Hoofdcategorieën
Home » Tokio Hotel » Mémoires [SA] » Mémoires
Mémoires [SA]
Mémoires
Mémoires
Verbaasd kwam hij zijn kamer binnenlopen. Gehaast. Vertwijfeld. Ik keek hem aan. Zijn ogen stonden vragend, een diepe frons was zichtbaar op zijn gezicht. Achterdochtig onderzocht hij me op iets waarmee ik hem zou kunnen verwonden of schade aan zou kunnen brengen. Ik wist precies wat hij zich nu afvroeg. De exacte woorden galmden door m’n hoofd zonder dat er ook werkelijk gesproken was. Terwijl zijn stem in mijn hoofd weerklonk vormden de woorden in zíjn hoofd een hele zin. En toen rolden de woorden over zijn lippen. Ik hoefde niet te luisteren, maar toch nam ik alle woorden zorgvuldig in me op.
‘Wie ben jij? Wat doe jij in mijn kamer?’ Zijn stem klonk ferm, bevelend om een uitleg te krijgen. Een trieste zucht weerklonk door de kamer. Het was mijn zucht. Mijn hopeloze zucht. Ik wist niet meer hoe te reageren, hoe te antwoorden. Ik wist niet meer hoe ik het moest aanpakken. Het werd erger, steeds erger. Het gebeurde steeds vaker. Ik wist niet wat ik erger vond. Dat hij aftakelde was een grote punt, maar dat hij me vergat was iets wat ik niet kon begrijpen. Eigenlijk begreep ik het wel, heel goed zelfs, maar ik wilde het niet accepteren. Zodra ik het zou accepteren zou het betekenen dat ik definitief uit zijn eigen waargenomen omgeving zou verdwijnen. Ik zou niets meer dan een vreemde worden. En daarom hield ik het koppig vol om dat idee te weerleggen en hem, maar vooral mezelf de moed in te praten dat alles goed zou komen. Hoe ik hem ook achteruit zag gaan, hoe hem ook stukje bij beetje steeds meer dingen ontgingen, hij bleef mijn familie, mijn broertje. En ik zou dat voor hem blijven.
Het begon met de kleine dingen. Vaak spraken we af dat we samen iets leuks
gingen doen met vrienden, gewoon om er onze vrije uren mee door te komen. Het was altijd stipt op dezelfde tijd, op dezelfde plaats. Het was vanzelfsprekend dat iedereen daar dan was, een belletje was niet nodig. En toch kreeg ik toen een telefoontje. Bill. Hij had me gebeld. Eerst keek ik raar op. Ik verwachtte het niet, en dus daarom was ik ook nieuwsgierig. Stotterend en beschaamd had hij me gevraagd waar hij moest zijn. Ik lachte hem eerst uit. Ik had er nóg spijt van. Ik dacht dat hij een geintje met me uithaalde, ik nam hem niet serieus. Ik kon me voorstellen dat hij zich hulpeloos voelde op het moment. Na dat telefoontje zag ik hem ook steeds onzekerder worden. Hij vroeg me steeds meer om dingen voor hem te bevestigen; hij zocht houvast. Ik weet nog hoe ik hem afwimpelde. Ik maakte het hem moeilijker om mij dingen toe te vertrouwen; ik werkte hem tegen. Kon ik mezelf maar neerslaan. Ik zou het gedaan hebben nu ik achteraf pas wist hoe onzeker ik hem had gemaakt, al zou hij er zelf niets meer van herinneren.
Na dat ene belletje volgden er meer gebeurtenissen. Hij vergat steeds grotere dingen. De afspraken, de tijden, alles werd door elkaar gegooid. Hij was op plaatsen waar hij niet wezen moest, op tijdstippen dat hij ergens anders had moeten zijn. Ik begon hem steeds nauwlettender in de gaten te houden. Pas toen hij de belangrijkere dingen steeds vaker vergat begon er een alarmbelletje te rinkelen. Het eerste wat ik deed was m'n moeder inlichten. Zijzelf twijfelde geen seconde aan de serieusheid waarmee ik naar haar toe kwam en bezocht de dag erna de ziekenhuis samen met Bill. Hijzelf begreep niet waarom, zo leek het. Ik denk dat hij ergens wel wist dat er wat mis met hem was.
De uitslag kwam onhoorbaar over zijn lippen. Ik had het dan wel niet gehoord, maar ik had het wel gezien. Ik zag zijn lippen een voor een de letters vormen. Dementie. Een woord dat ons gezinsleven overhoop had gehaald.
'Wie ben jij!' Geschreeuw haalde me weer uit m'n diepe gedachten. Zijn ogen doorboorden de mijne, maar wegkijken kon ik niet. Ik wilde het ook niet. Misschien zou dit helpen. Misschien kon hij in mijn ogen zien wie ik was. Hij kon tegen ertegen proberen te vechten. Hij kon me niet vergeten, alle herinneringen konden niet zo in een klap vervagen. Hij had nergens besef meer bij. Eerst leek hij soms een keermoment te hebben. Soms leek hij aan zichzelf te twijfelen. Soms leek hij te begrijpen wat er allemaal gebeurde. Misschien begreep hij het ook wel, misschien verdrong hij het op een manier dat het niet duidelijk werd. Ik wist het niet.
Dit was heel zeldzaam voor zijn leeftijd. Twintig jaar was nog veels te jong. Hij hoorde het niet te hebben. Het was dan ook een raadsel waarom hij het wel had. Alle symptomen waren er. Dit hoorde bij het ouderdom, bij het oude gerimpelde deel van onze bevolking. Zijn hersenen functioneerden niet meer voor de volle honderd procent. En het zou niet lang meer duren voor hij niets meer wist, voor zijn lichaam zijn oorspronkelijke taken zou vergeten.
Ik vroeg me af of het erfelijk was. Zou ik het ook hebben? Of zou ik het krijgen? Wat als ík alles zou vergeten? Zou íets in mijn leven dan nog waarde blijven behouden? Zou de eenzaamheid niet toeslaan? Zou ik mezelf nog wel herkennen?
Ik wist niet of Bill dat nog kon. Kon hij zijn eigen naam uitspreken wanneer hij 's morgens in de spiegel keek? Kon hij de kleur van zijn ogen herkennen, zijn zwartgeverfde haren? Speelden al zijn levenservaringen, al zijn herinneringen nog een rol in wie hij was? Hoe herkende hij zichzelf dan als hij dat bij mij niet kon?
'Tom.'
Fluisterend werd mijn naam uitgesproken. De hoop die ik aan het opgeven was laaide weer op. Een sprankeling, eentje maar, was te zien in zijn ogen, en ik wist dat dat bij mij ook het geval was. Misschien vergat hij wel alles, misschien vergat hij wie hij was. Misschien vergat hij hóe alles was. Het enige wat mij nog kon interesseren was dat hij mij maar niet vergat.      ÂÂ
Reacties:
Ley, echt, hier hoef je niet zo onzeker over te zijn. Hij is mooi, vooral het einde. En als de mensjes op Q dat niet zien, zijn ze stekeblind!
mooi hoor love it