Hoofdcategorieën
Home » Tokio Hotel » Stand Alones » Zonsondergang
Stand Alones
Zonsondergang
Mensen die aan Bill Kaulitz denken, denken waarschijnlijk aan een lange, levenslustige en vrolijke jongen. Een jongen die zingend op het podium staat, zorgeloos en gelukkig rondhuppelt om zijn fans te vermaken. Mensen die hem beter kennen weten waarschijnlijk dat hij ook leeg voor zich uit kan staren, met een ongelukkige blik in zijn ogen. Eén ding weet ik echter zeker: Niemand denkt aan mijn broertje op de manier dat ik hem nu zie. Hij zit naast me op de bank, klein en nietig. Zijn slanke lichaam zit in elkaar gedoken en schokt van het snikken. Zijn oogmake-up is uitgelopen, waardoor zwarte vegen zich over zijn bleke gezicht verspreid hebben. In zijn ogen zelf is geen wit plekje meer te herkennen, alles is rood van het huilen.
Ik sla mijn arm om Bills schouder, in de hoop hem te kalmeren. Ik weet niet of het door mij komt, maar langzaam wordt hij weer rustiger. De schokkende snikken van zijn lichaam veranderen in diepe ademhalingen. Zodra hij weer op adem is, schuift hij een stukje van me weg.
‘Ik wil dat je me loslaat, Tom.’ Ik kijk hem verbaasd aan. Zijn ogen kijken terug, verscheurd van verdriet en gebroken door angst. Na een paar seconden draait zijn hoofd weg.
‘Ik wil niet voelen hoe al je spieren samentrekken als ik het vertel. Ik wil me kunnen inbeelden dat het je niet uitmaakt, dat je niet boos op me bent.’ Ik merk dat hij moeite doet zijn stem vast te houden en niet weer in huilen uit te barsten. Het lukt hem verassend goed. Twijfelend laat ik hem los. Bill schuift nog een stukje van me af. Zijn ogen zoeken de mijne weer. Ik kijk mijn broertje aan, al zou ik het liever niet doen. Ik kan de pijn in zijn ogen niet uitstaan. In stilte bereid ik me voor op wat mijn broertje me gaat vertellen. Ik bereid me voor op het ergste, want het zal niet onzinnig zijn. Bill is niet zomaar in tranen.
‘Ik stop ermee.’ Spreekt Bill. Ik had me overal op voorbereid, maar niet op dit. Het komt zo hard aan dat ik even niet weet wat ik moet zeggen of doen. Bills voorspelling komt uit: mijn spieren trekken samen van schrik. Ik doe mijn best zo snel mogelijk weer te ontspannen, mijn hersenen weer normaal te laten functioneren. Zodra dat enigszins gelukt is probeer ik weer te praten.
‘Met wat?’ Misschien heb ik hem verkeerd begrepen, misschien is er nog hoop.
‘Met Tokio Hotel. Ik kan het niet meer aan.’ De grond trekt onder me weg en ik zak erdoorheen. Alles waar ik voor leefde is in één klap weg. Met hoge snelheid val ik, om hard op de grond neer te komen. Gek genoeg voel ik geen lichamelijke pijn. Tijdelijk zie ik ook niets meer, alles is zwart voor mijn ogen. Er verschijnen beelden op mijn oogleden, van mijn broertje, met een glimlach. Op het podium, voor een groot publiek. Zingend en gelukkig. Was er maar echt een gat om in te vallen. Dan zou Bill niet zien hoe ik ervan schrik en zou ik de mentale pijn niet voelen.
‘Ik zei het.’ Ik open mijn ogen weer en zie hoe Bill nog altijd naast me op de bank zit. Hij staart voor zich uit, zijn lippen bewegen nauwelijks tijdens het praten. Ik til mijn hand op en leg hem op zijn arm, maar Bill trekt zich terug. Hij staat op van de bank. Zodra hij staat kijkt hij me recht in de ogen.
‘Ik wist dat je zo ging reageren, maar ik had toch andere hoop.’ Hij sluit zijn ogen en ik zie hoe de tranen weer naar beneden komen. Eén voor één, een hele familie. Honderden tranen, maar toch stuk voor stuk eenzame zielen. Stukjes verdriet die uit mijn broertje komen rollen en hem langzaam van binnenuit kapot maken. Vervolgens vormen ze een onschuldig plasje water, om te verdampen in de buitenlucht.
Ik zie hoe Bill zich omdraait en naar zijn kamer loopt. Zonder nog een blik op me te werpen sluit hij de deur achter zich. Ik verwacht harde muziek te horen, dat luistert Bill altijd als hij emotioneel is. Er komt echter geen geluid uit zijn kamer.
Rusteloos zit ik in de woonkamer. Ik voel me heel erg schuldig voor mijn reactie. Ik ben de eerste waar hij het aan verteld heeft, omdat hij hoopte op aanvaarding. Die heeft hij niet gekregen. Alles wat ik gegeven heb is schok en verbijstering. Geen begrip, geen geruststellende woorden. Enkel egoïstische schok. Alles waar ik voor leefde is plots kapot. Alsof Bill er niet onder lijdt, er geen moeite mee heeft. Waarschijnlijk heeft hij dagen, weken of misschien wel maanden gedacht over deze beslissing. Vervolgens heeft hij dan nachten wakker gelegen om te bedenken hoe hij het mij zou vertellen. Hoe reageer ik? Ik had hem moeten steunen, moeten zeggen dat het niet uitmaakt en dat we het samen wel redden. Dat heb ik niet gedaan. Daar heb ik niet eens bij stilgestaan.
De wijzers van de klok tikken zorgeloos verder, zijn zich niet bewust van wat ik doormaak. Ik zit rusteloos in de woonkamer te wachten, hopend dat mijn broertje zijn kamer uitkomt om te vertellen dat hij niet boos op me is. Dat hij mijn excuses aanvaard. Hij komt niet. Waarom zou hij eigenlijk mijn excuses ook aanvaarden, als ik het nog niet aangeboden heb? Schuldbewust sta ik op en verplaats me richting zijn kamer. Ik klop op de deur, maar het enige antwoord wat ik krijg is het ritmische getik van de klok. Ik open de deur. Wat ik zie lijkt op het decor van een film. Bills bed is keurig opgemaakt met donkerblauw beddengoed. Zijn laminaten vloer is geveegd en al zijn troep is netjes opgeruimd. Eén ding trekt mijn aandacht: het raam. Het staat open. De warme zomerwind die erdoorheen waait doet het blauwe gordijn wapperen. Een enkel papier op het bureau ritselt in de bewegende lucht. Ik loop ernaartoe en herken het handschrift van mijn broertje. Het papiertje is een briefje. Er staan niet veel woorden op, maar wat er staat wekt angst op.
Het spijt me dat het zo moest lopen, ik zal je er niet langer mee lastigvallen.
Je moet weten dat ik, ondanks alles, altijd van je zal houden.
Er staat geen afzender en geen ontvanger op, maar ik weet zeker dat het voor mij bedoeld is en van mijn broertje komt. Zonder er verder bij na te denken en overvallen door blinde paniek, spring ik het raam uit. Ik ben nog nooit zo blij geweest dat Bills slaapkamer zich op de begane grond bevindt. Er is geen spoor van mijn broertje te bekennen. Ik ren naar de voorkant van het huis, waar mijn fiets geparkeerd staat. Ik heb het ding in jaren niet meer gebruikt, waardoor het helemaal verroest is. Ik tast in mijn zakken en vind wat ik zoek: een sleutelbos. Er hangen tientallen sleutels aan. Op goed geluk trek ik er een sleutel uit die minstens net zo verroest is als de fiets en steek hem in het slot. Tot mijn grote verbazing past hij. Na nog wat prutsen krijg ik het voor elkaar om de sleutel om te draaien. Met een luide klik springt het slot open. Ik spring op het zadel en kom tot de ontdekking dat mijn broek een beetje in de weg zit met het fietsen, maar vergeet het meteen weer. Mijn gedachten zijn één grote warboel van vragen. Waar is mijn broertje heen gegaan? Wat is hij van plan? Hoe vind ik hem? Tientallen locaties schieten door mijn hoofd, maar ik vestig al mijn hoop op een heuvel ten zuiden van de stad. Hier hebben we toen we klein waren verscheidene malen gespeeld. Ik weet dat Bill daar vaker heen gaat als hij niet gevonden wil worden, omdat ik hem een aantal keer gevolgd ben. Daar ben ik niet trots op, maar op dit moment ben ik er blij mee.
Ik kan mezelf wel voor mijn hoofd slaan, omdat ik de afgelopen jaren niet aan mijn conditie gewerkt heb. Ik trap zo hard ik kan, maar kom nauwelijks vooruit. Tegelijkertijd ben ik bang dat mijn fiets straks instort, zo verroest is het ding. Het zweet breekt me uit, zowel van hitte als van angst. Mijn shirt plakt aan mijn lichaam en ik vraag me af waarom ik een lange broek aan heb. Als ik me geen zorgen had gemaakt over mijn broertje, zou ik werkelijk genieten van wat er om me heen gebeurt. Terwijl ik door de verlaten straatjes fiets gaat de zon onder. Alle kleuren vervagen. Ik rijd nu buiten de bebouwde kom, maar op de plekken waar huizen staan hoor ik opgewekte stemmen. Stemmen van mensen die vieren dat het een mooie zomerdag is geweest. Niemand maakt zich zorgen om mijn broertje. Ik weet dat dat logisch is, ze weten niet eens wat er aan de hand is. Toch zit het me dwars. De pers en de fans achtervolgen ons altijd, overal. Slechts op het moment dat je ze nodig hebt zijn ze er niet. Nu heb ik ze nodig. Ze moeten mijn broertje tegenhouden, zorgen dat hij zichzelf geen kwaad doet.
Eindelijk kom ik bij de heuvel aan. Ik zie een schim op de rug staan, met zijn rug naar mij toe. Ik herken het magere postuur van mijn broertje en kan mijn geluk niet op. Hij staat hier, mijn broertje. Hij is in orde. Hij mag alleen nog niet weten dat ik hier ben. Ik stap van mijn fiets en loop naar de dichtstbijzijnde boom. Ik smijt het rijwiel ertegenaan, het komt met een doffe klap neer. De kleuren vermengen zich met die van het gras. Een vogel vliegt protesterend op uit de boom, geïrriteerd doordat ik zijn rust verstoord heb. Mijn broertje merkt ook op dat er iemand achter hem is en hij draait zich om. Ik kijk hem aan, maar kan zijn ogen niet goed zien. Wel zie ik hoe hij zich omdraait en wegloopt. Ik beklim de heuvel met alle kracht die ik nog over heb, wat niet veel is. Tegen de tijd dat ik boven ben, is Bill al meters verderop. Hijgend hobbel ik achter hem aan. Een stemmetje in mijn hoofd vertelt me dat ik hem moet roepen, dat hij zich dan misschien omdraait. Ik raap nog een keer al mijn krachten bij elkaar, dit keer om de naam van mijn broertje uit te spreken.
Het lukt, waardoor er een glimlach op mijn gezicht verschijnt. Doordat ik me concentreerde op het praten, vergat ik echter te kijken waar ik liep. Ik voel hoe mijn voet ergens achter blijft haken, waarschijnlijk een boomwortel. Ik kom languit op de grond terecht. Er schiet een pijnscheut door mijn kaak, maar dat is niet waar ik me zorgen over maak. Mijn broertje heeft nu vrij spel. Hij kan nu wegrennen, naar een plek waar ik hem niet kan vinden. Al het geluid om me heen verstomd. Ondertussen voel ik hoe een bittere vloeistof mijn mond vult. Deze krijgt gezelschap van een zoute, uit mijn ogen. Ik doe geen moeite mijn hoofd op te tillen, ik wil niet zien dat Bill weg is. Hij moet weg zijn, anders zou ik zijn voetstappen horen. Steeds verder weg, tot ze buiten gehoorsafstand zijn. Tenzij Bill nog hier is, nog voor me staat. Ik til nog steeds mijn hoofd niet op, genietend van de mogelijkheid dat mijn broertje er nog is.
‘Hoe voelt dat?’ Laat Bills stem me weten dat hij er inderdaad nog is. Mijn hart maakt een sprongetje.
‘Op de grond liggen, bloedend en pijnlijdend, terwijl je broertje pal naast je staat? Maar hij zal je niet helpen, hoor. Hij is veel te bang dat zijn eigen handen vies worden van jouw bloed. Doet pijn zeker?’ De tranen gaan sneller stromen, terwijl de hoop op slag verdwijnt. Ik doe geen poging me te verroeren. Misschien verdien ik de pijn wel. Als ik Bill meteen had gesteund had ik hier niet gelegen. Ik weet dat ik nu mijn excuses aan zou moeten bieden, maar krijg de woorden niet over mijn bebloede lippen. Ik heb al mijn kracht gebruikt om hier te komen, er is niets meer van over.
Ik voel hoe een gymp in mijn zij duwt.
‘Sta op, sukkel. Ik wil je gezicht zien.’ Bills stem klinkt bitter, met een genietende ondertoon erin. Ik durf hem niet aan te kijken, bang voor het leedvermaak in zijn ogen. Ik ga echter niet toegeven aan hem, dus ik krabbel met moeite overeind en kijk hem aan. Wat ik zie is geen leedvermaak. Ik zie pijn, verdriet en wanhoop. Zodra Bills ogen de mijne vangen, beginnen de tranen weer over zijn wangen te rollen. Ze proberen hem opnieuw te slopen, maar dit keer ga ik het niet laten gebeuren. Ik probeer uit alle macht om woorden te verzinnen, die de tranen kunnen stoppen. Bill gunt me de tijd niet.
‘Tom, wat zie je eruit.’ Stamelt hij, vlak voor hij zich naar voren buigt. Ik zie zijn lichaam steeds dichterbij komen, tot zijn armen zich om mijn nek sluiten. Ik voel hoe zijn lippen een kus op mijn wang drukken en hij me zo stevig mogelijk vast houdt.
Ik voel de pijn niet meer. Er gaat maar één ding door mijn hoofd: mijn broertje heeft me vergeven.
Reacties:
Ik ging dit lezen,
En toen,
Mwhuh<3
I like it, it's pretty <3
-nee, ikslaapnogniet-
-ja,ik verslaapme morgenochtend-
-maardatmaaktnietuit, want voor dit verhaal blijf ikgraagnog even wakker^^-
Snif snif, dit is echt zo mooi<3 ik wil dat jij een boek gaag uitbrengen met al jouw geschreven dingen erin! dat moet;o
<3
Hoe kunnen jou verhalen stuk voor stuk prachtig zijn? Ö
aaaaaaaaaaw