Hoofdcategorieën
Home » Overige » One Shots/Stand Alones en Schrijfwedstrijden » Schrijfwedstrijd Nadezhda, opdracht 3 ~Afgrijselijk Lelijk, Uiteraard~
One Shots/Stand Alones en Schrijfwedstrijden
Schrijfwedstrijd Nadezhda, opdracht 3 ~Afgrijselijk Lelijk, Uiteraard~
Aliens.
Praat me er niet van.
Al voordat onze soort de ruimte überhaupt in was geweest werd deze naam al in de mond genomen. Vreemde wezens met lange gezichten en kleine, priemende oogjes in vreemde kleuren, hun gelaatskleuren variërend van een licht, geelachtig bruinrood tot het donkerste bruin.
Afgrijselijk lelijk, uiteraard.
Van hooggeleerde professoren op de belangrijkste en beste universiteiten die tot hun graf zweerden dat deze organismen bestonden, tot de van de wereld vervreemde kluizenaars die met rottende tanden en een geklitte baard spraken van planeten met leven die ze hadden gezien in één van hun vele dromen, iedereen geloofde heilig in buitenaards leven. En toen de bevestiging kwam, was niemand verbaasd.
“Ach,” had mijn bet-bet-bet overgrootmoeder toen blijkbaar gezegd, terwijl ze een pan met groenten op het vuur zette, “dat wisten we toch allang.”
Toen ik 146 manen had meegemaakt kwam het op het nieuws. Geleerden hadden het voor elkaar gekregen om iemand te kunnen transporteren naar een planeet die duizenden lichtjaren van ons verwijderd was. We konden zoiets zelfs aan onze ruimteschepen bevestigen, waardoor men in een mum van tijd door de ruimte kon reizen. Mijn vader was dolenthousiast, maar mijn moeder vond het maar niets. Vooral niet toen een stel geleerden een paar van die wezens hadden meegenomen.
De wezens hadden inderdaad lange gezichten, maar elk van deze wezens zag er anders uit. Een andere bouw, hun hoofden waren anders gevormd, andere ogen, andere neuzen, de monden waren anders, de kleur van hun gelaat, de kleur en textuur van hun haren. Maar wat voornamelijk opviel was dat geen van deze wezens – die nog wel vielen onder dezelfde soort, zoals verscheidene DNA-testen uitwezen – met elkaar konden opschieten.
Ze vielen vaak naar elkaar uit, driftig gebarend naar de even dikke boekjes die ze bij zich hadden, maar die een andere tekst op de kaft droegen. Het wezen dat geen boek bij zich had gebaarde juist om zich heen, alsof het zich verbaasde dat de andere wezens zich niet realiseerden dat ze op een compleet andere planeet waren terechtgekomen.
Eentje zat helemaal stil in een hoekje, terwijl het naar iets om zijn pols keek en eraan frummelde. Het was één van de wezens met een lichte, geelachtige gelaatskleur. Redelijk lang en het meest rustig, was dat organisme duidelijk meer gewend aan vreemde situaties.
Onze wetenschappers genoten van deze beelden, die ze bekeken in een andere ruimte, op een veilige afstand van de buitenaardsen. Toen één van hen eindelijk besloot om te proberen met hen te communiceren bleek dat de beslissing van de eeuw te zijn. De wezens waren bijzonder intelligent, de één meer dan de ander, en zowaar geïnteresseerd in ons leven en onze gewoontes.
De wetenschappers hadden een bepaald soort apparaat ontwikkeld wat alle talen die op de planeet van de wezens gesproken werden om te zetten naar de onze, en andersom. Een klein, vierkant doosje, met een minuscule ingebouwde microfoon en luidspreker. Iedereen vond het verbazingwekkend.
Er werd een interview met de wezens gehouden dat live werd uitgezonden op de beeldenaar. Mijn ouders en ik hadden er wel interesse voor, en toen de eerste zin werd vertaald, ging mijn vader vanaf zijn luie positie op de bank recht overeind zitten. Ik had hem nog nooit zo enthousiast gezien.
De wezens zaten stijf in hun stoelen. Hun onbetrouwbare ogen, waarvan het oogwit constant te zien was, schoten van links naar rechts, en toen naar boven. Iedereen wist maar al te goed dat zij alles in de gaten hielden.
En ze lekten.
Er stonden druppels vloeistof op hun voorhoofden en bovenlip, alsof ze net in bad waren geweest. De kledingstukken die ze droegen kleurden bij de kraag en de oksels al donkerder, behalve de laatste in de rij. Het was het wezen dat zo kalm was geweest. Hij zat rustig in zijn stoel, zijn rug tegen de leuning aan, en zijn benen over elkaar heen geslagen. Zijn ogen dwaalden kalm door de ruimte.
De interviewer grijnsde naar de wezens, zijn scherpe tanden blinkend in het studiolicht. De wezens leken het niet op te merken. “Vandaag, dames en heren,” hij liet zijn blik door de ruimte glijden, “zijn wij hier bijeen gekomen voor iets speciaals. Iets buitengewoons. Iets…” hij pauzeerde, keek recht in de camera, en verwijdde zijn ogen. Ik wilde met de mijne rollen. “…geweldigs.”
Mijn moeder klapte opgewonden in haar handen.
De presentator bazelde door over onze bijster intelligente wetenschappers, dat onze soort superieur was, en dat wij, het publiek, het eerste gesprek met deze lelijke wezens mee zouden maken door middel van een wetenschappelijk vernuft genaamd: de vertaler.
Ik wilde weer met mijn ogen rollen toen de presentator met een geheimzinnige glimlach het apparaatje tevoorschijn toverde.
Hij legde het principe uit, wat weer een hele tijd duurde, en stelde toen de eerste vraag.
“Wat voor wezens zijn jullie?”
Een stem van een computer sprak in verscheidene talen, die voor mij eerder op gebrabbel leken, en toen ze klaar was, was het even stil.
Toen sprak er één.
Het apparaatje vertaalde, waardoor mijn vader rechtop schoot. “Mensen, van de planeet aarde. Wat doen wij hier? Wat willen jullie met ons?”
De zaal brak in een applaus uit en de Mensen leken nog bleker te worden.
De interviewer besloot niet op hun vraag in te gaan. “Weten jullie waar jullie zijn?”
“Nee.”
Het interview duurde voort. Alhoewel ik nog steeds in een luie positie op de bank zat en mijn ogen gericht waren op een spelapparaat in mijn handen, was mijn interesse wel gewekt en luisterde ik met gespitste oren. Toen het interview zijn einde bereikte wist ik dat mijn vader had plaatsgenomen op de salontafel, met zijn gezicht bijna tegen het scherm aangedrukt. Mijn moeder, daarentegen, stond nog steeds roerloos naast de bank, met een uitdrukkingsloos gezicht.
“Laatste vraag,” zei de interviewer. Ik keek op van mijn spelletje en observeerde de Mensen via het slechte beeld van de beeldenaar. Ze waren duidelijk al relaxter. “Weten jullie waarom jullie hier zijn?”
Het was even stil voordat de Mensen weer brabbelden in hun taal, en de vertaler in de stem van een robot vertelde dat zei dat niet wisten.
“Zeker?” vroeg de interviewer, zijn glimlach nog steeds oogverblindend.
“Ik weet het wel,” sprak de kalmste. “Onderzoek natuurlijk. Machtig, dat jullie soort al zo ver kan reizen. Geweldig interessant ook. Vertel eens, wat voor techniek gebruiken jullie? Deze planeet moet verscheidene lichtjaren van de onze verwijderd zijn, niet? Wormgaten? Tijdreizen?”
Het was dodelijk stil. Stiller dan de eerdere keren. De interviewer had voor het eerst even niets te zeggen, en de wetenschappers verbleekten tot een ziekig lichtpaars. Het Mens wist meer en was intelligenter dan men in eerste instantie had gedacht.
“Ehm,”
“Jullie soort is uiteraard al vele malen verder ontwikkeld dan die van mij. Ik hoop toch zeer zeker dat jullie jullie plannen om alle organismen op Aarde uit te roeien niet door laten gaan, trouwens. U moet ons wel een kans geven.” De ogen van het wezen twinkelden van plezier. “En ja, daar weet ik al een hele tijd vanaf.”
“Maar,” vroeg de interviewer, duidelijk geschokt, “hoe dan?”
“Omdat ik de Doctor ben, natuurlijk.” Sprak het Mens.
“Dokter wie?”
“Precies.”
De interviewer, keek wanhopig naar de wetenschappers, die snel met hun handen wapperden als aanwijzing om verder te gaan, en probeerde zich zo goed mogelijk te herstellen. “En, meneer de Dokter,” begon hij, terwijl hij met trillende handen zijn vragenkaartjes vasthield, “als u zo veel van onze soort weet, wat vindt u dan van ons?”
“Verbazingwekkend veel gelijkenissen met de mens. Karaktertrekjes, waarschijnlijk ook de werking van het lichaam en het brein. Intelligent, ver ontwikkeld, sterk, en groot.” Hij keek even naar zijn pols. “Ach, wat jammer. Ik moet gaan. Ik heb genoeg tijd hier verspild.” Hij stond op, schonk iedereen en glimlach, en boog. Toen leek hem nog iets te binnen te schieten. “Oh, en afgrijselijk lelijk, uiteraard.”
Met een samentrekking van de omgeving en een lichtflits was hij verdwenen.
Ik vond dit stuk echt heel erg leuk en uniek! It made me laugh.