Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » Overige » Stand alones » De vlinder en de smid

Stand alones

20 sep 2010 - 18:44

4415

3

283



De vlinder en de smid

Not just an ordinary fairytale...

Het was mistig en warm in de werkkamer. Eloi was zoals meestal de enige die hard aan het werk was. Zweetdruppeltjes stonden op zijn voorhoofd, zijn overhemd dat ooit wit was, zag er ondertussen beige en versleten uit en zijn huid was bruin, niet alleen van zijn natuurlijke teint, maar ook door het stof, door de lange dagen van hard werk.
Smid was het beroep van Eloi’s vader geweest, en nu zette hij zijn werk voort. Niet in hun eigen bedrijf dat zijn vader ooit had gehad, maar bij -nu nog- de enige smid in het dorp. Gerben, zijn baas, werkte nog amper, waardoor al het werk op Eloi’s schouders terecht kwam. Maar hij deed zijn werk met passie en hij deed zijn werk goed. Dat was het voordeel aan de enige smid van het dorp te zijn. Hij had zoveel werk dat hij ook genoeg oefening had en steeds beter en beter werd in wat hij deed. Eloi was niet zomaar de enige, maar ook de beste smid van het dorp. Natuurlijk kreeg Gerben alle eer voor het werk dat hij niet verrichtte. Niemand van het dorp wist immers dat Gerben nog amper werkte, dat Eloi zo goed als alles deed in het bedrijf.
Hoewel het buiten warm en zonnige was, bleef de mist constant hangen in de werkkamer. Het stofgordijn hoorde nu eenmaal bij deze plek. ‘Een plek die niet bedoeld was voor een vlinder,’ dacht Eloi plots. Een blauwe vlinder vloog langs het open raam naar binnen. Haar blauwe vleugels glinsterden in het zonlicht dat zich vermengde met al het stof. De kleur was fel, mooi en hoorde hier dus helemaal niet. De vlinder viel uit de toon en Eloi voelde hoe ze hem afleidde. Nee, dit was duidelijk een plek voor hardwerkende, zwetende en vuile mannen, geen fragiele vlinders.
‘Kssst, kssst!’ Eloi zwaaide met zijn hand naar het kleine diertje, dat deze bewegingen eenvoudig ontweek en bleef rondfladderen. Het beestje was blijkbaar niet bang van Eloi die zoveel groter was dan haar, ze vloog rond zijn hoofd, leek zelfs plezier te hebben.
‘Wat is dat hier?’ bromde plots een stem achter Eloi. Met zijn armen nog steeds, als een gek, in de lucht, draaide Eloi zich om. Gerben keek hem boos aan. ‘Waarom ben jij niet aan het werk?’ gromde hij opnieuw.
‘Het is die stomme vlinder,’ antwoordde Eloi en zocht naar het blauwe ding om het aan te wijzen.
‘Welke vlinder?’
‘Het…het was hier net nog,’ stamelde Eloi, over zijn toeren omdat hij echt zeker wist dat hij niet gek aan het worden was.
‘Nu niet meer, jongen. Dus terug aan het werk.’ Gerben verdween terug door de deur. Zuchtend keerde Eloi terug naar zijn werk en liet de vlinder achter zich. Zonder de vlinder ging het werk weer als een trein vooruit. Voor hij het wist, zat de dag er al weer op. Terwijl de zon buiten net onder was gegaan, vertrok de jongen smid naar zijn kleine huisje een paar straten verder.
Wanneer hij binnenkwam en naar wat brood begon te zoeken viel hem plots het kleine blauwe stipje op de vensterbank op. Met een stuk brood in zijn mond draaide hij zich om naar het stipje, nam een paar passen naar voren en viel bijna terug achterover. Welke gestoorde vlinder achtervolgde nu ook al smeden? Eloi maakte het slapende beestje wakker en jaagde het weer door het raam naar buiten, de donkere nacht in.
De volgende morgen was Eloi voor zonsopgang alweer wakker. Hij was niet verbaasd om het blauwe beestje weer op de vensterbank te zien liggen, maar jaagde haar zoals de vorige keren ook weer weg. De rest van de ochtend zag hij haar niet en prees zich daar gelukkig om. Gerben mocht hem niet nog eens vechtend tegen een onzichtbare vlinder zien.
Een paar uur na zonsopgang was ze er weer. Eloi zuchtte, maar liet haar zitten waar ze zat, op de vensterbank bij het open raam. Zolang ze niet rond zijn hoofd begon te fladderen, mocht ze daar blijven zitten. Hij negeerde het vreemde beest en werkte verder.
Zo ging het twee dagen verder. Eloi besteedde geen aandacht meer aan de vlinder en liet haar met rust zolang zij hem met rust liet. Ze volgde hem overal en er waren maar een paar momenten op de dag dat hij haar niet zag, rond zonsop- en zonsondergang. Hij probeerde het dier niet meer te begrijpen, het was alleen maar een dier. Een dier dat meer en meer op een huisdier begon te lijken.
Op een avond toen hij thuis kwam van werk en zijn nieuwe huisdier zoals altijd op haar vertrouwde plekje lag, kon hij zijn nieuwsgierigheid niet langer bedwingen. Hij had het beestje nog nooit echt goed bekeken, was nooit geïnteresseerd geweest in haar kleuren, maar vandaag wou hij wel eens weten welke tinten blauw zijn vlinder op haar vleugels geschilderd had staan.
Hij hapte even naar adem wanneer hij haar voor het eerst echt bekeek. Ze leek te slapen in het maanlicht, wat haar nog mooier maakte. Ze was prachtig. Haar blauw begon als een soort donker marineblauw, donker als de nacht en werd lichter naarmate de rand van de vleugel naderde, blauw als een heldere zomerdag. Zwart zorgde voor de overgang tussen het hemelsblauw en de rand van haar vleugels die bruin rood waren met af en toe een wit stipje. De maan maakte het geheel helemaal af, perfect. Eloi zette weer een stap achteruit, verbaasd dat hij zo achterovergeblazen kon zijn door een vlinder, een stomme vlinder. Hij schudde zijn hoofd, hij was een man, een smid en dat was een vlinder. Misschien moest hij maar weer eens zien af te komen van het kleine beest, wat deed het hier toch ook nog steeds? Weer schudde hij zijn hoofd en liet zich piekerend op bed vallen.
Wanneer de zon een paar uur later weer opkwam, was Eloi nog steeds aan het piekeren. Hoe zou hij van de vlinder afkomen? Met zijn hoofd nog vol, liep hij naar de werkplaats zonder om zich heen te kijken. Zoals meestal dus. Eloi had al lang niet veel aandacht voor zijn omgeving meer. Zijn werk was zijn leven geworden. Rond zich heen kijken om op een dag oog in oog te staan met het mooiste meisje van het dorp wou hij niet. Hij kon zijn werk niet combineren met een vrouw. Het enige waar hij buiten zijn werk nog tijd voor maakte, was zijn familie. Hij ging geregeld op bezoek bij zijn moeder, speelde met de kinderen van zijn broer en keek zoals vroeger naar de zonsondergang op het platte land. Dat ware zeldzame momenten.
De dag kroop voorbij, niet anders dan alle andere dagen. Alleen kon Eloi zijn hoofd nog steeds niet goed bij het werk houden.
‘Hoe kan ik van haar afkomen?’ mompelde hij tegen zichzelf, terwijl de vlinder nog steeds op haar plekje lag.
Tegen de avond was de enige oplossing waarmee hij gekomen was, haar te doden. Eerst zou hij haar nog eens proberen weg te jagen, maar als ze weer terug zou komen, was dat de laatste oplossing. Ja dat was het plan, het was toch maar een vlinder.
De jonge smid vertrok iets eerder van werk dan normaal, een paar minuten voor de zon weer zou wegzakken. De blauwe vlinder was er nog net, nu kon hij haar wegjagen. Maar ze was niet zo rustig als anders, fladderde zoals de eerste keer rond zijn hoofd en dan steeds een stukje voor hem uit. Hij probeerde erop te slaan, maar ze was sneller.
‘Je gaat me toch niet vertellen dat ik je moet volgen?’ zuchtte Eloi en besefte net daarna dat hij tegen een vlinder aan het praten was. Misschien werd hij dan toch gek. Gelukkig antwoordde de vlinder niet, maar toch volgde Eloi zijn kleine huisdier dat hij zonet nog wou vermoorden, nog steeds wou vermoorden.
Ze vloog vrij vlug en hij moest al snel beginnen joggen om haar bij te houden. Wat kon er nu zo’n haast hebben? Voor een vlinder? Maar goed, hij bleef haar volgen en eindigde aan de rand van het bos waar zij zich tussen de bomen ging verstoppen. Nog een paar stappen vooruit en toen zag hij haar blijven fladderen op één plaats. Hij keek rond zich, alsof er iets was wat hij hier moest zien, waarvoor ze hem hier naartoe had gebracht, maar er was niks te zien buiten de dikke boomstammen van het bos.
Net wanneer Eloi zich wou omdraaien (waarom had hij in godsnaam een vlinder gevolgd?!) hoorde hij het gefladder achter hem luider worden. Te luid voor een normale vlinder. Tussen de bomen door kon hij zien hoe de zon begon onder te gaan, besefte plots dat dit het moment was waarop zijn vlinder er nooit was. Nu wel.
Met zijn mond half open keek hij toe hoe de laatste zonnestralen van de dag zijn kleine vlinder deden veranderen. Zijn kleine vlinder, die nooit van hem was geweest, veranderde voor zijn ogen in een bloedmooi meisje. Het was niet te geloven, het was magisch, maar het was echt. Hij knipperde een paar keer met zijn ogen, slikte een krop in zijn keel weg en bleef het half doorzichtige meisje aanstaren. Haar donker bruine haren waren golvend en kwamen tot net boven haar heupen, de jurk die ze droeg had net dezelfde marineblauwe kleur als de vlinder haar vleugels hadden. De jurk kwam net op de grond, spande mooi aan rond haar lichaam en had een diepe (maar niet te diepe) uitsnijding. Onder de jurk stond ze met haar blote voeten op de koude bosgrond. En dan waren er nog haar ogen, blauw als de hemel op een heldere zomerdag, zacht als een rustige zee, helder als een druppel en diep zodat ze door Eloi’s ziel heen leken te kunnen kijken. Er was geen twijfel over mogelijk dat dit meisje de vlinder was die al dagen bij Eloi op bezoek was, het was alleen zo… bizar.
‘Ik…hoe…waarom ben je doorzichtig?’ stamelde Eloi, nog helemaal van de kaart door deze verschijning. Te laat besefte hij dat dit waarschijnlijk één van de meest vreemde openingszinnen ooit was. Maar ze lachte. Ze lachte haar witte, rechte tanden bloot, betoverde Eloi ermee en schudde zachtjes haar hoofd.
‘Dat hoort er nu eenmaal bij,’ beantwoordde ze zijn vraag. Haar stem was wondermooi, zacht en klonk als het gezang van een tropische vogel.
‘Bij wat?’ vroeg Eloi nieuwsgierig. Dit was zo vreemd, te vreemd om waar te zijn en te moeilijk om te geloven en begrijpen, maar hij was nieuwsgierig. Hij wou nu eindelijk weten waarom deze vlinder hem zo lang had achtervolgt.
‘Shht, we hebben niet zoveel tijd,’ ging het meisje iets sneller verder en keek bang naar de zon die steeds dieper wegzakte. ‘Ik ben Aida, prinses van Féleisië en ik ben speciaal van mijn land naar hier gereisd voor jou. Eloi, in mijn land ben ik op een leeftijd gekomen waarop prinsessen moeten trouwen, wij moeten een man vinden die het in zich heeft om de volgende koning te worden van Féleisië. Zo gaat het al generaties lang. Mijn ouders hadden natuurlijk al een hele rij wachtende prinsen klaarstaan, maar geen enkele deed mijn hart een tel overslaan zoals jij dat kan. Je passie voor je werk is prachtig om te aanschouwen en ik weet dat er nog zoveel meer in je zit dan alleen een smid. Als prinses kan ik in mijn vlindervorm veel meer zien dan alleen de fysieke buitenkant van mensen, ik kan niet uitleggen hoe, maar ik weet dat je een groot hart hebt, een goed mens bent. Je zou een goede koning worden voor Féleisië.’
Eloi keek haar met grote ogen en een (nu helemaal) opengevallen mond aan. Dit kon niet, dit ging te ver. Hij was echt gek aan het worden.
‘Ik weet dat het veel is om zomaar aan te nemen, maar je moet er in gaan geloven, alsjeblief. Je bent mijn laatste hoop, de enige die me als vlinder uiteindelijk toeliet in zijn leven, de enige waaraan ik mijn land zou toevertrouwen, waaraan ik mijn hart zou toevertrouwen.’
‘Ik… ik ging je vermoorden…’ stotterde Eloi, geschokt omzijn eigen woorden.
Aida lachte, leek het maar normaal te vinden dat hij zo’n plan bedacht had. ‘Ik weet het, daarom dat ik je dit nu allemaal vertel. Daarom dat ik je nu vraag om je leven als smid achter te laten, om met mij naar mijn land te komen en prins te worden en later koning van Féleisië. Ik heb niet veel tijd meer,’ bij die laatste woorden keek ze weer naar de ondergaande zon, de donkerwordende lucht.
‘Ik vertel je dit zodat je me niet zou vermoorden, niet omdat ik wil dat je morgen een beslissing gemaakt hebt. Ik geef je tijd en blijf hier, maar denk erover na. Dit is een eenmalig aanbod. Tot morgenvroeg.’ Bij die laatste woorden steeg ze een klein beetje in de lucht en veranderde op slag weer in haar, voor Eloi meer vertrouwde vorm, in een vlinder. Nog even fladderde ze, dit keer rustig, rond Eloi’s hoofd, lande een seconde op zijn schouder en liet hem daarna alleen in het bos achter.
Van zodra ze weg was liet hij zich op zijn knieën in de koude, klamme aarde vallen. Hij sloeg zijn handen voor zijn gezicht en schudde met zijn hoofd. Maar hij kon de herinneringen van de laatste minuten met Aida niet uit zijn hoofd krijgen. Haar woorden bleven maar echoën in zijn bovenste kamer. Wat moest hij nu? Dit aanbod van een beeldschone, pure en lieve prinses aannemen, prins en later koning worden, een gelukkig leven met Aida aan zijn zij als vrouw, maar daarvoor alles wat hij hier had opgebouwd achterlaten. Wat zou er gebeuren met zijn familie? Bovendien bleef Aida een totaal onbekende voor hem, ondanks dat ze de afgelopen dagen zo goed als altijd bij hem was, ondanks dat ze hem betoverde met haar glimlach en ondanks het feit dat hij haar alweer miste. Hij zou die kleine vlinder nooit gedood kunnen hebben.
Voor de tweede keer op korte tijd, viel Eloi die avond piekerend in slaap. Niet in zijn warme bedje, maar op de koude aardegrond, aan de rand van het bos. Toen hij weer wakker werd van een straal zonlicht dat door de bomen doorscheen, keek hij verbaasd, maar blij, op. Aida stond een meter bij hem vandaan. Hoe lang had ze hem zien slapen? Had ze al die vorige nachten als vlinder hem ook bestudeert in zijn slaap?
‘Goeie morgen,’ fluisterde ze zacht, liefdevol. Het leek echt een goede morgen zo.
Met een pijnlijke rug stond Eloi snel op, hij had niet veel tijd met haar.
‘Wordt je alleen maar mens op de momenten dat de zon onder gaat of opkomt?’ vroeg hij recht voor de raap.
‘Ja, toch in dit land, in mijn land ben ik een hele dag mens en dan ben ik ook niet doorzichtig.’
‘Waar is dat land van jou dan? Ik heb er nog nooit van gehoord,’ zei hij alsof hij haar zou kunnen betrappen op een leugen.
‘Mijn land ligt achter de regenboog, eronder door eigenlijk. Als je wil kan ik je er wel een keer mee naartoe nemen. Ik begrijp dat het een frustrerend idee moet zijn om prins te worden van een land dat je niet kent en nog nooit gezien hebt.’
Hier dacht Eloi even over na. Hij kon het zich wel permitteren om één dag ziek te zijn op het werk, hij was immers al jaren lang niet ziek geweest. Hij knikte.
‘Aida stak haar hand naar hem uit.’ Aarzelend nam hij het aan. Ze wandelden dieper het bos in, waar de zon moeilijker tussen de takken en bladeren doorbrak. Daar deed ze hem zijn ogen sluiten en draaide hem daarna een paar keer rond zijn eigen as. Wanneer Eloi zijn ogen weer opende, was er recht voor zijn neus de mooiste regenboog ooit verschenen. Alle zeven kleuren waren helder en goed zichtbaar.
‘Geen pot vol met goud en kabouters?’ vroeg Eloi lachend toen hij naar het einde van de regenboog keek dat uitkwam ik een klein riviertje. Hij probeerde er nu maar mee mee te gaan. Niet te veel nadenken, hield hij zichzelf voor.
‘Nee, dat is té cliché,’ lachte ze terug. Haar ogen straalden, haar huid was zacht roze met kleine blosjes.
Samen stapten ze onder de regenboog door. Aan de andere kant kreeg hij een heel nieuw land te zien, Féleisië. Eloi keek om zich heen. Het gras was groen, de zon stond hoog aan de hemel, verlichtte dit spookjesland en deed honderden onbekende bloemen bloeien. Vogels vlogen lager door de lucht als waar hij vandaan kwam, ze floten harder, vrolijker en leken mooier.
Opnieuw nam Aida zijn hand vast en leidde hem verder door haar land. Samen wandelden ze door het bos. Het bos hier was levendiger en gekleurder. Aida liet hem de verschillende bomen en bloemen zien, lokte dieren en speelde met hen. Ze luisterden naar het lied van de nachtegaal, speelden speeltjes met hun spiegelbeeld in het water van de beek, probeerden visjes te vangen en gooiden ze nadien weer gewoon terug.
Nadien liepen ze samen de heuvel op, richting het dorp. Aida legde uit hoe alles hier werkte, niet veel anders dan in Eloi’s land blijkbaar. Ook hier was een bakker en een slager, een smid en groenteboer. Kinderen speelden spelletjes op straat, moeders deden inkopen en vaders zorgden voor een inkomen.
‘Je zou hier ook smid kunnen worden, weet je? Hier zou je alleszins de eer krijgen die je verdient voor je werk,’ stelde de prinses voor terwijl ze door de straten van het dorp liepen en ze Eloi iets langer zag blijven staan bij de smid.
‘Zou dat kunnen?’
‘Als je het graag zou willen, als je dan mijn prins zou willen worden, dan valt er zeker wat te regelen,’ beloofde ze hem. Dat maakte haar aanbod al iets interessanter.
Terwijl ze verder door het dorp wandelden, merkte Eloi op hoe iedereen Aida herkende, hoe iedereen blij was om haar te zien en haar groette. Zij leek net even blij om iedereen te zien als zij haar, ze kende iedereen bij naam en lachte oprecht naar haar volk. Ze zou een goede koningin worden.
‘Waarom is iedereen hier zo gelukkig? Het lijkt hier zo vredig, zo perfect,’ vroeg Eloi wanneer ze verder en verder van het dorp weggingen.
‘Omdat dit Féleisië is, dit is een sprookjesland.’ Meer zei ze niet, ze liet ELoi even alleen met zijn gedachten. Leven in een sprookje, het was jaren geleden dat hij is sprookjes geloofd had. Maar hij kon niet ontkennen dat ze bestonden nadat hij dit land had gezien.
‘En dit, mijn beste smid, is mijn paleis. Het kasteel,’ zei Aida na een tijdje stilte. Eloi keek op. Voor hem stond een redelijk klein, bescheiden, maar prachtig, schattig kasteeltje. Het leek misschien kleiner dan hoe hij zich een kasteel had voorgesteld, maar het was wel een kasteel. En het was duidelijk dat dit kasteel bij Aida paste, waarschijnlijk dus ook bij haar ouders. Kleine, ronde, witgrijze torentjes staken hoog de lucht in, de poort was geschilderd in hetzelfde witgrijs, maar was afgewerkt met goud dat schitterde in de zon en de grote ramen moesten al dat gezonde zonlicht binnenlaten.
‘Het is prachtig.’
‘Ik weet het,’ lachte Aida haar mooie lach. ‘Wachters open de poort!’ riep ze iets later de hoogte in. De ijzeren poort die hen tot nu toe gescheiden had van het kasteel ging traag open. Aida floot op haar vingers en even later kwamen er twee paarden aangelopen. Een groot, prachtig wit paard en daarnaast een lichtbruin, even groot, even gracieus.
‘Jij krijgt de bruine,’ riep Aida naar Eloi terwijl ze elegant op haar merrie klom. Eloi had geen idee hoe ze dat voor elkaar kreeg met die lange jurk.
Iets minder elegant, meer mannelijk besteeg hij zijn bruine hengst. Niet makkelijk zonder zadel.
Te paard liet Aida Eloi de rest van haar land zien. Het land leek zich nog ver uit te strekken, te ver om te kunnen zien, te ver om te kunnen rijden. Toch vandaag.
‘En zou het je al iets lijken om prins te worden van dit prachtige land?’ vroeg Aida terwijl de zon achter haar wegzakte in de bergen, zoveel kilometers verder.
Eloi zweeg, was in gedachten verzonken. Hij wist dat hij hier best kon wonen, dit land was prachtig, gezond en vredig. Iedereen zou hier willen wonen. Aan het feit dat hij er koning van zou moeten worden, twijfelde hij nog. Hij zag zichzelf nog niet als koning. Zou hij dat wel kunnen? Een gewone, simpele smid die koning werd? Zijn leven doorbrengen met Aida, zou hij dat kunnen? Waarschijnlijk wel, beantwoordde een stemmetje zijn onuitgesproken vraag. Het was geen zekerheid, het was een gevoel dat van diep vanbinnen kwam, een gevoel dat niet te verklaren was. Het voelde gewoon juist, hier samen met Aida. Ze deed hem kijken in plaats van zien, luisteren in plaats van horen en lachen in plaats van grimassen. Hij had geen idee wat zij, als prinses, in hem zag; een jonge, vuile, simpele smid. Maar ondanks dat, wist hij dat ze hem nu al veranderd had, in de goeie zin. Eloi had geen idee hoe ze het had gedaan, maar ze was er toch in geslaagd. Aida was speciaal.
‘Wat gebeurd er met mijn familie?’
‘Het spijt me, maar we kunnen niet zomaar iedereen naar hier laten verhuizen…’
Eloi knikte, hoe ging hij ooit afscheid kunnen nemen van zijn familie.
‘Je kunt ze altijd nog bezoeken op de manier die ik jou bezocht…’ probeerde Aida te helpen, maar ze hielp niet.
‘Als vlinder of doorzichtige prins?’
‘Het spijt me echt dat ik je voor zo’n groot dilemma zet, Eloi.’ En hij geloofde haar, hij kon de waarheid in haar woorden horen, de oprechtheid in haar stem en het verdriet in haar hart.
‘Ik denk dat het tijd is voor mij om weer naar huis te gaan, ik zal dit niet zomaar aan me voorbij laten gaan. Ik heb even tijd nodig.’
Aida maakte een vreemd gebaar met haar handen waardoor de magische regenboog weer verscheen. ‘Binnen een paar dagen kom ik terug, in de hoop dat je dan een beslissing gemaakt hebt.’
‘Bedankt prinses,’ fluisterde Eloi net voor hij van zijn sterke hengst sprong en onder de regenboog doorliep.
Aan de andere kant kwam hij weer uit in het bos bij het beekje. Ook in dit land was de zon onder gegaan waardoor het hele bos gehuld was in het donkere deken van de nacht. Zonder veel moeite vond hij zijn weg door het bos en kwam iets later ook terug bij zijn huisje terecht. Hij deed een paar kaarsen aan en ging voor de spiegel staan. Zijn spiegelbeeld keek hem aan. De smid in de spiegel zag er moe uit. Zijn oogleden vielen bijna toe, rimpels in zijn voorhoofd verraadden dat hij geen uitweg wist met dit aanbod, zijn huid was nog steeds bruin, maar nu niet meer stoffig, zijn schouderlang haar was samengebonden in een klein, slordig staartje en zijn armen hingen levenloos naast zijn lichaam. Hij was een smid, hoe kon hij ooit een prins worden?
Helemaal uitgeput viel Eloi die avond in slaap.
De dagen nadien gingen gewoon weer verder, er was niets veranderd buiten het feit dat Aida hem niet meer achtervolgde in haar vlindervorm. Hij werkte alle dagen van zonsopgang tot zonsondergang, dacht uren na over haar voorstel, ging bij zijn familie op bezoek, at en sliep. Ondanks de uren die hij besteedde aan piekeren en afwegen, was hij nog niet veel wijzer geworden. Er was echter één ding wat hij wel met zekerheid wist; de leegte die rond hem hing zou niet verdwijnen, wat hij eerst wel had gehoopt. Het was de leegte die Aida had achtergelaten. Hij zou zelfs blij zijn om haar als vlinder terug te kunnen zien. Hij miste haar. Maar hoe moest hij kunnen kiezen tussen zijn vertrouwde leven, zijn familie en zijn prinses, een veel mooier land, prins worden van dat land en erkenning krijgen voor zijn werk als smid. Er was geen juiste keuze, maar hij wist niet hoe lang hij nog zou kunnen leven met die leegte.
Toen Eloi na een paar dagen wakker werd met een blauwe stip in zijn ooghoek, kon zijn dag niet meer stuk. Hij had Aida gemist, als mens, als vlinder, niet als prinses, maar als de persoon die ze was. Toen de eerste zonnestralen het land verlichtten veranderde Aida weer in haar menselijke vorm. Ze was nog even mooi, even puur, als een paar dagen geleden. Ze lachte lief naar Eloi, klaar voor zijn antwoord.
‘Ik heb een beslissing genomen,’ begon de smid te vertellen, ‘Gisterenmorgen heb ik aan Gerben gezegd dat dat mijn laatste dag zou zijn als smid in zijn bedrijf, ik heb aan mijn moeder en broer uitgelegd dat ik weg ga, dat ik gelukkig zal worden en dat ze me op een speciale manier wel weer zouden zien verschijnen. Moeder huilde tranen met tuiten, maar geloofde me op mijn woord. Prinses, ik heb nog maar één vraag voor jou: ben ik echt in staat om koning te worden van zo’n prachtig land als het jouwe?’
Aida lachte haar mooiste lach, haar ogen schitterden als druppeltjes dauw op een blauwe bloem, ze straalde. ‘Mijn beste prins, ik heb er alle vertrouwen in dat jij een goede koning zal worden.’
‘Dan zal ik jou daarin vertrouwen.’
Ze namen elkaar hand en wandelden richting het bos waar de regenboog op hen aan het wachten zou zijn. Ergens midden op de weg kwam ook het laatste deeltje van de zon boven de aarde, Aida werd weer een vlinder en vloog aan Eloi’s zijde mee naar het bos. Aan de andere kant van de regenboog verdween de vlinder weer.
‘Dit wordt je thuis nu, Eloi. Het land wordt van jou, het kasteel wordt het dak boven je hoofd, mijn ouders worden een deel van je nieuwe familie, het volk zal jou volgen en ik, ik wordt met alle plezier jouw prinses.’
‘En ik wordt jouw prins,’ lachte Eloi net voordat hij zijn lippen op die van Aida drukte, zacht, liefdevol en perfect. Terwijl de vogels boven hun hoofden liefdesliedjes zongen, de zon hoog aan de hemel scheen, een zuchtje wind door Aida’s haren waaide en het land mee juichte voor haar nieuwe prins.

Einde.


Reacties:


Yarsea
Yarsea zei op 13 okt 2010 - 16:59:
omg..., mag dit verhaal in een sprookjes boek??

heb je mijn inspratie gejat of zo??

Ode aan de vlinder een sa die in de maak is


missxangel
missxangel zei op 12 okt 2010 - 17:46:
OMG.
En dan denk je dat je alle mooie sprookjes al hebt gehad.
Dit is echt zo mooi geschreven.
Kzou bijna zeggen, ik wil meer, maar het is een sa.
Mooi hoe je het niet te cliché maakt, maar het verhaal laat stralen dankzij de eenvoud en de mooiheid in dit verhaal zelf.
Geweldig en elke keer als ik een vlinder zie hoop ik dat dat mijn prins is..
Dit is echt heel mooi en voor ik te veel onzin ga lullen, stop ik dit berichtje.
You're amazing <33


Marshmallow
Marshmallow zei op 28 sep 2010 - 20:05:
Wha, wat een mooi sprookje (:
Deze zin (of zinnen) vind ik supermooi:

Ze deed hem kijken in plaats van zien, luisteren in plaats van horen en lachen in plaats van grimassen. Hij had geen idee wat zij, als prinses, in hem zag; een jonge, vuile, simpele smid. Maar ondanks dat, wist hij dat ze hem nu al veranderd had, in de goeie zin.

Je kan echt ontzettend mooi schrijven, en dus niet alleen verhalen en gedichten, maar ook sprookjes .
Er zitten wel een aantal typ-fouten in, maar het verhaal zelf vind ik echt mé-ga-mooi!

xx Lesley