Hoofdcategorieën
Home » Overige » Schrijfwedstrijden » Boven
Schrijfwedstrijden
Boven
Meer dan enkele houten huizen was het niet. De zon brandde hoog aan de hemel, maar dat was bijna altijd zo in Australië. Ik was er inmiddels wel aan gewend. Toch was deze plaats bijzonder uitgestorven, zelfs voor Australische begrippen. De lange, doorgaande weg had drie uitstulpingen: de straten van het stadje. Verder was er een bushalte en dat was het wel.
Dit was dus waar ze woonde. Althans, dat hoopte ik. De bus was zojuist weggereden, dus weg kon ik voorlopig niet. Als ze hier inderdaad vandaan kwam, was er in ieder geval een motelletje, dat had ze me verteld. En zo niet, dan zou ik wel een andere slaapplaats vinden. Mijn ervaring als backpacker had me geleerd dat dat in Australië meestal geen probleem was, daar waren de meeste inwoners te aardig voor. Een gestrande reiziger zouden ze vast niet aan zijn lot overlaten, in ieder geval niet tot de volgende bus kwam.
Er was niemand op straat. Niemand om de weg aan te vragen – hoewel hier verdwalen een behoorlijke opgave zou worden. Ik liep dus maar op goed geluk één van de straten in. Wauw, het was er echt totaal anders dan ik verwacht had. Dat het klein was, klopte volgens de beschrijving die ze enkele keren gegeven had. Maar daarmee hield te gelijkenis wel op. Op één of andere manier leek het onmogelijk voor zo’n knap, spontaan meisje om uit zo’n verlaten gat te komen.
“The Rising Sun” stond er op het bord, inclusief vrolijk lachend zonnetje met een grote zonnebril. Hoe vaak had ik wel niet afgegeven op van die verschrikkelijk toeristische motelletjes, waar alles maar zonnig en vrolijk mogelijk moest zijn om toeristen te trekken? Maar nu maakte mijn hart een enorme sprong bij het zien van het clichématige bord. Natuurlijk, het was zeker mogelijk dat dit niet het juiste motel was. Genoeg Australische motels hadden het woord Sun in hun naam. Maar vertel dat maar aan mijn bonzende hart. Sun was de naam die ik had. Dit moest het zijn.
Sun. Anna Sun. Zo had ze zich voorgesteld, een leven, dat in werkelijkheid slechts enkele maanden was, geleden, in een klein motelletje. Lange bruine haren met een rechte pony. Nog bruinere ogen. Een Australisch accent. En een rugzak.
Dat laatste was de gelukkigste meevaller die ik me op dat moment had kunnen bedenken. Ik had het eigenlijk al niet meer durven hopen na het horen van haar accent. Backpacken is toch meer wat voor niet-Oceaniërs.
Ze was geweldig. Grappig, intelligent, goed gezelschap. Dat kwam fantastisch van pas in de drie maanden die volgden. Toevallig genoeg sliepen we beiden in hetzelfde motelletje tussen twee baantjes door. Tenzij je in het lot geloofd – dan was dat de oorzaak. Onze draden kruisten en godzijdank raakten ze onherroepelijk in de knoop.
Maar ze was ook een mysterie. Hoe leuk en gezellig het ook was, hoe dicht we op zo goed als alle mogelijke vlakken naar elkaar toe groeiden, er bleef een onuitgesproken verhaal tussen ons inhangen. Ze vertelde over haar geboortestad, dezelfde waar ze was opgegroeid. Over haar familie, wie ze waren, verre geschiedenissen. Grapte over haar dromen. Maar de belangrijke details misten altijd. De dingen die je over iedereen lijkt te weten. Dingen over haar geschiedenis, haar ouders. En als je ernaar vroeg, lukte het haar om ze weg te lachen zonder dat je meteen argwanend werd.
Drie maanden. Ze waren leuke gesprekken, avonden gevuld met films en clubs. Festivals in het oosten, met het autootje dat we in het zuiden gekocht hadden. Vuurwerk. Haar zachte schouder. Lippen. Handen. Een tussenvloertje met een harde muur en verhuurders die geen vragen stelden. Rugzakken. Sambuca in de nacht en thee in de ochtend. En een telefoontje op die ene ochtend.
Herinneringen waren het enige wat uiteindelijk overbleef, samen met haar naam en ook vaag die van een stad die één keer genoemd was. Misschien. Als ik hem goed onthouden had.
De deur ging krakend open. Erachter lag een gang met een deur die slechts half in de scharnieren hing. Gelukkig was hij open, want aanraken durfde ik hem niet. Stel je voor dat hij naar beneden kwam zetten.
Binnen was het opvallend donker en helemaal verlaten. Zes houten tafels met dito stoelen stonden in de ruimte opgeteld. Recht voor me was een bar, ook van hout, zoals alles in dit dorp, leek het. Aan mensen leek het echter te ontbreken.
Ik wilde zachtjes roepen, maar iets hield me tegen. Misschien was het de angst voor teleurstelling, de angst dat ze hier niet was. De angst die ik toch onder ogen zou moeten komen, want er klonken gehaaste voetstappen op de trap.
Bruine haren, bruine ogen. Een rechte pony. Geen warme lach waar een bepaalde droefheid doorheen leek te schijnen. Enkel een verbaasde uitdrukking. Geen woorden.
Nog steeds geen woorden.
“Wat een spookstad,” wist ik uiteindelijk uit te brengen.
“Hoe heb je het gevonden?”
“Je hebt de naam ooit genoemd.”
“Echt?”
“Helemaal in het begin, op een avond.”
“En je wist hem nog?”
Nee. Ik hoopte alleen van wel. Ik zou niet opgegeven voor ik hem weer gevonden had. “Ja, anders zou ik hier niet zijn, toch?”
Ze zweeg. Liet haar hoofd in haar handen zakken. Ze huilde.
In de drie maanden waarin we samen door Australië hadden gereisd, had ik haar nog nooit zien huilen. Het was me nooit opgevallen hoe vreemd dat eigenlijk was, tot nu. Meteen liet ik mijn rugzak vallen en snelde naar haar toe. Ze schudde haar hoofd enkel.
“Ik moet weer naar boven,” zei ze zacht.
“Moest je daarom weg?”
Ze knikte.
“Dus nu ga je weer?”
Ze zweeg.
“Drie maanden, Anna. Denk je niet dat het tijd is voor je verhaal?”
Ze zuchtte. “Nee?”
“Waarom niet?”
“Ik wilde weg. Het is niet gelukt, zoals je kunt zien. En als ik niet los kan komen uit dit verhaal, wil ik mezelf graag de pijn van vastzitten in een ander besparen.”
“Wat is dit verhaal?”
Ze gebaarde om zich heen. “Dit. Alles. Het motel is al sinds mijn overgrootouders van mijn familie. Mijn zus zou het overnemen, dus ik kon weg. Maar ze werd ziek. Doodziek.”
“Is ze boven?”
Ze schudde haar hoofd terwijl haar ogen zich opnieuw vulden met tranen.
“Sorry.”
Weer schudde ze haar hoofd.
Ik merkte mijn kippenvel op. Vreemd, het was zomer, wat in Australië toch al gauw een dikke dertig graden betekende.
“Ik wil weg,” zei ze zacht.
“Kom mee. Ga dan.”
Ze schudde haar hoofd. “Ik wou dat dat kon. Het is een spookstad.”
“Waarom zou dat niet kunnen?” Geen antwoord. “Ik snap het als je er nu moet zijn voor je familie, maar je kunt daarna toch weg? Kinderen verlaten vroeg of laat het ouderlijk huis. Dat is alleen maar natuurlijk. Ik wacht wel op je. Desnoods wacht ik hier.”
Weer schudde ze haar hoofd. “Je snapt het niet. Dit is een spookstad.”
“Misschien moeten we gewoon wat leven in deze spookstad blazen. Een beetje muziek, wat drank, dan gaat het dak eraf.”
Ze lachte niet. Haar uitdrukking bleef vertrokken in een treurige grimas.
“Sorry, dat was niet zo tactvol. Het spijt me van je zus. Misschien moet je even gaan zitten. Wat drinken. Thee? Thee helpt altijd. Je pijn verdwijnt niet helemaal, maar slechter kan het niet worden, toch?”
Weer schudde ze haar hoofd. “Je moet weg,” zei ze zacht.
“Waarom?” Duizenden gedachtes schoten in één keer door mijn hoofd. Waar was het misgegaan? Wat we hadden, wat we waren. Wat was er gebeurd?
“Dit is een spookstad. Je hebt hier niets te zoeken.”
“Maar jij ook niet. Heb je deze plek gezien? Het valt uit elkaar. Ik snap dat je je familie niet in de steek wil laten, maar je lijkt hier niet op je plek. En geld is geen probleem, dat kunnen we regelen. We kunnen toch eerst hier en daar gaan werken, net zoals toen? Een beetje sparen, en dan iets permanenters zoeken. Waarom zou dat niet kunnen?”
“Ik moet hier blijven. Dit is een spookstad.”
“Je gaat zo kapot, Anna!” Het kwam er harder uit dan ik bedoeld had. “Het is jouw leven, jouw keuze, maar je lijkt niet in dit verhaal te passen. Soms moet je gewoon gaan.”
“Dat kan niet,” herhaalde ze.
“Waarom in godsnaam niet?”
“Boven.”
“Wat is er boven?”
“Dit is een spookstad.”
Reacties:
Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.