Hoofdcategorien
Home » Lord of the Rings » Life After All. » Hoofdstuk 1: The letter.
Life After All.
Hoofdstuk 1: The letter.
"Airadan! Schiet eens op!" Hoorde ik achter mij. Het was een 18 jaar jonge elf die mij riep. "Sidh'.. Ik kom toch al, je weet dat ik niet zo snel kan rennen." Antwoordde ik haar en ze lachte. "Jaja, smoesjes, dan had je je paard maar mee moeten nemen." Zei ze plagerig. "Waar gingen we ook al weer heen?" Vroeg ik toen aan haar. We waren in de bossen van Demsterwold, alleen nu in een deel waar ikzelf nog nooit was geweest. Ik probeerde bij te houden waar we waren, maar er stonden simpelweg teveel bomen. Ik volgde haar over de heuvel, maar ik zette mijn voet verkeerd neer waardoor ik uitgleed. Ik gleed naar beneden, veel takken sneden in mijn gezicht. Het duurde even voordat ik vlak voor het water de grond raakte. Moeizaam tilde ik mijn hoofd op. Wat ik zag was prachtig. Helder blauw water dat schitterde in het maanlicht. De waterval die rustig ruisde en de vissen die vrolijk rondzwommen in het heldere water. Ik keek naar Sidhlairiel. "Wauw.." Wist ik uit te brengen. "Mooi, is het niet. Hier kwam ik Legolas voor het eerst tegen." Zei ze. "Ah, jammer dat hij weg is." Antwoordde ik. Het was nu al twee maanden sinds Legolas vertrok naar de Onsterfelijke landen, het verbaasde ons niet toen Gimli zei dat hij meeging. Ik zag in haar ogen dat ze hem miste. Sidhlairiel zat nu met haar benen in het water. Het was al na middenacht en de maan stond hoog. "Maar, waarom bracht je me hier?" Vroeg ik haar. Zonder iets te zeggen stond ze op en liep naar een paar stenen. Een van de kleinste pakte ze op. Ze haalde een envelop onder de steen vandaan en liep naar mij. "Legolas vertelde mij iets. Dat er een mysterie onder die stenen lag, hij was er nooit erg duidelijk over geweest. Hij zei, dat als hij wegging naar de onsterfelijke landen, ik.. de wereld moest redden." Zei ze en ging zitten langs het water.
Langzaam werd het duidelijk dat we aan de voet van de eenzame berg zaten. "Esgaroth. Iets noordelijker dan Esgaroth." Zei ze tegen mij. "Ja, aan de voet van Erebor." Antwoordde ik haar. "Maar, wat bedoelt hij met.. de wereld redden?" "Dat weet ik dus niet, hij is er nooit echt duidelijk over geweest. Eigenlijk heeft hij er nooit meer over verteld dan wat ik net aan jou vertelde." Zei Sidh' en samen keken we naar de brief. "Moet je hem niet open maken?" Vroeg ik aan haar. "Oh, ja.. natuurlijk." Antwoordde ze mij en draaide de envelop om. Het zegel was donkergroen, een beetje als de kleur van Loriën bladeren. Zachtjes maakte ze de envelop open. Er kwam een oude brief uit..
Lieve Sidhlairiel,
Als je deze brief vind, ben ik er niet meer.
Ik ben, of gestorven in een gevecht, of ik ben naar de onsterfelijke landen.
Als je deze brief echt gevonden hebt, wacht er een taak voor je.
Rivendell is nu verlaten, in de diepe kamers van Rivendell liggen de drie ringen,
Vilya, Narya en Nenya. Vind ze voordat iemand anders ze vind.
Daar, ergens in de diepe kamers, zul je ook een nieuwe brief vinden.
Liefs, Legolas..
Sidhlairiel staarde naar de brief. "Rivendell." Zei ik langzaam, ik was daar nog nooit geweest. Ik had er veel over gelezen in boeken, maar ik had het nog nooit gezien. "Ja, maar wat hebben die ringen met de wereld rennen te maken?" Vroeg ze mij. "Ik heb werkelijk geen idee. We zullen maar gewoon naar Rivendell moeten reizen." Antwoordde ik haar. Ze knikte zacht, nog steeds naar de brief starend. "Hoe gaan we terug?" Vroeg ik. "Te voet natuurlijk." "Ah nee." Zei ik tegen haar. Ik haatte lopen, ik zat veel liever achter op Aramis. "Ach kom op, goed voor je conditie." Zei ze, proberend mij op te vrolijken. "Vooruit." Zei ik. Sidhlairiel stopte de brief weg en we begonnen te klimmen.
We renden vlak langs Woud Rivier, om te voorkomen dat we werden gezien. Na een half uur rennen kwamen we bij ons kamp aan. Phelan en Alaire, onze paarden stonden rustig te grazen. Uitgeput liep ik naar mijn paard, Alaire. "Eerst zullen we reizen naar het Oude Fort. Daar slaan we eten in en vervolgen we onze weg over de Hoge Pass." Zei Sidhlairiel tegen mij. "Uh, okee?" Antwoordde ik, wetend dat ik er niets tegen in kon brengen. "Daar heb je goed over nagedacht." Zei ik daarna. Ik vond achteraf dat het een beetje koud klonk. Ze keek me aan, glimlachte eventjes en draaide zich weer om. "Misschien, of ik ken de snelste wegen naar Rivendell." Zei ze en keek weer terug, ik probeerde niet te lachen, maar dat lukte niet, dus keek ik maar weg.
"Klaar?" Vroeg ze, tien minuten waren verstreken. Ik schudde mijn hoofd kort. "Ja.. Gaan we dan eindelijk?" En Sidh' knikte. Ik keek even naar Alaire, ze straalde van vreugde. Ik gooide het zadel over haar rug, daarna steeg ik op. Sidhlairiel deed hetzelfde. In een rustige draaf reden we langs de rivier. Ik glimlachte even gemeen naar Sidh'. Ze zag het en ik spoorde Alaire aan, waardoor ik ver vooruit ging. Ik lachte tevreden, totdat Sidhlairiel naast mij reed. Verbaast keek ik haar aan. Alaire ging harder rennen, net als Phelan. Onbewust werd het een spannende wedstrijd zonder eindlijn. Sneller dan we dachten kwamen we bij een pad, we stopte daar even om onze paarden op adem te laten komen. "Goheno nin." Zei ik langzaam. "Voor?" Vroeg ze. "Winnen van jou." Zei ik gemeen. Samen lachte we, ik keek even rond. Kale vlaktes lagen voor ons, hier en daar een klein vijvertje helder water, gelukkig waren we het bos nog niet uit. We genoten van het prachtige bos, het was pas net winter, dus de zon scheen nog. Langzaam draafde we verder, toen onze paarden stopten hoorden we een stem. Wie is daar? Klonk een stem vanuit het bos. We keken elkaar aan, toen om ons heen. Ken je die stem, of? Vroeg ik aan haar. Zij kende veel meer mensen in Demsterwold dan ik. Ik heb geen idee, het klinkt vrouwelijk. Zei ze terug. Inderdaad, laten we gewoon verder gaan. Zei ik en we spoorde de paarden weer eens aan. Wie is daar? Klonk het weer. Wij zijn slechts reizigers. Zei ik tegen de stem. Is dat zo? Vroeg de stem en er kwam iemand vanachter de bomen vandaan. Het was een jonge vrouw, misschien net achttien. Ze had lang donkerbruin haar, hoewel haar ogen grijs-groen waren. Ze had een vriendelijke lach, maar dat kon bedrog zijn. Man eneth lín? Vroeg ze aan ons. Geef ons de uwe, dan volgt de mijne. Zei Sidhlairiel. Im Airlinde. Zei ze langzaam. Ik ben ook elfs, alleen groeide ik niet op bij mijn eigen ouders, zij verdwenen. Maar ik werd opgevangen door erg aardige elven.. toen niemand er meer was. Zei ze langzaam. Ik ben Sidhlairiel van Loriën, maar de meeste noemen mij Sidh. Zei Sidh daarna tegen haar. En ik ben Airadan, zoon van Airathore. Zei ik na haar. Airathore? Koning Airathore? Vroeg ze verbaasd, ze zag eruit alsof ze spoken zag. Ja? Dat is mijn vader. Antwoordde ik haar. Ze staarde me eng aan. Die van mij ook. Toen staarde ik terug..
wauw.
Dat laatste was vaag...
Maar wel leuk..
Ik geloof dat ík vaag ben.. Niet dat stukje.
Maar euhm, leuk stukje!
Snel meer?