Hoofdcategorieën
Home » Tokio Hotel » Eyecatcher » \18./
Eyecatcher
\18./
Bill
Ineens lag het kussen stil. Joost mocht weten wat Clara nu weer in haar hoofd gehaald had. Ik draaide me op mijn buik en keek haar aan. Haar ogen waren glazig. En dat had ik nog maar één keer eerder gezien.
Ik snakte naar adem. ‘Wasser, Bill?’ Als je in slaap dreigt te vallen is het eerste wat je lichaam uitschakelt articulatie.
‘Ze is weer weg.’ zei ik simpel. ‘En nu is het erger. Ze ademt zelfs niet meer.’ De stem klonk wanhopig. Ik besefte dan pas dat het de mijne was.
‘Zal wel.’ Tom lachte. Hij draaide zich nu ook om.
‘Godverdomme.’ zei hij, en dan: ‘WAT LIGGEN WE HIER IN GODSNAAM DAN TE DOEN?? AF DAT KUSSEN!!!!’ Hij gunde ons de tijd niet en trok ons er vloeiend en in één soepele beweging van af. Angst maakt je sterker dan je bent.
Ik kromp ineen toen ik Clara zag liggen. Bleek, stil en vooral niet-ademend.
Dit is niet waar. Het is één grote grap. Een flauwe, dat wel, maar een grap. Dit is té onrealistisch. Erger dan mijn ergste nachtmerrie.
Dat is het! Ik droom! Straks, als ik met stijf toegeknepen ogen tot drie heb geteld en mijn ogen weer opendoe, lacht ze haar mooie lach zoals ze die altijd lacht en slaat ze een kussen in mijn gezicht. Heerlijk hard, en o zo heerlijk realistisch. Bij drie hield ik mijn armen al beschermend omhoog.
Er kwam geen kussen.
Ook geen Clara.
En terwijl die ene, afschuwelijke gedachte door mijn lijf strompelde, voelde Tom aan haar pols, holde Georg om een glas water en legde Gustav zijn koele hand op haar voorhoofd.
Koukleum, dacht ik.
Ik wilde iets doen. Ik wilde er nu voor zorgen dat die gedachte de kans niet kreeg om zich ook maar één flapje te ontplooien, ik wilde er nu voor zorgen dat Clara ontwaakte uit haar wat het ook is, haar toestand.
En wel nu.
Ik veerde op en ging op mijn knieën tussen Tom en Gustav zitten. Vanuit mijn ooghoeken keek ik in mijn levende spiegel. Aan zijn gedrag kon ik afleiden hoe ik er moest uitzien.
Hij kauwde op zijn piercing, een gewoonte die een tic geworden was. Ik verbaasde me er niet langer over dat ook hij me aankeek.
Mijn lip trilde.
Als zelfs Tom niet wist wat te doen, wie dan wel?
Als zelfs Tom de situatie niet in de hand had, wie was er dan capabel genoeg om dat wel te hebben?
‘Pas o-’ waarschuwde Gustav te laat.
Clara’s hand schoot omhoog en kletste hard op mijn kaak. Door de vaart bewoog mijn gezicht mee, de wang gloeide. Ik voelde hoe de vingers wit aftekenden tegen het rode van de slag. Ik slikte en betastte mijn wang.
‘Nu weten we tenminste dat ze nog leeft.’ zei Gustav simpel.
‘Gooi ik het meteen in haar gezicht?’ viel Georg met de deur in de kamer.
‘We denken… ik denk dat het uit zichzelf wel goedkomt met d’r.’ corrigeerde Gustav zichzelf.
‘Waarom dan?’ Hij kon het niet verbergen dat hij het jammer vond dat het water-over-Clara-gooien erop zat voor vandaag. Zijn blik gleed naar Tom, ervan overtuigd dat die wel zou te vinden zijn voor zijn plan, maar die zat nog steeds halfzacht van Clara’s hand naar mijn wang te kijken.
Niet dat ik er zelf al van was bekomen, maar bon.
‘Heb ik iets gemist?’ Oh ja.
‘Clara heeft Bill geslagen.’ verduidelijkte Gustav.
Heeft ze dan eindelijk verstand gekregen, zag ik hem denken. Maar ik had de fut niet om meer te doen dan hem uitdagend aan te kijken, en toen, als was het een gewoonte, gleed mijn blik over Clara’s gezicht.
Ik wilde dat mijn ogen op een detail vielen, een detail dat me over de streep kon trekken dat alles goed kwam, een detail dat me vertelde dat …
‘Ze huilt!’ schreeuwde ik opgelucht.
En dan, toen we allemaal geschrokken maar vooral verwachtend naar haar witte gezicht keken, knikte ze.
En nog eens.
We schrokken ons allemaal een aap toen ze opeens diep inademde. Het leek alsof ze zelfs zuurstof tot in haar kleine teentje wou zuigen.
Ze bleef liggen op de grond, keek ons aan. Kleine denkrimpeltjes verschenen op haar voorhoofd toen ze haar wenkbrauwen fronste. ‘W.. Wat doen jí¹llie hier?’
Het leek alsof ze een dierentuin hadden losgelaten op dit kleine kamertje, bij de vier geschrokken apen verschenen nu ook al vier olifanten.
Was dit zoiets als een hersenbloeding? Twee simpele, niets betekenende minuten zonder zuurstof kon een belangrijk deel van de hersenen voorgoed uitschakelen en als zij-
‘Clara… wij… jij hebt mij…’ Ik aarzelde. Gered of geslagen?
Ze glimlachte opeens. ‘Ik weet het weer. In de trein, en in de auto en die emmer water… Goh, sorry jongens, ’t was even helemaal … wèg.’
‘… geslagen.’ zei ik stil. Het leek alsof ik ademde, zelfs Tom naast me had het niet gehoord, maar Clara keek me geschrokken aan.
Sofie
Geslagen?
‘Ik weet niet waar…’ NAZI’S!!!! Godsamme.
‘Dat was niet voor jou bedoeld…’ mompelde ik stil.
‘Oh nee! Natí¹í¹rlijk niet! Voor wie dan wel?’ brieste Tom verbolgen.
‘Voor Willem.’
‘Wie is Willem nou weer?’ Hij was het niet gewend pure Vlaamse namen uit te spreken.
‘Mijn broer.’ zei ik en keek Bill aan. Ik snapte alles. Nu wel.
‘Maar… op die foto op je bureau… van je familie.. Je hebt helemaal geen broer!’ Hij dacht zeker dat ik spoken begon te zien. Waarschijnlijk was dat ook wel zo.
‘Clara’s broer.’ murmelde ik.
‘Maar jij bent toch Cla- Ho!! Begin gewoon nog eens kalm opnieuw!!’ Ik was allang blij dat hij er nog geen mannen in witte pakken met een dwangbuis geschikt voor het Tante Sidonia-type lichaam had bijgehaald.
Ik keek ze één voor één kalm aan, vouwde mijn handen in mijn schoot. ‘Weten jullie nog van in de trein? Dat ik in elkaar gezakt was?’ Ze knikten, op hun hoede.
‘En nu, dat ik helemaal van de wereld was?’ Ze trokken hun wenkbrauwen op, niet wetend waar ik naartoe wilde. Ik zuchtte. Korte pijn.
‘Elke keer als… als er met ons iets gebeurd dat ik belangrijk vind of waar ik even bij stilsta dan- dan lijkt dat heel erg op iets wat er met Clara gebeurd… Oh, hoe moet ik dit uitleggen?!’ Dit was een hopeloze situatie! Ik vond niet eens de juiste woorden, en als ik er dan toch iets zinnigs uit wist te sputteren, hakkelde ik met de Duitse taal alsof ik haar nog nooit daarvoor had gesproken!
‘Doe maar rustig. Ik volg nog.’ zei Bill, probeerde met zijn ogen rust uit te stralen. Probeerde…
BILL! Daar kon ik nog iets mee doen!
‘Bill, weet je nog? In de trein? Dat je me vroeg of jij Clara mocht blijven zeggen? ‘Hij knikte maar wist niet welke kant ik opwilde.
‘En je keek ín mijn ogen! Heel erg diep, en toen werd ik duizelig en voor ik het wist viel ik achterover in een zwarte, bodemloze put!’
‘Nee.’ zei hij. ‘Je zakte in elkaar.’ Ik lachte. Het missende stukje van de puzzel.
‘Lichamelijk wel. Maar geestelijk werd ik Clara!’
‘Geestelijk?’
‘Ja! Kom op, Georg! Geloof jij niet in een scheiding van lichaam en ziel? Ik wel! En dus, wat ik denk dat het is, lag mijn lichaam hier halfbewusteloos te wezen en was mijn ziel Clara!’ Mijn stem klonk triomfantelijk.
‘En wie is Clara dan wel?’ Gustav geloofde wel in die scheiding.
‘Ik denk… vorige eeuw. Oh, en z’ is- was stiekem samen met Maarten!’
‘En wie is die Maarten nou weer?!’ Tom raakte over zijn toeren. Bill verbleekte, durfde niet zeggen wat hij dacht.
‘Bill?’ Ik keek bezorgd. Hij slikte, sloeg zijn grote bruine ogen naar me op. Hij was geschokt.
‘In- in de trein. Vlak voor je… voor je weer zou terugkeren… Iemand riep me. Het was een vreemde naam, maar een bekende stem. Loeihard, maar niemand anders had iets gehoord…’ Zijn stem stierf weg.
Ik kroop naar hem toe en ging op mijn knieën voor hem zitten. ‘En toen?’ Ik wilde bevestiging.
‘Toen was je er weer… en pas veel veel later, beneden aan de lift, realiseerde ik me dat het jouw stem was.’ Mijn adem gleed in schokjes door mijn neus naar buiten.
‘Wat riep ik dan? Zeg het me, Bill, wat riep ik?’ Ik was bang. Ik wí¬st wat hij ging zeggen.
‘Eerst begreep ik het niet… Of nee, ik dí cht dat ik het niet begreep…. En nu.. nu ik het je zo duidelijk hoor zeggen…’ Zijn stem stokte. Hij haalde diep adem, sloeg zijn ogen op en keek me met een door angst overwoekerde vastberadenheid aan.
‘Je noemde me Maarten.’ Ik glimlachte, blij en opgelucht, en vloog hem om de hals. Hij reageerde niet, bleef als een standbeeld zitten.
En dan pas besefte ik dat hij hier altijd anders mee om zou gaan dan ik dat zou doen.
Tom
Dit was misschien toch wel net iets teveel van het goede. Dit klonk toch allemaal veel te onrealistisch om waar te zijn?! Nee, ik hield het liever op pí¹í¹r toeval.
Oh, nu ik eraan denk…
‘Waarom ademde je dan niet? Daarnet?’
Ze lachte. ‘Oh, dat! Ik moest jullie toch nog altijd terugpakken voor die - onverdiende - emmer water?’
‘Ja, oké, maar doen alsof je dood bent? Gaat dat niet wat te ver?’ Ik moest serieus blijven, het was wel de bedoeling dat ze schuldgevoel kreeg. Ze grijnsde.
‘Ik ben redster, dus ik kan mijn adem ook gewoon inhouden. Willen jullie me dan zo graag bij jullie houden misschien?’ Ze lachte ondeugend. Ze wist verdomd goed dat ze me helemaal klem had gezet, en dat kreng genoot er nog van ook! Bill, red me idioot!
‘Wie belde er eigenlijk daarjuist?’ Dankjewel! Maar meteen maakte mijn blijheid plaats voor een ongezonde bezorgdheid. Niets leek écht tot hem door te dringen, zijn stem klonk monotoon en kleurloos. En die symptomen… ik had ze nog maar een keer kunnen aanschouwen, en dat was toen hij zag dat Jill met slaande deuren vertrok, haar weemoedig nakeek en meer tegen zichzelf dan tegen ons ‘Dag lieve Jill, ik zal je missen.’ mompelde. Waarop wij met onze ogen draaiden en de rest van de week vergeefs probeerden de futloze Bill ook voor iets anders dan concerten uit zijn bed te peuteren en hem dwongen om toch op z’n minst één hap van de héérlijke pizza-vier-kazen te eten, met natuurlijk altijd diezelfde, veelzeggende reactie: ‘Geen. Zin.’
Gatver. Niet weer.
Bill
Redster. Achteraf was dat niet meer dan een erg logische verklaring voor het feit dat Clara daar bewegingsloos op de grond lag en wij absoluut niet wisten wat te doen. Aan de andere reden wilde ik liever niet denken.
‘Wie belde er eigenlijk daarjuist?’ Ik wist niet vanwaar die vraag kwam. Ze borrelde op, ineens, en Tom zat vast. Dus.
Het antwoord bleef uit. Denk ik.
Ik zuchtte. Achter ons lag het kussen knalgroen te wezen, zich niet bewust van het min of meer door hem ontstane gemis dat ik drie minuten heel intens had gevoeld, een gemis waarvan bij elke hartslag een klein deeltje afbrokkelde, en waarvan ik wist dat er helemaal op het einde een klein deeltje zou overblijven, zo klein dat ik te vlug zou vergeten dat mijn gemis nog niet helemaal opgevuld was en het ook nooit zou zijn, maar tegelijkertijd ook zo enorm groot dat elk moment van de dag, elk moment van de nacht, dat kleine stukje gemis aanwezig zou zijn en allesbepalend mijn gevoelswereld zou overheersen.
Met gebogen hoofd keek ik naar het plekje waar mijn hart hoort te zitten, en terwijl dat hart zijn normale ritme terugvond, besefte ik dat ik vanaf vandaag Clara zou missen, niet steeds het volledige pakket, maar steeds een klein deeltje; haar lach, haar ondeugende ogen, haar pink die ze plagend in mijn zij port, zodat het gemis langzamerhand een vaste waarde in mijn leven zou worden, tot het einde van mijn dagen, tot ik eindelijk het lef zou hebben om de dood in de ogen te durven kijken.
Tot dan zal ik haar missen: haar lach, haar ondeugende ogen, haar pink die ze plagend in mijn zij port, mijn Clara, die me vandaag zover had kunnen krijgen dat zij alleen de sluier van mijn hart mocht wegnemen, zodat ik voor het eerst een open boek was, voor haar en voor mezelf.
Het was een grap. Een flauwe, dat wel, maar een grap.
huh?