Hoofdcategorieėn
Home » Tokio Hotel » Eyecatcher » \47./
Eyecatcher
\47./
Flashing news. Het feit dat Bill niet wist wie ik nu precies was, dí t was flashing news. Joepie.
Wrijf het er nog maar eens in. Ik wilde niet kijken, ik wilde het niet.
Maar dat kon ik alleen maar zeggen nadat ik het gezien had.
Nee. Oh, nee. Zo ging het niet.
Ik kan het weten. Want ik was erbij.
En ik kan het je zeggen: Zo. Ging. Het. Níét.
Bill voelt vanalles. In combinatie met wat ik voel - ongerustheid, blijheid, aandachtig weerzien - en de snelheid waarmee ze elkaar afwisselen voel ik alles door elkaar. Hij ook.
Een golf overspoelt me. Ik verdrink bijna in de onzekerheid. Maar ik krabbel recht, zwem tegen de stroming. Natuurlijk had Clara vannacht gelijk. Natuurlijk eindigen we samen. Bill en ik, Sofie en hij. Wij.
Maar wat weet hij? Wat vind hij? Voelt hij hoe wij verbonden zijn? Of beseft hij het niet? Wil hij het niet beseffen? Vindt hij het idioot, overdreven?
Of laat hij het toe? Aanvaardt hij het dat wij nu één zijn? Ik concentreer me.
Ja.
Nee.
Hij ziet mij als zijn steunpilaar, als zijn fundament. Zonder mij is hij niet stevig, voelt hij. Denkt hij te voelen. Want ik voel het ook. Zonder hem ben ik even weinig als hij zonder mij.
Hij weet het niet.
Maarten had hem nog niks verteld, Clara mij wel. Bill en ik hebben een ZielerBintenis, het mooiste en allerstevigste wat de liefde zich kan veroorloven.
Onverwoestbaar en toch fragiel. Dat zijn we.
Hij is ik en ik ben hij.
Wij zijn ons, samen stevig.
Samen.
Ik zucht onmerkbaar. Hij heeft beslist. Aanvaard.
En dus ik ook. Vrijwillig. Ik dwing alleen mezelf.
Ik adem in, een frisse teug lucht. Mijn lippen vormen al zijn naam als hij ook zijn mond opent.
Ik zwijg, laat hem voor.
En hij mij.
Zou het vanaf nu altijd zo gaan? Zullen we elkaar kunnen lezen, nog meer dan ervoor met alleen maar “Clara en Maarten”¯, omdat we nu eigenlijk alleen maar naar onszelf moesten luisteren?
Bills gevoel doet me glimlachen. Hij is vrolijk, zijn hart huppelt.
Het mijne dus ook.
We zetten tegelijkertijd een stap naar elkaar toe, en nog één, en nog. Hij valt bijna over de zetel, maar dan ben ik er al.
Het grote vreugdegevoel klemt me tegen hem aan, onze hartslagen zoals altijd perfect parallel. Ik hoor ze bonken in mijn hoofd, alleen zijn stem kan ze overtreffen.
Maar wat hij zegt overtreft alles.
En ik weet alleen dat ik ook van hem hou.
Zijn handen zijn koud, halen me terug naar de wereld waarin ik wil vertoeven. Meteen voel ik ze niet meer. De hartslagader in mijn linkerhand wil op zijn hart liggen, wil verbonden zijn. Het gaat niet. Het wordt de rechterhand.
Zijn haar kietelt. Zijn lippen beven. Zijn ogen zijn dicht. Zijn wimpers trillen.
Onze voorhoofden geven elkaars warmte door als ze dezelfde steun vinden.
Zijn neusvleugel strijkt langs die van mij.
En de zachte huid van zijn lippen staat op enkele millimeters van het contact waar we allebei zo hevig naar verlangden.
En dan hoor ik het.
'Clara.'
De teleurstelling raakte me als een mokerslag. Onze harten vielen stil. Ik voelde niks meer, wilde niks meer voelen.
Er was geen enkel gevoel dat nu boven mijn teleurstelling kon komen, dat het opzij zou kunnen duwen.
Ik had me vergist.
Het gebeurt wel meer. Maar nooit, nooit eerder had het zo'n pijn gedaan.
Mijn handen duwden hem weg, hij liet me los. Hij moest wel. Ik keek hem niet meer aan toen ik naar buiten ging, en pas toen ik bij mijn auto was - vraag me niet hoe ik buiten was geraakt - kwamen de tranen.
Ongecontroleerd maar niet hysterisch.
Heel wat later besefte ik dat ik niet zomaar naar huis kon, hoe graag ik de boel ook de boel wilde laten. De sms'jes van Tom die nog in mijn inbox stonden kerfden nog wat dieper. Met moeite kon ik Renate, Soetkin, Kirsten en Elke laten weten dat ik op hen wachtte.
En toen ik luid gelach mijn kant op hoorde komen besloot ik dat ik hen niks hoefde te vertellen.
Zij waren gelukkig, ik niet.
En ik ging hun pret niet bederven door zwartgallig te lopen janken.
Ze bemerkten mijn stiltes en afwezige “hmhm”¯'s niet, en ik hoopte dat ze ervan overtuigd waren dat het waarschijnlijk aan de opwinding van de avond lag. Ze zaten er niet zoveel naast.
Thuis viel ik met kleren aan op bed.
Het rook er naar hen. Nog altijd.
Mijn vingers bevroren op mijn lippen. Bleven er liggen.
Ik sliep niet.
Ik huil.
Verdomme, Zoef, ik huil.
Het is zo - zo - zo onbeschrijflijk mooi.
En verwarrend.
En prachtig.
En droevig.
En onbeschrijflijk, Zoef, mijn hoofd is weer zo leeg als de koektrommel beneden. [Mijn broer had honger.]
Ik houd van jou <3