Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » Overige » A Thousand Suns [Stand Alones] » De stem

A Thousand Suns [Stand Alones]

2 feb 2014 - 19:26

1212

2

491



De stem

Ik ging weg, altijd. ’s Nachts. Overdag ook, maar vooral ’s nachts. Omdat het ’s nachts stil was in de rest van de wereld. Op straat, bij de buren, in de tuin. Het was overal uitgestorven en daarom hoorde ik alles beter. Ik hoorde hoe hij haar sloeg, hoe zij gilde en smeekte en huilde. Hoe hij vervolgens schreeuwde en doorsloeg, net zolang tot zij stopte.
Ik vroeg me vaak af of ze nog leefde. Later sloeg die vraag om naar of het me eigenlijk nog wel interesseerde. Het antwoord durfde ik niet onder ogen te zien.
Dus ging ik weg. In het donker kroop ik onder de dekens vandaan, deed daarbij extra veel moeite om mijn broertje niet wakker te maken. Die sliep erdoorheen, altijd. De geluksvogel. Althans – dat dacht ik toen.
In een hoes bij het raam stond mijn gitaar. Ik was er na al die jaren in getraind het instrument mee te pakken zonder geluid te produceren – een kunst waar ik buitengewoon trots op was. Toen. Nu niet meer. Nu wens ik dat ik het nooit gekund had, dat hij me gehoord had en dat ik nooit weg was gegaan.
Het was een warme zomernacht, hartje augustus. Een nacht die ik nooit zal vergeten, achteraf. Maar dat is nu. Toen wist ik het niet, was het gewoon een nacht als alle andere. Ik pakte mijn gitaar, geluidloos als altijd en klauterde naar buiten door het raam dat al openstond wegens de zomerse hitte. Hij hoorde het niet, sliep gewoon door terwijl ik de nacht introk, op weg naar het parkje waar nooit iemand was rond dat tijdstip.
Ik nam plaats op één van de bankjes, haalde mijn gitaar uit haar hoes en begon te tokkelen, zong hier en daar wat woorden. Ik had niet echt een liedje in mijn hoofd. Ik wist niet wat ik speelde, wat ik zong. Het maakte ook niet uit, zolang ik mijn hoofd maar leegmaakte. En dat deed ik.
‘Ga naar huis,’ hoorde ik op een gegeven moment, maar ik luisterde niet, want ik wilde niet naar huis. Ik kon niet naar huis en als ik maar stoïcijns genoeg doorspeelde, zou de persoon misschien wel opgeven en zelf naar huis gaan.
‘Ga naar huis,’ herhaalde de stem, op precies dezelfde toon als even daarvoor. Niet boos, niet ongeduldig. Gewoon feitelijk. Zakelijk, bijna. Ik moest naar huis. Zo zat het. Niet meer en niet minder. En dat wekte mijn nieuwsgierigheid.
Ik stopte met spelen en keek om, zag niemand.
‘Hallo?’ vroeg ik.
‘Hallo,’ antwoordde de stem, maar ik zag nog steeds niemand.
‘Waar ben je? Kom tevoorschijn,’ probeerde ik en ik keek aandachtig om me heen. Ik zag struiken en bomen in het vage licht van de lantaarnpaal en paar meter verderop. Ik zag de weerspiegeling van het riviertje dat door het parkje stroomde en ik zag het wandelpad in het allesomvattende duister verdwijnen. Toen ik de boomtoppen afspeurde met mijn ogen, zag ik de sterren erboven fonkelen, helderder dan ik ooit eerder had gezien.
Maar een persoon zag ik niet. Niemand van wie de stem afkomstig zou kunnen zijn.
‘Doet het ertoe?’ vroeg de stem.
Ik moest er even over nadenken, net als over de vraag of mama’s dood me veel uit zou maken. Deed het ertoe? Ik zou er snel genoeg achter komen.
‘Nee,’ antwoordde ik uiteindelijk. En daarachteraan: ‘Wie ben je?’
‘Wie ben jij?’ vroeg de stem.
‘Doet het ertoe?’ weerkaatste ik, in een poging bijdehand te zijn.
‘Nee,’ antwoordde de stem echter onmiddellijk. ‘Pure beleefdheid. Maar je mag wel antwoord geven.’
‘Tom,’ antwoordde ik dan maar.
‘Aangenaam.’
Daarop bleef het even stil. Minuten tikten voorbij, sterren twinkelden, bladeren ritselden in het zachte zomerbriesje dat Loïtsche van enige koeling voorzag. Uiteindelijk vroeg ik: ‘En jij?’
‘Ik ben Bill.’
‘Niet,’ wierp ik onmiddellijk tegen.
‘Waarom niet?’
‘Je hebt niet zijn stem.’
‘Oh nee?’
‘Nee, en hij slaapt.’
‘Weet je het zeker?’
Dat was het moment waarop het kippenvel op mijn armen omhoog kwam. Het was het moment waarop ik me realiseerde dat er meer mensen waren die Bill heetten, niet alleen mijn broertje – en dat we het desondanks over dezelfde persoon hadden.
‘Pardon?’ vroeg ik.
‘Jij hebt hier, hij is daar. Als je zeker wilt weten dat hij slaapt, ga dan naar huis.’
‘Wie ben je?’ vroeg ik, terwijl paniek langzaam in me omhoog borrelde. Wie was deze onzichtbare vreemdeling en waarom wist hij wie mijn broertje was?
Ik trachtte de stem te herkennen, ging in mijn hoofd alle stemmen af die ik ooit gehoord had en zocht naar een match – tevergeefs. Ik had haar nooit eerder gehoord. Althans, niet zover ik me kon herinneren.
‘Simone,’ antwoordde de stem ditmaal. ‘Slaap ik? Wat denk jij? Slaap ik, rustig, zoals jouw tweelingbroer zou moeten doen? Of ben ik wakker? Of slaap ik? Word ik nog wakker, morgenochtend? Zeg jij het maar.’
‘Hou op!’ riep ik met overslaande stem, terwijl ik overeind sprong. ‘Je bent niet mijn broertje en je bent niet mijn moeder! Hou op met die onzinpraatjes en hou op en – hou op!’
‘Dit is een stap in de goede richting,’ sprak de stem in plaats van mijn vraag te beantwoorden. ‘Nu je gitaar in de hoes doen en naar huis gaan.’
‘Ik maak zelf wel uit wat ik doe,’ snauwde ik.
‘Uiteraard. Het is ook geen bevel, het is een advies.’ Er klonk medelijden door in de stem, of wanhoop. Of allebei. Ik wist het niet, maar het joeg een koude rilling langs mijn ruggengraat en ik gehoorzaamde: pakte mijn gitaar in, hees de hoes over mijn schouder.
‘Wat heb je gedaan?’ vroeg ik toen ik klaar was voor vertrek.
‘Niets wat betrekking heeft op jouw familie, Tom. Ik ben hier slechts om te proberen iets te voorkomen. Ga naar huis, alsjeblieft. Nu.’
Ik aarzelde even. ‘Voor ik naar huis ga, mag ik je zien?’ vroeg ik toen.
‘Nee,’ antwoordde de stem. ‘Dat kan niet.’
‘Waarom niet?’
‘Complicaties. Ga nou maar.’
Dat was het dan, dacht ik. Ik ben gek geworden en ik praat met mijn geweten, mijn onderbewustzijn, mijn intuïtie of misschien zelfs gewoon mijn waanzin. En ik had het in de eerste instantie niet eens door. De nachtelijke wandelingen en de angst eisten hun tol en legden beslag op mijn geestelijke gesteldheid.
Ik kon er niet eens mee zitten.
‘Ga nou,’ hoorde ik de stem zeggen en ik vroeg me af of ze mijn intuïtie was, of mijn geweten. Of waanzin. Ik wist het niet.
‘Hoe heet je?’ vroeg ik, bijna smekend.
‘Als ik het zeg, ga je dan?’
‘Ja.’
‘Beloof het.’
‘Ik beloof het.’
De stem zuchtte. ‘Ik ben Jake,’ bekende ze toen.
Ik knikte, zei: ‘Aangenaam,’ en begon aan de beloofde tocht naar huis.
Vaak vraag ik me af wat ik anders had moeten doen. Misschien had ik niet van huis moeten gaan, misschien had ik moeten luisteren zodra Jake begon met praten. Misschien had ik moeten gaan zodra hij over Bill begon. Ik weet het niet.
Hoe veel te laat ik was, weet ik ook niet. Noch wat er precies is gebeurd. Ik weet ook niet of ik het had kunnen voorkomen. Wel weet ik dat ik hier niet gestaan zou hebben. Misschien omdat ik hetzelfde lot zou hebben ondergaan, misschien omdat het überhaupt niet gebeurd zou zijn. Hoe dan ook: het zou anders zijn geweest. Alles zou anders zijn geweest.
Ik zou niet op het kerkhof hebben gestaan, bij het graf van mijn moeder en mijn broertje.


Reacties:


Neeriash
Neeriash zei op 22 feb 2014 - 15:00:
godverdomme Bo *applauds*


xDevilBitch
xDevilBitch zei op 2 feb 2014 - 22:26:
House on fire? Denk ik. Ik zal het wel nooit weten, maar hij lag er vanaf het begin wel duimendik bovenop. Dat was ook je bedoeling, en dat vind ik juist wel knap, want het is behoorlijk risicovol. Je laat niet echt een grote open plek, een pragende vraag open aan de lezer (behalve misschien 'wie is die stem?', maar jou kennende is het antwoord 'geest'
De geest is trouwens echt nice. Ik weet niet precies wat het is, maar iets aan hoe je hem schrijft is echt heel erg leuk.