Hoofdcategorieën
Home » Tokio Hotel » Eyecatcher » \28./
Eyecatcher
\28./
Oké, ik had niets tegen trappen, maar nu werd het toch wel teveel. Ik stapte nu al zolang dat het een automatisme geworden was. Al lang geleden was ik gestopt met treden tellen. Regelrechte bezigheidstherapie. Schande! Man, ik kon mekkeren! Oh, een deur. Fijn. Ow… EEN DEUR!?!? Verrast bleef ik staan.
Het voelde vreemd om stil te staan, om mezelf niet meer op te moeten peppen door te blijven gaan.
Eigenlijk wou ik wel blijven stappen, gewoon niets en niemand anders om me heen, alleen op de wereld, alleen ik en de trap. Eeuwig blijven stappen, me niets aantrekken van de koude en harde wereld om me heen. Ik miste nu al de zekerheid van de trap, voor en achter mij treden, er gewoon domweg van uit kunnen gaan dat na deze trede nog één zou volgen, en nog één, en nog één, tot in het oneindige…
Moest ik niet beter weten, ik zou zeggen dat je zwanger bent. Je wisselt wel erg snel van gedacht, hé?
Hmm… wat zou er achter die deur zijn? De klink was binnen handbereik. Maar toen ik ze aanraakte, trok ik verschrikt mijn hand terug. Ze was ijskoud!
Kippenvel kroop over mijn blote benen omhoog, zo naar mijn armen, rug en nek.
Ik zoog geschrokken een teug lucht naar binnen en opende de deur zonder er nog veel drama over te maken. Ik had een doel. De deur piepte en kraakte, maar het resultaat was op z'n minst bevredigend.
Zo’n weids uitzicht had ik niet verwacht, hier midden in de stad. Oh, en die rust...
Nog zoiets dat ik niet had verwacht, rust vinden in Brussel. Ik sloot de deur achter me maar ontdekte te laat dat er maar aan één kant een klink was. De andere kant. Fijn.
Terwijl ik per stukje cm² langs de randen opschoof was ik als een spons het uitzicht in me aan het opslorpen. Het kon ook de rust zijn.
Want dat ik die híér vond, hier, was wel een verrassing. De Stad Zonder Rust. Wat graag zou ik weerkeren naar thuis, het platteland, waar iedereen ook echt iedereen kent en als het even kan ook nog wat sappige anekdotes, waar dialecten de andere aanvullen alsof we in een rekensom zitten, waar fietsers met bosjes uit de lucht vielen, waar er kleine straatjes met maar één huis bestaan, mijn thuis. Wat had ik spijt van mijn vertrek. Ik ging werken- nou ja, vakantiewerken, zoals ik al drie jaar deed.
En studeren daarna. Of studeren ondertussen. Ik had geen idee waar ze een tolk zouden kunnen gebruiken. Thuis was geen optie. Een tolk op het platteland? Nee dus. Dat zou al even bizar zijn als een kerstboom in de zomer, compleet met nepsneeuw en mijn vader als oerslechte maar overgrappige imitatie van Santa Claus himself.
The one and only.
Zou Bill met een kerstmuts staan?
Sofie, verdomme, hou op! Bill is er niet meer.
Maarten wel.
Er is geen hoop meer.
Basta.
Fini.
The end.
Schluβ.
En die vervelende gewoonte om Duits te praten, die is ook overbodig.
Ik was niet van plan om ooit nog enig contact te hebben met alles wat nog maar Duits geïnspireerd is.
Niks meer. Van germanofiel naar germanofoob.
Mijn vrienden zouden het niet begrijpen.
Renate niet, Soetkin niet, Kirsten niet, Elke niet.
Iedereen in mijn omgeving zal raar opkijken, me proberen bekeren.
Maar ik zal weigeren, ik zal weerstaan.
Het moet. Het is een verplichting aan mezelf.
Niets zal er me ooit nog aan herinneren dat ik iemands persoonlijkheid heb doen verdwijnen.
Dat het mijn schuld is.
Dat ik daarmee ook ieder ander leven dat in verbinding stond met het verdwenen heb verwoest.
In een opwelling en ook plotseling wankelend op mijn benen door de keiharde mokerslag van het besef, besloot ik om op de rand van de loods te gaan zitten.
Het voelde luguber, het voelde goed. Het voelde.
Vreemd, ik die dacht dat ik altijd voelde wat ik wilde voelen, voelde nu niets behalve die twee.
Het zette me aan tot een serieus en diep nadenken over wí t er nu precies allemaal gebeurd was. Het bracht me ver terug, veel verder dan ik ooit had toegestaan.
Het bracht me terug naar Florian. En dat was te ver.
Op de tonen van Yesterday van The Beatles, die nu ongecontroleerd en onverwacht door mijn hoofd twinkelden, verdrong ik zijn gezicht.
Net zoals het al die jaren had geklonken. Net zoals ik al die jaren had gedaan.
En nu begon het weer van voren af aan.
Tom
'Nee!'
'Wat is er, broertje? Lukt het niet? Iets anders in je hoofd? Of iemand?' Het kostte me moeite om me te gedragen tegenover Maarten zoals ik dat tegenover Bill zou doen.
Maar Georg, Gustav en David wisten van niks. En dat moest zo blijven.
Al bij al kwam het goed uit dat Maarten een behoorlijke stem had. Ik vroeg me af hoe het kwam dat niemand het verschil merkte. Er waren zoveel dingen.
Maarten lachte niet, waar Bill dat voortdurend zou doen. Maartens stem klonk gedwongen, waar die van Bill plezierig zou klinken. 'Er scheelt iets met een gitaar.' blafte hij, waarna hij me koud aankeek.
Nu was het genoeg. Ik voelde de kalmte zo uit me wegsijpelen. Tot nu toe had ik de venijnige opmerkingen nog kunnen verdragen, ik had ze, zoals vele dingen, gewoon naast me neergezet.
Maar als Maarten toch zonder problemen Bills geheugen kon hacken, zou het eerse dat hij zou moeten weten toch zijn dat niemand het ooit mag wagen om mijn gitaar te beledigen.
Zelfs niet als diens humeur beneden alle peil is.
Tegen mijn gitaar, is tegen mij, zo simpel was dat.
Ik deed de band van rond mijn schouder en probeerde haar met alle mogelijke zachtheid in de staander te zetten, maar toen ik op Maarten afstevende, stootte ik met mijn knie tegen de kop, en zoals verwacht liet Hare Majesteit een vals gegrom horen toen ze tegen de vlakte ging. Het galmde door de lege zaal en paste perfect bij de dreigende houding die ik tegenover Maarten aannam.
'Wij gaan nu een babbeltje slaan. Heb je me gehoord, BíŤll?' Ik was de enige van ons beiden die echt schrok van de scherpe en besliste toon in mijn stem.
'Heren Kaulitz! Zou het mogelijk zijn om NU terug jullie plaatsen in te nemen? Oh, Tom. Even ter info. DIE GITAAR IS VERDOMME NIET VAN PLASTIC.'
'Ik weiger te aanvaarden dat hij familie van me is.' Ik slikte door de woordkeuze. Waarom was er nu niemand die merkte dat dit niet Bill was? Die had nog nooit geklonken alsof hij uit de vorige eeuw kwam.
'Dat neemt niet weg dat ik met je wil praten.' hield ik mijn stem onder controle.
'Wil je me alsjeblieft met rust laten? Ik ken je niet. Tenminste, niet meer.' vervolgde Maarten, met iets wat in de verte op een glimlach leek maar het niet was door de koude, onbewogen blik in zijn ogen. Mijn vingers sloten zich om zijn pols. Het kostte me veel moeite om de bankschroeftechniek niet toe te passen.
'Hij doet me pijn, David.' zei Maarten sereen, en hij sprak de "hij" zo neerbuigend uit dat ik drie seconden lang walgde van mezelf.
Niet langer, want zonder op hem te reageren of Davids commentaar te aanhoren, sleurde ik hem mee af het podium, zonder pardon.
'Bestel maar een koffie. Het hangt van hem af hoe lang we weg zijn.'
Ik wist dat Maarten me zo van zich af kon slaan. Dat had hij al eens gedaan. Maar ik was niet bang. Misschien had ik indruk gemaakt.
Ik wist nog helemaal niet wat ik ging zeggen, maar ik vertrouwde op mijn creativiteit.
En op Marijn.
Sofie die korte zinnen gebruikt
Nee- dit is raar. Het is.. die korte zinnen, en de woordkeuze is alsof het grappig bedoeld is. Iemand die iemand anders na doet, over acteerd, maar toch is dit heel anders, en zo serieus.
-oke, ik probeer dit uit te leggen maar het lukt dus niet.
Misschien snap je mij?
En Tom tegen Maarten is eng. echt eng.
en daarom ga ik nu even verder lezen ^^"