Hoofdcategorien
Home » Overige » Schrijfwedstrijd-stuff » De schreeuw, waar het eigenlijk niet gaat om de schreeuw.
Schrijfwedstrijd-stuff
De schreeuw, waar het eigenlijk niet gaat om de schreeuw.
Zachte regendruppeltjes vallen neer op mijn gezicht, het geluid van mijn krakende fiets vermengt zich met het ruisen van boomtakjes, een koud briesje doet mijn open jas wapperen, de lucht van gepofte kastanjes uit een kraampje langs de weg vult de omgeving met een typische herfstgeur en de natte stofjes van mijn sjaal kriebelen op mijn kin. Fietsen in de motregen. Iets wat ik altijd al graag deed. Ik sluit mijn ogen een beetje, zodat alleen een streepje fietspad nog zichtbaar is. Ik geniet van de regen die op mijn gezicht kietelt, misschien wel voor het laatst.
Een zacht hobbeltje in de weg vertelt me dat ik de dijk op ben gefietst. Ik open mijn ogen weer en knipper hevig tegen de regendruppeltjes. Ik kijk uit over de zee, die nu een beetje wazig is door de regen die mijn zicht belemmert. Een enkel bootje dobbert op en neer en kleine ronde golfjes vervormen de weerspiegeling van het brugachtige object waar ik overheen fiets. Dan stop ik, gewoon omdat het voelt alsof ik moet stoppen. Ik stap af, gooi mijn fiets neer en leun over de barricade. De wind wappert mijn haar - of eigenlijk pruik - omhoog, nog steeds kietelen zachte regendruppels mijn rode wangen. Zo moet het vast voel om te vliegen - alles even kunnen vergeten, opstijgen naar een plek die mensen nog niet hebben verwoest. Ik wou dat ik nog zou kunnen vliegen. Maar het is al te laat. Veel te laat. Ik zucht. Mijn broer zal zich vast al afvragen waar ik blijf, het is aardig uitgelopen. Ik wil bukken om mijn fiets weer te pakken, maar dan valt mijn oog op de jongen. De jongen die hier altijd wel ergens rondhangt. Soms zit hij op de stoep, soms hangt hij over de rand, maar hij is er altijd. Ik aarzel. Misschien wil hij gewoon alleen zijn. Maar ach, wat heb ik te verliezen? Het is nu of nooit, maar dan ook echt nooit. Zachtjes loop ik naar de jongen toe, en ik ga naast hem staan, staar met hem naar de eindeloze zee. Geen reactie. Ik kijk hem eens aan. Hij draagt een groot zwart vest en een ruime broek tot op zijn knieën. Zijn al even zwarte haar steekt onder zijn capuchon uit en vanuit de ooghoeken van zijn diepbruine ogen kijkt hij me aan, zie ik.
Hallo, mompel ik.
Langzaam en aarzelend keert de jongen zijn gezicht naar me toe. Dan kijkt hij me onderzoekend aan, en zijn ogen lijken dwars door me heen te kijken. Dan gaat zijn mond even open - en weer dicht. Hij kucht even, en doet zijn mond dan opnieuw open. En wat kom jij hier doen? Zijn stem klinkt opmerkelijk warm en zacht, maar toch met een licht kille ondertoon die me de rillingen geeft. Ik slik. Genieten van mijn leven en vragen hoe het is met de jouwe, zeg ik dan, verbaasd hoe vreemd en zelfverzekerd dat klinkt uit mijn mond. De jongen wendt zijn blik weer af en staart naar dat ene bootje op het water. Nauwelijks hoorbaar, maar toch hard genoeg om boven de ruisende bomen uit te komen mompelt hij mijn leven is een hel - nu is de kilte in zijn stem duidelijk merkbaar. Ah, antwoord ik, niet wetend wat ik anders zou moeten zeggen.
Je hebt geen idee waar ik het over heb, hè?
Ik frons. Heb ik dat? Misschien wel, mompel ik maar, en de jongen kijk me weer doordringend aan. Dan trekt hij in één beweging de pruik van mijn hoofd en gooit hem over de rand. Met een zacht plonsje landt het in het water, minstens tien meter onder ons. Ik knipper verbaasd en hoop dat hij niet zag dat ik schrok.
Ik wíst het, zegt hij, meer tegen zichzelf dan tegen mij. Een beetje verontwaardig voelt ik aan waar eerst mijn haar zat.
Het is koud zonder haar.
De jongen wendt zijn blik af naar zijn schoenen, bloost en mompelt sorry. Het ziet er zo ongelofelijk schattig uit dat ik het niet kan laten te lachen. Ik maak een zacht hmm-geluidje en hang weer over de rand. Ik kijk hoe mijn haar blijft drijven op het wateroppervlak; haast octopus-achtig beweegt het heen en weer. Ik voel me kaal. Een glimlachje speelt weer om mijn lippen als ik bedenk hoe toepasselijk het is om dat te denken.
Maar ehm - eigenlijk moet ik nu gaan,mompelt de jongen. Zijn stem. Zijn stem is zó - ik weet het niet, maar iets aan zijn stem maakt me bang.
Wacht! Je kan niet zomaar gaan - jij weet het van mij, nu wil ik het weten van jou.
Hij fronst. Wat precies wil je weten?
Ehm - wat er met je aan de hand is. Ik slik. Misschien is er wel niets aan de hand. Misschien heb ik net iets heel erg gezegd zonder het te weten.
Ik weet niet of je dat wel wilt weten.
Jawel.
De jongen staart me aan, zijn ogen glijden van mijn hoofd naar mijn ogen. Het voelt alsof hij dwars door me heen kijkt - alweer.
Goed. Als jij het wilt, zegt hij, en een glimlachje speelt om zijn lippen. Dan is het stil. Gewoon stil. Ik aarzel. Nou. Ehm - vertel dan.
Ik kan het niet echt vertellen.
Laat het dan zien. Of schrijf het op.
Hij haalt zijn schouders op. Geen pen.
Ik zucht. Geen pen. Of hij wil het niet zeggen, of hij wil dat ik het ga raden. Dat ga ik dus niet doen. Geen haar op mijn hoofd die daaraan denkt. Geen haar. Op mijn hoofd. Haha, gedachtes, wat grappig.
Maar ik kan het wel laten zien.
Ehm - nou, oké, mompel ik.
In één beweging ritst hij zijn vest open. Ik schreeuw iets waarvan ik zelf niet weet wat en struikel haast naar achter - zijn hele bovenlijf is verbrand, maar niet op de normale manier. Zijn huid is zo donkerrood dat het haast zwart lijkt, en je kunt zijn ribben letterlijk uit zien steken, maar eigenlijk is dat niet waarom ik schreeuwde. Ik schreeuwde om zijn ogen. Ze zijn zwart. Diep zwart. Het zwart dat ik nog nooit heb gezien. Zo zwart dat het haast wit lijkt. Zo zwart dat het lijkt of ze er niet meer zijn. Misschien zijn ze er wel echt niet meer. Nee. Alsjeblieft. Wat ís hij?
Wat? Ik ben een wie hoor.
Ik knipper. Geen zwart meer. Bruin. Gewoon bruin. En een dicht geritst vest. Trouwens, heb ik dat hardop gezegd? Moet wel. Maar - en - oké. Ik zal het me wel verbeeld hebben. Vast wel. Oh god, arme jongen. Dí¡t was niet de bedoeling. Eh - sorry, mompel ik, en ik voel dat ik rood wordt.
Geeft niet, ik ben het wel gewend. En trouwens, je vraag; ik ben - ehm - zeg maar - tsja.
Weer zon eng glimlachje. Ik ben al heel lang op je aan het wachten.
Je wacht. Op mij. Aha. En waarom?
Ik moet je komen halen.
Nu ben ik degene die staart. Mijn hersenen zeggen me dat er iets helemaal niet klopt, en dat ik nu heel snel weg moet rennen, maar iets in me voelt zich hier op zijn plaats, wat er ook gaat gebeuren. Hij moet me komen halen. Dat klinkt - alsof - alsof ik - ja. Zo klinkt het. En eigenlijk ben ik helemaal niet bang meer. Voor dat niet, en voor hem ook niet. Hij móet wel. Denk ik. Ik weet het eigenlijk niet. Maar ik denk - ik denk dat het me allemaal niet zoveel meer uitmaakt.
Mij best. Maar - eigenlijk - eigenlijk wilde ik eerst nog -
Afscheid nemen?
Nee. Vliegen.
Vliegen?
Vliegen.
Ah. Nou. Dat kan.
Ik dacht dat je kwam halen.
Ik kom je alleen vertellen dat ik je moet komen halen, maar als je zelf wilt gaan vind ik het ook goed.
Daar moet ik over nadenken. Als ik zelf wil gaan. Ja. Dat wil ik. Dus ik knik. En ik klim op het hek waar ik al die tijd tegenaan stond te leunen. De jongen - of - ik weet eigenlijk niet of het wel een jongen is, maar hij - het - watdanook - glimlacht. En niet op de enge manier. Op een vriendelijke manier.
Zie ik je daar?
Zeker.
En nu is het mijn beurt om te glimlachen. Dus is dan het einde. Nee. Het is geen einde. Het is meer een nieuw begin. Ja. Een nieuw begin. Het maakt me haast blij. Ik doe mijn ogen dicht, en laat voor de laatste keer de regen op mijn gezicht druppelen. Dan laat ik me vallen. Mijn armen gespreid, mijn sjaal wappert tegen mijn gezicht. De lucht, overal om heen. En ik vlieg. Ik vlieg. Eindelijk.
Nicole
Dit is vaag, maar niet slecht!
Vaag als in: Wtf? Ik wil weten! He wat? Dat kan niet toch niet? Echt? oÃâ
En alles behalve slecht!
Het is heel mooi, origineel, en een heel klein beetje grappig.
Nicole, ik hou van je, en ik hou van jou schrijfsels.
En heel erg veel van deze, want ik vind hem speciaal. En prachtig!