Hoofdcategorieën
Home » Tokio Hotel » Stand Alones » Eyes Catch
Stand Alones
Eyes Catch
Ik krijg een effenwit T-shirt in mijn handen geduwd. Het is een damesmodel. Zonder erbij na te denken zet ik een handtekening op de voorkant. De zwarte stift die ik in mijn hand houd vormt mijn naam op het witte textiel. Ik kijk op, zodat ik weet wie er nu een shirt heeft met mijn handtekening erop. Het meisje wat tegenover me staat is langer dan de gemiddelde fan. Ze heeft lang, blond haar en licht blauwe ogen. Ze is niet als de andere fans. Ze is de eerste die het vandaag voor elkaar krijgt om tot me door te dringen. Ik heb al minstens tweehonderd fans een handtekening geschonken, maar als je me vraagt hoe ze eruit zagen weet ik het niet. Ik heb het ook nooit geweten. Ik heb naar ze gekeken, zonder ook maar iets te zien. Ik heb gehoord hoe ze tegen me praatten, zonder te luisteren.
Ik zie de gezichtsuitdrukking van het meisje veranderen. Haar ogen maken zich los van de mijne, glijden richting mijn handen. Even vraag ik me af waarom, daarna realiseer ik me dat ik haar shirt terug moet geven. Voorzichtig schuif ik het kledingstuk in haar richting, zie hoe de schone, witte stof de natte handtekening aanraakt, om dezelfde zwarte kleur aan te nemen. De bevende handen van het meisje pakken het shirt aan. Ik zie hoe het meisje aarzelend doorloopt, in de richting van mijn tweelingbroer. De zoveelste fan die voorgoed uit mijn leven verdwijnt.
Ik voel een stoot tegen mijn arm. Ik kijk naar rechts en zie Georg bezorgd naar me kijken.
‘Tom, je moet niet in slaap vallen. We zijn nog niet eens op de helft.’ Spreekt hij. Mijn hoofd is een warboel, het duurt dan ook even voor ik weet wat hij bedoelt. Vlug draai ik mijn hoofd weer naar voren, zie hoe een fan ongeduldig staat te wachten tot ik haar foto signeer. Haar foto, waar mijn hoofd op staat. Terwijl ik de gesigneerde foto terugschuif kijk ik op, maar meer dan een dansende bos donkerbruin haar zie ik niet. Ik moet moeite doen om mijn aandacht erbij te houden, maar hoe hard ik ook probeer, ik krijg het blonde meisje niet meer uit mijn gedachten. Waarom ik haar zo interessant vind weet ik niet eens. Misschien is dat juist wel het interessante. Ik doe geen moeite meer om naar de andere fans te kijken, ik ben allang blij dat ik helder genoeg ben om de honderden handtekeningen nog te zetten.
Het dringt tot me door dat ik, na elke handtekening die ik gezet heb, naar de uitgang kijk. Net of het meisje daar nog staat. De beveiliging jaagt iedereen weg, naar huis. Als het meisje al naar huis is, vind ik haar nooit meer. Ze zal niet meer zijn dan een herinnering. Waarschijnlijk geldt voor haar precies hetzelfde. Hoeveel foto’s en posters ze ook mag hebben, de echte Tom Kaulitz zal een vage herinnering zijn. Tenzij ik er iets aan doe. Ik zou alleen niet weten wat.
Vanuit mijn ooghoeken zie ik Georg opstaan. Hij strekt zijn spieren, die stijf zijn van het lange stilzitten. Bill en Gustav volgen zijn voorbeeld, maar ik blijf zitten.
‘Tom, moet je niet opstaan? We gaan richting huis, broertje.’ Hoor ik Bill zeggen.
‘Zijn we al klaar dan?’ Vraag ik verbaasd. Ik kijk op en zie dat de zaal inderdaad leeg is. De tafel is opgeruimd, op de dop van mijn stift na. De stift zelf zit nog in mijn hand geklemd. Versuft draai ik de dop er weer op en leg hem op tafel.
‘Waar zat jij met je gedachten?’ Bill is dit waarschijnlijk niet van mij gewend. Ik ben het eerlijk gezegd ook niet van mezelf gewend.
‘Hier.’ Bill kijkt me niet-begrijpend aan.
‘Ik wil nog niet naar huis, Bill. Ik moet eerst even iets doen.’
‘Dat lijkt me niet verstandig, volgens mij ben je doodmoe.’
‘Nee, dat is het niet.’
‘Wat is het dan wel?’
‘Ik moet iemand zoeken.’
‘Wie?’
‘Dat weet ik niet, daarom moet ik het nu doen.’
‘Ik begrijp je niet.’ Vind ik geen rare reactie. Ik kijk om me heen en zie dat onze bewakers en bandgenoten zich nog altijd in het vertrek bevinden. Ik heb geen behoefte om mijn verhaal met hen te delen, dus neem ik mijn broertje aan de hand mee naar een plek waar niemand ons kan horen.
‘Er was vandaag een meisje, Bill. Ik moet haar zoeken.’
‘Oké,’ Hij bijt vertwijfeld op zijn lip, ‘Wat weet je van haar?’
‘Ze was lang, blond en heeft blauwe ogen.’
‘Dat heeft de helft van de fans. Kan je niet iets specifieker zijn?’
‘Nee, dat kan ik niet.’
‘Hoe wil je haar ooit vinden?’
‘Zoeken.’
‘Waar?’
‘Om het gebouw, denk ik.’
‘In dat geval moeten we nog even wachten.’
‘Ze kan elk moment weggaan.’ Ik begin me steeds machtelozer te voelen.
‘Nu naar buiten rennen helpt ook niet, dan raak je bedolven onder je eigen fans.’ Ik voel hoe wanhoop zich meester van me maakt, omdat mijn broertje gelijk heeft.
‘We moeten wachten.’
‘Je bent gek Tom, echt waar. Je gaat haar nooit vinden.’
‘Ik kan het op zijn minst proberen.’
‘Ik zal wel even vertellen dat iedereen naar huis kan gaan, wij vertrekken later wel.’
Niet veel later is mijn broertje weer terug. Samen tellen we een half uur af, terwijl Bill me de oren van mijn hoofd praat. Ik luister niet, ik ben met mijn hoofd nog altijd bij het meisje. Het meisje, waar ik niets van weet. Ik weet niet eens welke nationaliteit ze heeft. Misschien spreekt ze wel helemaal geen Duits, dan heb ik er ook niet veel aan om haar te vinden.
‘Tom, luister je wel?’ Verstoort Bill mijn gedachtegang. Schuldbewust schud ik mijn hoofd.
‘Het halfuurtje is om, broertje. We kunnen nu naar buiten gaan, als je wilt.’ Ik veer overeind, natuurlijk wil ik dat! Mijn broertje glimlacht om mijn reactie en loopt dan voor me uit, richting de uitgang.
De buitenlucht is koud. Ik vraag me af waarom ik vandaag meisjes in korte broekjes en hemdjes voorbij heb zien komen, ik vind het in mijn lange broek al niet prettig in de buitenlucht. Het meisje wat ik zoek had wel een lange broek en vest aan. Dat vergroot de kans dat ze er nog is, omdat ze dan minder kou lijdt.
Gek genoeg is er buiten geen fan te bekennen, wat me enigszins ontmoedigd. Niet ver bij mij vandaag zie ik een schim. Deze is te fors gebouwd om het meisje te zijn, maar misschien kan hij me in haar richting helpen. Als ik dichterbij kom, zie ik dat de schim een man is. Zijn badge geeft aan dat hij bij de beveiliging hoort.
‘Zijn er nog fans?’ Vraag ik zodra ik binnen gehoorafstand ben.
‘Maak je geen zorgen, mijn collega is de laatste aan het wegwerken.’ Ik grijp mijn broertjes arm vast, voel hoe ik plots mijn evenwicht verlies. Het duurt een paar tellen voor mijn benen weer in staat zijn mijn lichaamsgewicht te dragen. Ze mag nog niet weg zijn.
‘Waar?’ Mijn stem slaat over.
‘Aan de andere kant van het gebouw, maar ze zullen over enkele minuten weg zijn.’
‘Hoe kom ik daar?’ De man kijkt me verbaasd aan, maar wijst me vervolgens de weg. Ik ren zo hard ik kan naar de plek die hij beschreven heeft. Bill volgt me op de voet. Niet dat dat moeilijk is, want ik heb niet bepaald aanleg tot rennen. Het lijkt dan ook een eeuwigheid te duren voor ik eindelijk op de bestemming ben. De woorden van de bewaker blijven door mijn hoofd spoken. Ik heb nog enkele minuten, dan is alle kans om haar te vinden weg.
Van de paar honderd meter die ik gerend heb, ben ik al helemaal buiten adem. Vluchtig kijk ik om me heen, maar zie geen fans. Ik strompel nog een paar meter verder, zie dan nog een bewaker staan. Hij loopt richting een donkere hoek van het gebouw, waar ik vanaf hier geen zicht op heb.
‘Wacht!’ Probeer ik te roepen, maar veel geluid breng ik niet uit. Tot mijn grote opluchting hoor ik hoe mijn broertje mijn kreet overneemt, met meer succes. De man kijkt op en loopt naar ons toe.
‘Zijn er nog fans?’ Hijg ik.
‘Ja, nog twee. Ik was net naar ze op weg, om te zeggen dat ze weg moeten gaan.’
‘Mag ik ze zien?’ De man lijkt me niet te begrijpen, maar leidt me toch naar de donkere hoek. In het uiterste en donkerste puntje zitten twee meisjes. Bill moet de blik in mijn ogen gelezen hebben, want hij vertelt de bewaker dat hij kan gaan. De man begrijpt er niets van, maar vertrekt toch. Pas als ik Bills handen op mijn schouder voel, realiseer ik dat mijn knieën trillen. Ik bekijk de meisjes nog iets beter, zie hoe het kleinste meisje voorovergebogen zit, om het andere te troosten. Die zit in elkaar gedoken op de grond, haar lichaam schokkend. Ik kan haar hier horen snikken. Haar blonde haar valt als een gordijn voor haar gezicht, verbergt haar blauwe ogen. Van haar lengte is ook niet veel meer over. Ik wil haar vertellen dat ze mag stoppen met huilen. Dat ik bij haar ben, dat ik zal zorgen dat alles goed komt. Mijn hersenen lijken echter niet in staat zinnen te vormen. Zelfs als dat al gelukt was, hadden mijn eigen tranen de woorden in mijn keel verstomd.
Reacties:
MWIIIIIIIIIIIIIIIH, I like it.
Noem dit geen crap, want dat is het niet.
Dit is moooi<3
xx
lieeeeeeefff <3333333333