Hoofdcategorieën
Home » Naruto » BANG~relation » ~Who are you?~
BANG~relation
~Who are you?~
Mijn sensei staart mij met levenloze ogen aan. Nu ik zo tegenover hem sta, voel ik me groot. Toen ik daarnet zat had ik het gevoel dat mijn sensei vele malen groter was dan ik, maar dat blijkt nogal mee te vallen. Ik kan deze man aan, ik weet het. Plots trekt mijn sensei een grimas.
“Je gaat er een einde aan maken? Bedoel je daar mee dat je mij gaat vermoorden?”ť
Hij stoot een gemeen lachje uit.
“Jij mij vermoorden? Dat is zo boven je macht.”ť
Ik zeg niets en blijf hem strak aankijken. Hij daagt mij uit. Net als Kisame heel lang geleden toen ik tegen hem moest vechten voor een plaats in de Akatsuki. Hij probeert mij van mijn stuk te brengen en dan toe te slaan. Maar ik val daar niet voor. Toen niet, en nu niet.
“Ik geloof dat ik hier een einde aan ga maken!”ť schreeuwt hij.
Dit is moment, ik wist dat het eraan zat te komen. Mijn sensei haalt snel een kunai uit zijn zak, gaat met zijn arm naar achteren en zet er als zijn kracht achter zijn arm weer naar voren te krijgen, de kunai op mijn hart gericht. Ondanks dat alles heel snel gaat, lijkt het voor mij in slow motion te gaan. Ik heb genoeg tijd om een stap opzij te zetten zodat hij mij mist. Net op dat moment slaat iemand de kunai uit de handen van mijn sensei. Mijn sensei is niet zo verbaasd als ik. Langzaam valt mijn oog op de persoon zijn gezicht.
“Subarashii”ť fluister ik, hem met grote ogen aankijkend.
Zijn haar zit nog wilder dan normaal. Hij heeft schrammen over zijn hele lichaam, zelfs een grote wond in zijn linker arm. Hij staat buiten adem tussen mijn en mijn sensei in.
Er klopt iets niet. Iets belangrijks. Iets heel belangrijks. Uit de verhalen van mijn sensei kan ik aflijden dat ik uit Konoha kom, maar Subarashii beweerde mij nog nooit gezien te hebben. Het klopt gewoon niet. En waarom is hij hier? Ik snap er echt niets meer van. Aan zijn gezicht te zien weet Subarashii ook niet wat er gaande is. Langzaam went hij zijn gezicht van mij af. Met een doodse blik kijkt hij mij sensei aan.
“Wat doet u hier, Joshi-sensei?”ť
Sensei? Wat is er aan de hand?
“Wat leuk jou hier te zien Subarashii Hyuga”ť zegt mijn sensei met niet veel overtuiging.
Subarashii kijkt niet begrijpend van mijn sensei naar mij.
“Wat moet u van Kumo?”ť vraagt Subarashii.
Mijn sensei legt zijn hand op Subarashii zijn schouder.
“Je bent een slimme jongen Subarashii. Altijd al geweest. Dus jij zou mij moeten begrijpen”ť zegt hij.
Subarashii schud mijn sensei zijn hand van zijn schouder.
“Ik vroeg wat u van Kumo moest”ť zegt hij op een doordingende toon.
“Jonge toch. Je hoeft je niet zo afstandelijk te gedragen tegen je sensei.”ť
Nu word Subarashii woest.
“Verander niet telkens van onderwerp!”ť
Mijn sensei stoot een gemeen lachje uit.
“Je heb geen idee wie Kumo echt is hè?”ť
Subarashii wil iets terug schreeuwen, maar bedenkt zich dan en doet zijn mond weer dicht. Hij richt zijn aandacht op mij. Ik zie zijn woede uit zijn ogen verdwijnen. Het maakt plaats voor onzekerheid.
“Wie ben je?”ť vraagt hij.
Ik knipper een paar keer met mijn ogen. Plots pakt Subarashii mijn handen en drukt ze tegen zijn borst aan. Ik zie dat hij serieus is.
“Kumo, wie ben je echt?!”ť
Ik staar in zijn ogen. Hoe langer ik in ze staar hoe meer verdriet er uit ze af te lezen valt.
“Ik ben Kumo, Kumo Kaze”ť zeg ik.
Zijn pupillen worden klein. Langzaam laat hij zijn armen zakken. Hij laat mijn handen los. Mijn sensei lacht op de achtergrond.
“Het lijkt wel een reünie zo. Een reünie tussen een leraar en twee van zijn studenten”ť zegt hij spottend.
Dus ik heb Subarashii al eerder leren kennen. Maar waarom herinner ik hem dan niet. En waarom lijkt hij zo geschokt mij te herinneren.
“Herinner je mij?”ť vraagt hij alsof hij mijn gedachten heeft gelezen.
Langzaam schud ik mijn hoofd. Hij laat zijn hoofd hangen.
“Ik weet niet of je daar blij mee moet zijn of niet”ť zegt hij.
Ik laat mijn hoofd ook hangen, maar ik blijf alert op iedere beweging die mijn sensei maakt.
“Ik was een van die kinderen, die je pestte”ť bekend hij.
Ik schrik, en kijk op. Hij kijkt ook op. Van zijn gezicht is alleen spijt af te lezen.
“Het meisje naar wie jij die steen gooide… was mijn zusje…”ť
Ik herinner het mij weer. De kinderen die stenen naar mij gooiden. Ik had er een op gepakt en terug gegooid. Ik weet nog dat ik een meisje had geraakt… en dat ze niet meer opstond…
“Was ze-”ť
Ik krijg het woord niet over mijn lippen. Er beginnen tranen over mijn wangen te stromen.
“Ja, ze was dood…”ť fluisterd hij.
Ik voel me alsof al mijn kracht uit mij is gerukt. Subarashii had een zusje, en ik had haar vermoord. Niet expres natuurlijk, maar ik had nooit terug moeten gooien. Nooit.
“Het spijt me”ť zeg ik tussen mijn snikken door.
“Ik wilde haar niet-”ť
Plots staat mijn sensei voor mij, mijn zijn rechter vuist stompt hij in mijn buik. Hij had op dit moment gewacht, het moment waarop ik in zou storten. Ik spuug bloed uit. Mijn benen begeven mijn eigen gewicht. Mijn hoofd gaat richting de harde koude bodem van de grot, maar net voor ik de grond raak slaat Subarashii zijn armen om mij heen. Iets later en mijn hoofd had de grond geraakt. Dan voel ik iets raars. Iets dat zich van buitenaf in mijn lichaam probeert te dringen. Het is geen mens, en is geen dier, maar het is levend. Ik voel het. Langzaam neemt het mijn lichaam over. Ik krijg het er warm en koud te gelijk van. Langzaam grijpt het iets naar mijn geest. Ik sper mijn ogen wend open, maar ondanks dat word alles zwart. Ergens ver weg hoor ik Subarashii mijn naam roepen, maar het is al te laat.
Ik ben al verdronken in de duisternis.
waarom moet je juist nu stoppen???
Ik kan daar echt niet tegen!!!
ga jij heel snel verder, ik wil weten wat er gaat gebeuren.