Hoofdcategorieën
Home » Overige » Schrijfwedstrijden » 03 19° 34′ NB, 155° 30′ WL
Schrijfwedstrijden
03 19° 34′ NB, 155° 30′ WL
Alleen maar donker om me heen. Er klinkt geraas van de wind die langs me heen waait en ik voel hoe mijn haar rond me heen wappert. Soms raakt het mijn gezicht of komt het in mijn mond, waarna ik het sputterend wegblaas. Dan is er licht.
Er klinkt voor enkele seconden alleen maar geruis in mijn oren en dan val ik, hard. Mijn handen schraap ik open aan de kleine korreltjes die de grond bedekken en mijn knieën komen met een harde klap op de vloer terecht. Ik kreun en dan klinkt een knal. Ik verstijf en knijp mijn ogen dicht. Geschreeuw volgt. Mensen beginnen aan me te trekken en ik sta verdwaasd op. Ze slepen me mee naar een gebouw zo’n honderd meter verderop en we schuilen allen. De ramen trillen van de dreunen en mijn ogen vinden een klok. Het is vijf voor acht.
Het enige wat ik kan denken, is f*ck. Ik heb geen idee waar ik ben en ik ben nog te verdwaasd om alles om mij heen in me op te kunnen nemen. Wel merk ik op dat de mensen om mij heen Engels praten. Ze klinken paniekerig en ik knipper een paar keer met mijn ogen. Dan schud ik mijn hoofd en adem diep in en uit. Ik voel me weer rustig en begin mijn omgeving te bekijken. De mensen rond mij heen zijn allemaal in uniform en ze praten snel met elkaar. Buiten klinken nog steeds knallen en door het raam links van mij kan ik rookwolken zien opstijgen. Ook zie ik grote schepen liggen en op het dek kan ik mensen in paniek rond zien rennen. De deur van ons gebouw wordt geopend en de mannen en vrouwen beginnen naar buiten te lopen.
‘Kom, we kunnen gaan. Het is veilig,’ spreekt een man tegen mij. Ik sta op en loop achter de man aan naar buiten. Enkele van de schepen liggen scheef in het water en de schreeuwende mensen roepen om hulp, het schip is geraakt.
‘Pardon? Waar ben ik eigenlijk?’ De man aan wie ik het vraag kijkt me raar aan.
‘Wij zijn op Pearl Harbor.’ Dan rent hij weg, naar een van de schepen die blijkbaar geraakt zijn. Verdwaasd staar ik hem na. Pearl Harbor. Hawaii 1941. Ik wankel voor enkele seconden en laat mezelf dan langzaam naar de grond zakken. Ik ben terug in de tijd gereisd. Meer dan 74 jaar in het verleden en zo’n achttien uur naar het westen. Ik schud mijn hoofd en ga met mijn handen door mijn haar. Hoe ga ik dit in hemelsnaam oplossen?
Rond negen uur klinken er weer sirenes en het geronk van vliegtuigen. De militairen kijken naar boven en ik volg hun blik. Er komen een stuk of vier vliegtuigen aangevlogen en de militairen beginnen te schreeuwen. Ik word door een van hen meegesleept, maar we zijn te laat. De bommen worden al los gelaten en de kade overstroomt met water. Mensen schreeuwen en schepen beginnen rap te zinken. Ik zie hoe een man voor me wordt geraakt door een rondvliegende scherf en ik schreeuw luid. De man valt naar de grond en grijpt naar zijn been, ik blijf schreeuwen. De vrouw blijft me echter meetrekken, haar blonde haar stuitert op haar rug als ze begint te rennen.
Voor ons valt nog een man naar de grond, die naar zijn arm grijpt en zichtbaar zijn kaken op elkaar klemt. Ik schreeuw weer en de vrouw blijft maar aan me trekken.
‘Stop! Stop! We moeten hem helpen!’ De vrouw staat meteen stil en draait zich om. Ze kijkt me recht aan en schudt eenmaal haar hoofd.
‘We kunnen hem niet helpen, niet als we zelf veilig willen zijn.’
‘Maar-,’ begin ik te protesteren. De vrouw schudt haar hoofd weer en pakt mijn pols. Ze begint weer te rennen en ik kijk om. De man kermt luid en ik wend mijn ogen af. Dan voel ik een stekende pijn in mijn rug en struikel ik. De vrouw laat me los en ik val met een klap op de grond. Een luide schreeuw verlaat mijn mond en mijn rug brandt. Opeens wordt alles zwart en valt het stil rondom mij.
Met een schreeuw schiet ik overeind. Mijn kamer is donker, het bed zacht. De jongen naast me schiet ook overeind.
‘Wat is er?’ vraagt hij in paniek. Ik schud mijn hoofd en haal snel adem. Ik hoest en schop de deken snel van me af.
‘Wat is er?’ vraagt hij nogmaals. Hij gaat rechterop zitten en probeert me aan te kijken. Stijf knijp ik mijn ogen dicht, maar het beeld van de man schiet over mijn oogleden en ik open ze weer.
‘Praat tegen me!’
‘Het is oké, het is oké. Het was maar een droom,’ mompel ik.
‘Alles oké?’
Ik knik en hij legt een hand op mijn rug, maar trekt hem dan geschrokken terug.
‘Ivana, shit, je bloedt!’
Reacties:
Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.