het niet accepteren. Zijn stad was anders.
Hij trok zijn leren jas aan en liep de trappen af. Een, twee, drie, bij vier verloor hij zijn interesse en hij liep verder naar beneden zonder nog aandacht te besteden aan de trappen, die ook nog veel te veel herinneren bevatten. Toen hij en zijn vrienden op de basisschool zaten, braken ze altijd in en speelden ze verstoppertje op de eerste en de tweede verdieping – als ze het hele gebouw gebruikten vonden ze elkaar minder snel terug en konden ze minder lang spelen. Op het middelbaar kwamen ze er altijd om stiekem te roken, iets waar hij onderhand mee gestopt was. En op de universiteit hadden ze er niet meer naar omgekeken, net zoals naar elkaar. Zo gaat dat, met vrienden.
Eenmaal beneden aangekomen liep hij naar een plek die hij maar dan ook alleen hij kende, hij herinnerde zich dat hij daar altijd zijn fiets verstopte, en hoopte dat hij er nog lag. En inderdaad stond de fiets verscholen in de bosjes, hij was nooit weg gehaald, al die jaren niet. Hij sprong erop en tot zijn verbazing fietste hij nog net zoals als al die jaren geleden. Tevreden fietste hij door de stad. Het zag er enorm verlaten uit, precies hoe hij het verwacht, maar niet gehoopt had. Teleurgesteld fietste hij naar een van de cafés waar hij vroeger het meest kwam met zijn vrienden. Hij zette zijn fiets neer en liep naar binnen. Het was leeg. Meer herinneringen. Normaal gesproken zou het vol zijn, met gezellige, leuke en creatieve mensen. Maar natuurlijk waren deze er niet meer te vinden. Zijn hoop zonk hem in de schoenen. Zuchtend pakte hij een van de drankjes en keek nog een keer om zich heen. In het raampje waar normaal de bestellingen doorheen werden gegeven, stond een vrouw. Een vrouw die hij maar al te goed kende. Ze glimlachte vriendelijk naar hem en even maakte zijn hart een sprongetje, was het dan toch niet waar? Helaas was niets minder waar, zodra deze blijheid zijn hoop weer wat had opgeschroefd gebeurde er iets vreemd, iets wat niet 'normaal' was. De pupillen van de vrouw werden groter, en groter, en slokte het hele oog op. Zodat er niks anders overbleef dan een diepte waar hij in verzoop. Er schoot een pijn door zijn lichaam, zo'n enorme pijn, dat hij het flesje liet vallen. Door de knal kwam hij weer bij zinnen en hij zette het gelijk op het rennen. Hij was zelfs zo in gedachten, dat hij zijn fiets liet staan en gewoon doorrende.
Hij snapte niet wat hem nou zo verdrietig maakte, misschien het feit dat hij altijd nog had gehoopt dat zijn stad anders was dan de andere, omdat hij nog steeds anders was dan de andere.
Toch huilde hij niet, hij zette zich eroverheen en focuste zijn gedachten op het wegkomen uit de stad. Terwijl hij door de stad rende kwam hij zo hier en daar mensen tegen. Waaronder zijn beste vriend, die voor een van de gesloten winkels stond te zoenen met zijn nieuwe vriendin. Hij wist trouwens niet eens of het wel een nieuwe vriendin was, hij had hem al zo lang niet meer gesproken. Hij wist niet eens of het wel zijn vriendin was. Maar daar bekommerde hij zich niet om. Hij stopte ook niet, had dan ook maar net genoeg tijd om te zien dat het zijn beste vriend was en dat zijn ogen net zo donker en zielloos waren als die van de vrouw in het café, dus hij begon harder te rennen.
Hij kwam aan bij de Arcade van de stad, een plek waar hij eigenlijk de helft van zijn leven gezeten had. Of het nou met een vriend was of alleen, hij was er sowieso eens per dag voor minimaal een half uur te vinden.
Ook hier was bijna niemand, ook al stonden alle game consoles wel aan. Hij baande zich een weg door de smalle paatjes, wetend dat het een tussendoor weg was naar zijn uiteindelijke bestemming. Bijna bij de achterdeur vond hij twee meisjes, beide met donkerzwart stijl haar en in dezelfde kleding. Hij kon het niet helpen, maar bleef even staan. De meisjes draaiden zich om, hun ogen gesloten. Langzaam gingen deze open, en dezelfde zwarte duisternis en zielloosheid overviel hem. In paniek begon hij weer te rennen, naar de achterdeur. Achter de deur zat een soort hal, waar de eigenaren vaan de Arcade spullen bewaarden zoals kapotte consoles en schoonmaak spullen. Maar zo ook hun persoonlijke dingen, waarvan het gewoon makkelijker was om het in de Arcade te bewaren. Er ging een sleutelkastje, in paniek trok hij hem open en pakte zoveel sleutels als hij kon pakken – dit waren er helaas niet meer dan drie.
Hij rende verder – kwam een in elkaar geslagen man tegen. En gokte erop dat hij zijn hoop niet heel lang geleden nog had gehad. Hij had gezocht naar dit soort mensen, maar tevergeefs was hij te laat geweest voor deze man – en kwam uiteindelijk in een parkeergarage, waar niet minder dan 10 auto's stonden, gokte hij. Vluchtig en nog steeds paniekerig stopte hij alle drie de sleutels een voor een in enkele auto's, uiteindelijk kwam hij in een oude lichtblauwe auto. Beter iets dan niets.
Hij startte de auto – zijn hart maakte een sprongetje toen de auto aansloeg – en reed zo snel hij kon weg. De parkeergarage uit, het centrum uit, en zo uiteindelijk verliet hij de stad.
Eindelijk kwam hij tot rust, en eindelijk kon hij even goed nadenken en zijn emoties verwerken.
Zelfs zijn eigen stad, die altijd zo druk en vol met leven – vooral verschillend leven – zat had zich gewonnen gegeven, ze hadden allemaal stuk voor stuk de hoop opgegeven en zich overgegeven.
Maar hij nog niet, hij zou niet opgeven. Het maakte hem niet uit wat ze zeiden, hij zou er niet aan meedoen, dat had hij zichzelf gezworen.
Toch was die gedachte alleen maar een illusie. Want wat hij zichzelf ook vertelde, ergens diep achterin zijn hoofd wist hij dat hij het zou doen. Vooral nu.
Hij was net wat rustiger geworden, toen de auto ermee stopte. Boos sloeg hij op het stuur en drukte hij het gaspedaal in, maar er gebeurde niks. Uit frustratie stapte hij uit – gooide de deur chagrijnig dicht – en begon hij op de motorkap van de auto te slaan. Hij wist dat het geen zin had, maar hij was zo boos, en verdrietig, dat hij het even kwijt moest. Uiteindelijk besloot hij in de auto te overnachten, omdat hij moe was en hij wel wat rust kon gebruiken.
De volgende ochtend was de woede verdwenen, en alleen het verdriet was overgebleven. Hij zette zijn stoel recht en keek in de achteruitkijk spiegel naar zichzelf. En zag tot zijn schrik dat ook zijn pupillen zijn oog dreigden over te nemen. Hij stapte de auto uit en rende verder, niet precies wetend, waar naartoe.
Hij rende een heel eind, en vertelde zichzelf in die tijd een heleboel. Maar het leek allemaal niet meer te helpen. Zijn lichaam en geest hadden alle twee geen zin meer om zich te verzetten en hij hield op met rennen. Hij liep, en liep, einden ver. Meer gedachten, en meer herinneringen kwamen op, maar vooral meer verdriet. Want hij was zijn stad verloren aan de mensen die hij het meest haatte. Het moest eigenlijk geen verrassing zijn geweest, de grootste steden hadden er al aan toe gegeven. Bijna iedereen had zich er al aan toe gegeven. Bijna iedereen dacht over alles en iedereen hetzelfde. Want dat was wat ze wilden, dan werd er naar hen geluisterd. En als er iemand kwam die anders was, werd hem wel even verteld wat wel en niet kon en wat wel en niet mocht.
De wereld was vervloekt. Er bestond niet meer zoiets als expressie. Iedereen was hetzelfde. Geen creativiteit meer, geen meningsverschillen meer, helemaal niks meer. Want iedereen was hetzelfde.
Waar deed hij het dan nog voor? Als hij eraan toegaf, kon hij tenminste weer met mensen praten, wellicht niet over de dingen die hem echt interesseerde, maar het was beter dan oneindig vluchten voor iedereen.
En dus deed hij dat, hij gaf de moed op, hij stopte met denken over hoe hij de wereld wel kon redden, hoe hij de mensen wel weer op hun eigen manier kon laten denken. Hij was er klaar mee.
De wereld was vervloekt.
Waaa, heftig.
Maar wel goed.
Super!