Hoofdcategorieën
Home » Tokio Hotel » Zwischen die Welten » Hoofdstuk 12
Zwischen die Welten
Hoofdstuk 12
Als ik het terrein van het tankstation oprij zie ik een auto die me maar al te bekend voorkomt. Het kenteken kan ik uit mijn hoofd opzeggen, de donkere lak zou ik het liefst eigenhandig bekrassen tot de auto onbruikbaar is. De auto is echter niet waar ik me zorgen over maak. Ik maak me zorgen over de eigenares ervan. Ik had niet verwacht haar tegen te komen en voel hoe paniek door mijn aderen begint te druppelen. Al snel zie ik de meiden waar ik zo’n hekel aan heb. Claudette en de andere meiden lopen mijn richting uit. Veel te snel, omdat ik nu niet kan bedenken wat ik zal doen. Veel te langzaam, omdat ik dit moment het liefst zo snel mogelijk achter me wil laten. De meisjes drentelen een poosje rond mijn auto en ik ontdek dat Claudette ontbreekt. Waar zou ze zijn? Al snel komt ook zij tevoorschijn. Bij het zien van haar gezicht en haar arrogante loopje verdwijnt de angst op slag, om plaats te maken voor pure haat. Ik zie hoe haar lippen bewegen, spottende woorden uitspreken. Ik hoor ze niet. Pas als ik goed mijn best doe hoor ik was ze wil: Ze ijst dat ik de deuren van het slot haal, wat ik weiger. Het meisje raast en tiert een poosje door, om dan boos haar sigaret tegen mijn raam te drukken. Alle emoties van de afgelopen weken hopen zich op. De angst, de wanhoop, de woede en de schuld. Alle verslagen soldaatjes smelten samen tot één grote klomp woede. Ik haal de deur nu wel van het slot. Ik bereid me voor op een gevecht met Claudette. Ik stap de auto uit, kijk haar recht in de ogen, klaar om aan te vallen. Claudette doet echter iets wat ik haar nog nooit heb zien doen. Ze rent weg. Misschien kan ze de woede in mijn ogen lezen, maar eigenlijk maakt de reden me niet veel uit. Ze rent weg, ze is bang van mij. De rollen zijn nu omgedraaid en ik heb vrijspel. Ik ren haar achterna. Adrenaline vloeit door mijn lichaam. Al mijn gedachten concentreren zich op mijn vuisten. Op hoe graag ik deze in haar gezicht wil planten. Ik hou me in tot ik dichtbij haar ben, zodat ik haar echt raak en niet de lucht aai. De eerste klap is meteen raak. Claudette zakt op de grond. Met elk ander mens zou ik medelijden hebben, maar met haar niet. Ik maak me klaar om nog een keer te slaan, maar een schreeuw houdt me tegen. Zorgt dat ik me realiseer waar ik mee bezig ben. Het is niet Claudette die schreeuwt, dat had me alleen maar goed gedaan. Het is Bill. Ik wend me af van Claudette en loop op het andere meisje af. Ik kijk haar echt in de ogen en neem een dreigende houding aan.
‘Tom, laat haar alsjeblieft met rust!’ Weer de stem van Bill. Zou ik het me verbeelden of zou hij hier echt aanwezig zijn? Het maakt me eigenlijk niet uit. De stem heeft gelijk. Ik sla het meisje niet. Ze is het niet waard, ik breng alleen mezelf in de problemen. Ik loop terug naar mijn auto, stap woedend in en rij weg. Ik stop bij de dichtstbijzijnde parkeerplaats, om niet veel later gezelschap te krijgen van Bill en Jeannette. Ik haast me mijn auto uit en ren naar hen toe.
‘Wat doen jullie nou hier?’
‘Bill vertelde dat je aangifte ging doen.’
‘Ja, dat ga ik inderdaad. Het spijt me.’
‘Hoezo?’
‘Omdat ik jou ook in de problemen breng.’
‘Je hebt jezelf ook in problemen gebracht door haar te slaan.’
‘Dat zal best. Waarom kwamen jullie me achterna?’
‘Omdat je aangifte gaat doen.’
‘En dus?’
‘Ik kom je helpen.’
‘Ik kan heus wel zelf een klacht indienen.’
‘Ja, maar dit is anders. Ze hebben niets aan een klacht als ze niet weten tegen wie.’
‘Claudette.’
‘Claudette bestaat niet.’ Ik kijk haar onbegrijpend aan.
‘Claudette bestaat niet,’ herhaalt ze, ‘Ze heet Perinne.’
Reacties:
naaah weer een beetje duidelijkheid
je beschrijft het leuk. ongeveer zoals het in het nieuws geweest is.
liefteren
‘Claudette bestaat niet.’ Ik kijk haar onbegrijpend aan.
‘Claudette bestaat niet,’ herhaalt ze, ‘Ze heet Perinne.’
mwuha.
Ik houd van dit verhaal.
bwuaha, dan sta je raar te kijken.
'Claudette bestaat niet.'
muh, i want more!<3
x<3
Ik wíst het! Ik wíst het van zodra ik dat stukje met de sigaret las. Ik wíst het.
En ik wist dat ze er zou staan, of ergens toch, en ik wist dat het haar bedoeling was dat hij haar zou slaan. Ik wíst het.
En toch wist ik het ook weer niet, want nou, als het niet zo was begonnen, dan had ik het niet geweten, of vermoed, ofso.