Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » Tokio Hotel » Stand Alones » Duisternis

Stand Alones

16 maart 2010 - 22:20

1701

9

727



Duisternis

Ik kijk toe hoe de zon langzaam naar beneden zakt. Toen ik naar buiten stapte stond ze al niet helemaal hoog, maar het plan was niet om haar in de buitenlucht onder te zien gaan. Het plan was natuurlijk ook niet om hopeloos te verdwalen.
‘Fijn, nu wordt het echt donker.’ Spreekt mijn broertje met bittere stem.
‘Misschien moeten we een plekje vinden om te overnachten.’
‘We kunnen beter doorlopen, dan komen me misschien nog voor het daglicht thuis.’ Spreekt Bill me tegen.
‘Als we in het donker blijven lopen, komen we helemaal nergens.’
‘Ach, waarom hou jij je mond niet gewoon?’ Zulke uitvallen ben ik niet van mijn broertje gewend, maar hij gaan ongestoord verder met praten.
‘Jij bent degene die besloten heeft te gaan wandelen. Ik vond het geen goed idee, vanwege de opnames van vanavond. Ik ben meegekomen met jou, oké? Zou ik mijn mobiel meenemen? Nee, stel je voor dat David belt over werk, dat zou de hele wandeling verpesten. Mijn muziek meenemen? Nee, dan hoor je niet wat een rustgevende geluiden er om je heen gemaakt worden. Misschien had ik mijn horloge mee moeten nemen, maar dat was geen goed idee, want dan zou ik onder druk gezet worden door de tijd. Nu kom je met het briljante idee om buiten te gaan slapen, ergens tussen de struikjes. Eén ding moet ik je meegeven; je bent één met de natuur. Helemaal één, zeker als je bedenkt dat we nu hoogstwaarschijnlijk niet bovenaan de voedselketen staan. Ik weiger hier te gaan slapen.’
Ik ben zo overrompeld door zijn stortvloed van verwijten, dat ik er even stil van ben. Mijn hersenen proberen zo snel mogelijk een weerwoord te verzinnen, het heeft simpelweg geen nut om de hele nacht te blijven lopen.
‘Je hoeft niet te slapen, maar rust nemen tot het weer licht wordt is geen slecht idee.’
‘Het komt uit jouw mond, dan kan het niet veel goeds betekenen.’
‘Wil je serieus zeggen, dat je denkt dat je thuis kan komen als je al verdwaald was bij daglicht?’
‘Wil je serieus zeggen, dat je denkt dat het veilig is hier te overnachten?’
‘Ik wil er niet over nadenken. Ik weet alleen dat mijn voeten het straks opgeven.’
‘Oké, we gaan wel even ergens zitten. Als een hondsdol beest me komt opeten, geef ik jou de schuld.’
‘Ga vooral je gang.’ Bill heeft geen weerwoord meer.
Bij het laatste beetje zonlicht vinden we een beschut plekje, tussen twee rotsblokken en een paar bomen. Niet dat we bang zijn voor regen, het is hartje zomer. Misschien zou regen nog niet eens zo erg zijn, ik heb het bloedheet in mijn lange spijkerbroek. Op dat moment streelt een koele windvlaag mijn gezicht. Ik slaak een diepe zucht en laat me op de grond vallen. Eén windvlaag is fijn, als het er maar niet teveel worden. Kou is wel het laatste waar ik nu zin in heb.
‘Ik ga nooit meer met je wandelen.’ Een koude rilling loopt over mijn rug, al staat dat totaal los van de wind die net door mijn haren woei. Bills stem klinkt koud en bitter. Ik dacht zelfs een ondertoon van afschuw te horen. Dat heb ik niet vaak bij hem gehoord en nog nooit naar mij gericht.
‘We zijn op zijn minst nog samen.’ Doe ik een poging hem te sussen.
‘En daar zou ik vrolijk van moeten worden?’ Hij zegt het scherp, alsof hij wil zeggen dat hij mijn antwoord niet eens wil horen. Ik zou dolgraag een weerwoord geven, maar ik kan er geen bedenken.
‘Ik heb niets tegen samen zijn, hoor. Het is meer de persoon waar ik mee samen ben. Dat is namelijk de persoon die honderd procent verantwoordelijk is voor het feit dat ik hier ben.’ Ik probeer adem te halen, maar het lukt niet. De idioot die ooit bedacht heeft dat woorden geen pijn doen, zat er zover naast. Bills woorden komen met een klap aan, recht in mijn maag. Ze maken het onmogelijk om verder te ademen. Hij haat me. Schiet het door mijn hoofd. Hij haat me. Mijn eigen broertje haat me. Mijn adem blijft vechten om vervangen te worden door nieuwe zuurstof, maar Bills woorden laten ze niet naar buiten. Warme, zoute tranen komen omhoog borrelen. Ze vechten zich een weg naar buiten, lachend naar de adem die vergeefs probeert erachteraan te komen. Het traanvocht loopt over mijn rood aangelopen gezicht. Ik hoor mezelf wanhopig naar adem snakken. Langzaam dwarrelen lichtvlekjes mijn gezichtsveld binnen. Net op het moment dat ik mijn ogen wil sluiten, omdat het voelt alsof mijn borstkas uit elkaar klapt, ontsnapt mijn adem naar buiten en dringt frisse zuurstof mijn longen binnen. Ik haal hijgend adem, terwijl ik zie hoe de sterretjes mijn gezichtsveld weer verlaten. Ik voel hoe mijn oogleden dichtzakken, doe geen moeite ze open te houden. Ik concentreer me helemaal op het onder controle krijgen van mijn ademhaling. Ik voel niet eens meer hoe de tranen zorgeloos over mijn wangen blijven stromen.

‘Tom?’ De naam haalt me langzaam terug naar de realiteit. Ik word me bewust van een warme druk op mijn bovenarm. Het duurt nog even voor tot me door dringt dat het een hand is.
‘Tom?’ Nu herken ik Bills stem. Hij is niet langer bitter of boos, eerder warm en bezorgd.
‘Wat moet je?’ Brom ik geïrriteerd.
‘Ben je boos?’
‘Nee, ik neem het je in dank af dat je me bijna hebt laten stikken.’ Het is nog steeds aardedonker en ik kan helemaal niets zien, maar ik neem aan dat Bills gezicht ontzet staat - ik krijg in elk geval geen antwoord.
‘Je kunt nu wel schijnheilig aardig gaan doen, Bill, maar zo werkt het niet.’ Ik krijg weer geen antwoord. De tranen, die tijdens mijn slaap zijn opgedroogd, borrelen weer omhoog. Stilletjes banen ze zich weer een weg over mijn wangen. Mijn lichaam schokt niet mee en ik snik niet, het zijn enkel tranen die over mijn wangen stromen. Ik voel hoe Bills hand mijn arm loslaat. We zitten naast elkaar, in stilte. Ik probeer een schuldgevoel terug te dringen. Als ik normaal tegen mijn broertje had gedaan, had hij me misschien niet genegeerd. Ik weet dat het niet mijn fout is, hij is degene die fout zit. Toch zitten we hier beiden in de buitenlucht, zonder uitweg. We zouden elkaar moeten helpen, in plaats van de put in praten. Hij begon. Spookt het door mijn hoofd. Kinderachtig, maar eigenlijk is dat een woord wat mij en Bill redelijk goed beschrijft.

Ik voel hoe Bills vingertoppen tegen mijn hand aanstoten. Ik sta op het punt mijn hand terug te trekken, als ik voel hoe ze eroverheen kruipen. Bills vingers glijden over de hand van mijn rug, richting mijn vingers. Dan verstrengelen zijn vingers zich met de mijne en houdt hij mijn hand vast.
‘Het spijt me, Tom.’ Zijn stem klinkt gebroken, alsof hij ook huilt. Ik draai mijn hoofd in de richting van zijn gezicht, maar zie nog altijd niets. Ik strek mijn hand en beweeg hem langzaam in de richting van het geluid. Mijn vingers raken Bills wang. Zijn gezicht is inderdaad nat, hij huilt ook. Ik draai me naar mijn broertje toe en druk hem stevig tegen mijn aan. Onze wangen raken elkaar en onze tranen vermengen zich. In plaats van rustig worden, begint Bill harder te snikken.
‘Vergeef je me?’ Hikt hij. Ja! Schreeuw ik in mijn hoofd. In werkelijkheid krijg ik geen geluid uit mijn keel.
‘Tom?’ Ik voel Bills wanhopige adem langs mijn wang strijken. Hij duwt mijn lichaam iets van zich af. Misschien in de hoop een glimp op te vangen van mijn gezicht, maar we zijn nog altijd in totale duisternis gehuld.
‘Ja, ik vergeef je.’ Het komt eruit als een schor samenhangen van klanken, maar Bill lijkt het te begrijpen, aangezien hij zijn greep weer verstevigd.

‘Tom?’ Opnieuw word ik wakker van mijn naam. Dit keer is het echter geen gefluister, eerder geroep. Het is ook niet Bills stem. Ik moet even puzzelen voor ik de stem kan plaatsen. De eigenaar heb ik pas bedacht nadat ook de naam van mijn tweelingbroer geroepen is.
‘Tom? Bill?’ Een andere stem dit keer. Aangezien ik de vorige stem herkende als die van Gustav, moet dit die van Georg wel zijn. Ik wil net mijn ogen opendoen als ik een natte snoet tegen mijn wang voel duwen. Een grote neus besnuffelt mijn hele gezicht, waardoor ik moet niezen. Tegen de tijd dat ik mijn ogen daadwerkelijk open is mijn gezicht zeiknat. Ik kijk recht in de groene ogen van Georg, die met een raar gezicht over me heen gebogen staat. Vlak onder hem staat een blije, donkerbruine hond met glimmende ogen. Pas als ik een fronsende Gustav achter Georg ontdek, realiseer ik me hoe Bill en ik in slaap zijn gevallen. Zijn linkerhand heeft de mijne niet losgelaten en ik lig met mijn hoofd op zijn schoot. Hij leunt met zijn rug tegen het rotsblok achter ons en zijn rechterarm houdt mij om mijn middel vast. Mijn wangen kleuren rood terwijl ik overeind ga zitten. Voorzichtig schud ik mijn broertje door elkaar. Hij reageert door een aantal protesterende geluidjes uit te stoten. Ik schud iets harder, waardoor hij zijn ogen opent. Hij knippert een paar keer en kijkt me dan aan.
‘Bill, we gaan weer naar huis.’ Glimlach ik naar hem. Hij springt overeind. Nog altijd zonder mijn hand los te laten, waardoor hij mij ook meetrekt. Met een pijnlijke ruk aan mijn arm kom ik ook op mijn benen te staan. De hond rent vrolijk blaffend voor ons uit en ik besluit achter hem aan te lopen. Ik doe geen moeite te vragen hoe de jongens ons gevonden hebben, dat komt later wel.
‘Eén ding Tom, ik ga nooit meer met jou wandelen.’ Ik kijk opzij en zie een serieuze blik in Bills ogen.
‘Nog een ding Tom, ik ga je nooit meer zoeken.’ Voegt Georg eraan toe. Ik kijk nog steeds naar Bill, wiens serieuze gezichtsuitdrukking me nu toch wel een beetje angst aanjaagt.
‘Oh, en nog iets,’ voegt Gustav toe, ‘De volgende keer dat we naar het buitenland gaan voor opnames, regel ik een oppas.’ Bill geeft me een speelse stomp op mijn bovenarm en we schieten alle vier tegelijk in de lach.


Reacties:

1 2

xjeszell
xjeszell zei op 19 maart 2010 - 10:34:
Omdat mijn vorige reactie te droog voor woorden was krijg je een quoteaanval

...

Ik heb niets tegen samen zijn, hoor. Het is meer de persoon waar ik mee samen ben. Dat is namelijk de persoon die honderd procent verantwoordelijk is voor het feit dat ik hier ben.’ Ik probeer adem te halen, maar het lukt niet. De idioot die ooit bedacht heeft dat woorden geen pijn doen, zat er zover naast. Bills woorden komen met een klap aan, recht in mijn maag. Ze maken het onmogelijk om verder te ademen. Hij haat me. Schiet het door mijn hoofd. Hij haat me. Mijn eigen broertje haat me. Mijn adem blijft vechten om vervangen te worden door nieuwe zuurstof, maar Bills woorden laten ze niet naar buiten.


Dat stukje vind ik dus ZO facking moooi, zielig, goed, whatever you want.


Ik voel hoe Bills vingertoppen tegen mijn hand aanstoten. Ik sta op het punt mijn hand terug te trekken, als ik voel hoe ze eroverheen kruipen. Bills vingers glijden over de hand van mijn rug, richting mijn vingers. Dan verstrengelen zijn vingers zich met de mijne en houdt hij mijn hand vast.

Dat stukje doe ik liken. -ja, dat is even een nederlands werkwoord.-

Zijn linkerhand heeft de mijne niet losgelaten en ik lig met mijn hoofd op zijn schoot. Hij leunt met zijn rug tegen het rotsblok achter ons en zijn rechterarm houdt mij om mijn middel vast

AAAAAAAAAAAAAAAAAAHW. <3333333333333333333.
Sorry, ik zag het even voor me. hahaahha. <3


TomEnDoos
TomEnDoos zei op 17 maart 2010 - 19:31:
schattig 8D

<33


xjeszell
xjeszell zei op 17 maart 2010 - 18:15:
I LIKE IT!<3.


xSabinex
xSabinex zei op 17 maart 2010 - 11:50:
cool!!
ik wil wel oppassen
heel graag zelfs

xxx