Hoofdcategorieën
Home » Tokio Hotel » Eyecatcher » \17./
Eyecatcher
\17./
Ongegeneerd geeuwend en met mijn haar ongekamd trok ik de achterdeur zacht achter me dicht. Hoe haalde Maarten het in Godsnaam in zijn hoofd om me voor dag en dauw uit mijn bed te koteren?
Het was behoorlijk idioot, om 7u30 opstaan, als iedere normale mens met een normaal leven en een nog normalere partner nog hoort te slapen - ik wou dat ik het allemaal had -, enkel en alleen omdat hij me iets belangrijks moest vertellen?
Als hij echt van me hield, dan kon ie toch wel even wachten met zijn belangrijke boodschap en me eerst laten uitslapen, in plaats van me er in het holst van de nacht uit te trommelen?
Daarbij kwam dan ook nog dat ik een verrekte schouder had overgehouden aan het me in alle bochten wringen om toch maar de rits van mijn wit-met-rode-rozen-maar-zonder-bandjesjurkje te kunnen sluiten, waardoor ik dringend een klaagmuur moest zien te vinden waar ik al mijn bijzonder giftige opmerkingen over uit kon spuien. En als Maarten niet oppaste, was de kans groot dat hij dat ging worden.
‘Ben je eindelijk wakker, schat? Jij zou het mooiste deel van de dag nog verslapen!’ Ik reageerde niet en slenterde over het gazon naar de hagen. Tussen die twee hagen, de onze bruin en verwelkt, de hunne groen en vol leven - hoe kon het ook anders - lag een klein strookje gras, te klein om af te maaien, maar groot genoeg om te zitten zonder gezien te worden.
Maartens stem klonk walgelijk opgewekt van tussen onze natuurmuren. Terwijl ik mijn haar ontklitte met mijn vingers keek ik nog even rond voor ik haastig achter de sterk geurende laurierstruik - de enige plant die er levend uitzag - verdween en door een gat in de haag kroop. Een gat dat Maarten zelf had gemaakt, om de simpele reden dat de combinatie van een haagschaar + ik om problemen vragen was.
Mijn hoofd stak nauwelijks door de ritselende haag, of Maarten nam mijn gezicht tussen zijn handen en trok me ongeduldig maar toch zacht over hem heen. Zijn handen streelden zacht over mijn rug toen hij me gelukkig en blij kuste, het feit dat mijn knieën - die ik als steun de grond had ingepind toen hij me naar hem toe had getrokken - in zijn zij duwden deerde hem niet.
‘Ik zou niet weten wat ik zou doen zonder deze schamele uurtjes met ons tweetjes.’ Hij kuste mijn lippen na elk woord (vanwaar bleef zijn adem komen?) en kreeg zo met gemak mijn ochtendlijke klaagbui het graf in. Ik onderging gewillig deze verwelkoming, ik had hem mogelijk nog harder gemist.
Het deed elke keer zo’n pijn mensen te zien die het het liefst van de daken schreeuwden dat ze verliefd waren, en elke keer als ik zo’n koppel tegenkwam - het leek alsof er op de wereld alleen maar zulke koppels rondliepen - moest ik mijn blik afwenden om niet in tranen uit te barsten.
Waarom zij wel en wij niet? Maar zijn ouders en mijn ouders… we waren bijlange na nog niet de nieuwe Romeo en Julia - wat hield ik van dat verhaal - maar zijn ouders en mijn ouders… Dat was een verschillende stand.
ZIJ waren altijd al rijk geweest, en WIJ waren het amper 3 jaar. Mijn vader was zomaar partner in één of ander bedrijf geworden - welvarend, dat wel - en van de ene dag op de andere sliep ik in een bed met katoenen lakens in plaats van strozakken.
Maartens ouders moesten niets weten van de mijne, en omgekeerd gold dat net zo hard. Ze woonden niet naast ons, zo simpel was dat.
Tot Marijn, Maartens broer, het had aangedurfd om zijn voetbal tegen onze achterdeur te schoppen. (Ik weet trouwens nog altijd niet of het per ongeluk was.) Mijn broer ontplofte. Ik had Willem nog nooit zo kwaad gezien.
Hij voelde zich heel wat sinds vader luid,duidelijk en vooral meermaals had gezegd dat hij, Willem, de man was in huis als hij, vader, er niet was. En vader was meer weg dan thuis, dus dat ging vlot.
Willem liep paars aan, graaide de bal van de grond en liep met een vastberaden tred op de voordeur van onze buren af. Ik had nu al medelijden met Catharina, die waarschijnlijk de deur zou openen. Ik wist dat het niet mocht.
Diezelfde avond nog kregen we bezoek van Adriaan Stibbe. Zoals verwacht was hij behoorlijk op zijn tenen getrapt. (Niet moeilijk als je schoenmaat 46 hebt, dacht ik nog en alleen die gedachte bezorgde me een lachstuip waar ik telkens opnieuw in herviel als ik aan Adriaan Stibbe, die serieuze man van hiernaast, met een rood-wit gestreepte zwembroek en énorme zwemvliezen dacht. Maar dat geheel terzijde.)
Ik vluchtte naar buiten, weg van de verwijten en de woorden waar ik zeker een oorvijg voor gekregen zou hebben moest ik ze in mijn mond hebben durven nemen. De volwassenen hadden alle vorm van fatsoen verloren. Alles wat ze al jaren aan een stuk hadden opgekropt kwam er nu uit. En hoe. Ik schaamde me voor ze.
En daar stond hij. God, wat was hij mooi. Hij was prachtig. Ik had hem nog nooit gezien, en alhoewel ik nog maar 16 was kon ik stellig verklaren dat ik eindelijk inzag wat Gods eigenlijk wou bereiken toen hij de mens schiep. Pure schoonheid.
Hij stond daar. Te staan. Grijnsde.
‘Ze kunnen er wat van, hè, m’n oudjes.’ Het was geen vraag, eerder een vaststelling. Ik knikte en wandelde naar de haag. ‘Maarten.’ zei hij.
‘Clara.’ zei ik en schudde zijn uitgestoken hand. Het ging moeilijk, ik moest mijn arm helemaal strekken om de afstand tussen de twee hagen te overbruggen. Zijn handen waren zacht en zijn nagels schoon. Die heeft nog nooit moeten werken, dacht ik er meteen achteraan. Ik gaf mezelf een denkbeeldige mep. Trut.
‘Waarom heb ik je nog nooit gezien?’ De verlegen Clara in mij had de klap niet zien aankomen.
‘Ik ben een ochtendmens.’ zei hij, alsof dat alles verklaarde. ‘En ik heb 5 jaar in Duitsland gewoond.’ Duitsland. Het woord vloog naar mijn keel, wurgde me. Mijn hart miste een slag. Net als toen.
‘IK HAAT JE!’ Ik huilde, gilde.
‘Hee! Ik ben geen nazi! Heb je me gehoord? Ik ben geen-’ Ik holde weg. Viel. Krabbelde weer recht, terwijl de tranen bleven komen, mijn hoofd schokte oncontroleerbaar. Ik stormde binnen. De stemmen stokten.
‘Claartje, hoe zie jij erui-'
‘NAZI’S!! VUILE NAZI’S!!’ brulde ik. Hun monden vielen open.
Willem stond op, gaf me een klap in mijn gezicht. Zijn hand was bliksemsnel, het mijne ook. De slag kletste hard tegen zijn kaak.
Hij sperde zijn ogen open, de hand die daarnet nog mijn wang had geslagen, bewoog hij nu naar de zijne.
‘IK HAAT JULLIE!!’ Mijn stem sloeg over. Ik hoopte dat Maarten er nog stond. Ik holde naar boven, nam drie treden tegelijk en sloeg de mijn deur in één vlaag van opgekropte woede achter me dicht. Op slot. Willem bonkte aan de andere kant. Schreeuwde. Ik gilde, nam het roze Cupidobeeldje dat me altijd al geïrriteerd had en smeet het met al mijn kracht tegen de deur. ‘NAZI!!’
Willem zweeg.
De scherven ketsten terug tot bij mij. Maar het geluid van die vallende, gebroken scherven was niet dat van het beeldje. Het was mijn hart, onherstelbaar beschadigd.
Ik zwalpte naar het midden van mijn altijd al te grote kamer. Zakte in elkaar. Ik huilde met luide, gierende uithalen en kromp in elkaar toen Willem en nu ook mijn vader weer schreeuwden. De tranen vormden een ondoordringbaar en onvernietigbaar vlies voor mijn ogen. De nachtmerries kwamen nu ook al overdag.
Het was bewolkt en druilerig. Vier nors uitziende mannen dronken van papa’s dure jenever. Ze droegen een groen pak en aan hun linkerbovenarm was een band met het teken van het eeuwige leven erop, de swastika. Dat had ik geleerd op school. Ik vond het een mooi idee, dat hele reïncarneren en zo, en het symbool ervoor gaf me ook dat gevoel.
Maar Sapphira was er bang voor. Ze zei dat ik hard moest weglopen als ik dat symbool ergens zou zien, anders namen de mannen van dat symbool je mee en kwam je nooit meer terug.
En nu zaten er vier van die mannen in onze nieuwe lederen fauteuils, zoals mama dat zo mooi kon zeggen. Ik verschuilde me achter haar. Ze wrong haar handen, streek haar dure rok glad en keek met een bezorgde blik naar papa.
Hij sprak met de mannen alsof ze zijn broers waren. Hij zei het ook. Ik ben jullie broeder. En toen zei hij ook het adres waar Sapphira woonde. De mannen lachten, hun helblauwe ogen niet.
Papa gaf ze ook nog geld, heel veel, het waren zeker 15 pakjes. Zei het nog eens. Ik ben jullie broeder. En toen vertrokken ze. Ik zag ze nooit meer terug.
‘Papa? Waarom zei je de straat van Sapphira?’
‘Ze zijn slecht en die mannen wilden dat weten.’
‘SAPPHIRA IS NIET SLECHT! ZE IS MIJN BESTE VRIENDIN!!’ gilde ik, zoals ik dat zo goed kon toen ik nog jong en onwetend was.
Hij sloeg me. Drie keer.
‘Zeg dat nooit meer.’ siste hij. En ik knikte. Sapphira zag ik ook nooit meer terug.
‘Waar denk je aan?’ Ik ontwaakte op Maartens borst. De zon stond al hoger aan de hemel en had me helemaal opgewarmd. ‘Aan de eerste keer dat ik je zag.’ zei ik stil.
‘Dat nazi-gedoe?’ Ik voelde dat hij lachte aan de manier waarop hij ademhaalde. Ik knikte.
Het was tijd om terug te keren.
‘Huh? Wat?’ Ik kende die gezichten. Hell, wat deed TH in mijn kamer? ALIVE AND KICKING?
Reacties:
Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.