Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » Overige » My 100 little stories » 5. Zon

My 100 little stories

4 okt 2010 - 15:30

1463

2

280



5. Zon

http://www.ahasims.com/upload/bestand/4fab5710209116671d6aaae38fbebc74.jpg A Sunny Night Without Any Stars Part I

In een dicht bos wonen vele jagers. Wolven, wilde honden soms zelfs ook panters. Maar ook de mens woont er zo ook.
Evenals Kenneth en zijn vrouw Roselinde. Samen hadden ze drie dochters: May, September en Snow. Ze waren alledrie vijftien jaar oud, toen ze voor het eerst met z’n drieën op jacht gingen.
May was de behendigste met de boog, September met de dolk en Snow die gebruikte alles: boog, dolk, takken, haar tanden… Ze was medogeloos, maar niet gemeen. September was hartelijk en lief tegen over iedereen. En May was de spring-in-het-veld van de drieling. Ze was altijd vrolijk.
Het verhaal begint rond twaalf uur ’s middags op 21 Augustus.


De zon staat op haar hoogst als September een deuntje fluit. Snow komt onmiddellijk in actie, terwijl May nog even blijft staan om een bloeiende, roze met witte bloem te bekijken.
‘Wat is er te zien?’ vraagt Snow aan September. Ze wijst naar een kudde herten. In het midden staat een grote, trotse hertenbok.
‘Geen hertenbokken, zei vader,’zegt Snow bestraffend tegen September. ‘Dan hebben we binnenkort geen herten meer, als we ze afmaken.’ September zucht.
‘Weet ik ook wel. Maar kijk eens eentje opzij…’ Snow kijkt opzij en haar ogen lichten op als ze de ree ziet. Slank, maar overduidelijk met genoeg vet.
‘Zullen we?’ vraagt Snow fluisterend. September knikt en sist: ‘May, de derde ree van rechts.’
Er klinken twee klopjes op de schors van de boom, ten teken dat de jongste van de drie het begrepen heeft.
‘Ik jaag ze wel op,’zegt September. ‘Dan mag jij ze afmaken.’
‘Zoals gewoonlijk.’mompelt Snow binnensmonds. September hoort het niet en springt geruisloos uit de boom. Ze sluipt naar de kudde toe en staat er dan achter.
‘Ouhwhou!’ jankt ze. De herten kijken verschrikt op en sprinten dan richting de noordelijke richting, waar May staat met een beukenhouten fluitje. Ze fluit er twee keer op. De schelle toon, te hoog voor mensen om te kunnen horen, schrikt de herten op. Een kleintje zakt door zijn poten en blijft stil op de grond liggen. De rest van de groep rent de andere kant op, waar Snow in de boom zit, haar boog gespannen.
Het geoefende jagersinstinct van Snow helpt haar, ze weet nog precies welk hert haar zus aangewezen had. Ja, daar komt het voorbij stormen. Ze laat de pijl vliegen, en die belandt precies waar ze hem gemikt had: in de nek. Voor de zekerheid schiet ze er nog eentje extra achteraan, die in het hoofd landt.
‘Perfect,’mompelt Snow, niet zonder trots. Als de kudde voorbij gestormd is, zijn May, September en Snow alle drie tegelijkertijd bij het lijk van het groote hert.
May heeft het lijk van het kleintje opgetild en meegesleept.

‘Toppie! Daar kunnen we wel weer even mee vooruit,’zegt September opgetogen. May lijkt iets minder enthousiast.
‘Het was nog maar zo’n kleintje,’treurt ze. Snow zucht en geeft de jongste zus een klap tegen haar achterhoofd.
‘We zijn jagers, May. Onthoud dat. Het is ons lot om die beesten te doden en op te eten,’zegt Snow, duidelijk geïrriteerd.

‘Misschien ook niet, jonge jagersdochters,’klinkt plotseling een heldere stem over de plek. De stem klinkt als vogeltjes op een mooie zomerdag. Heerlijk om te horen.
Alle drie kijken ze op. Er staat, in het volle zonlicht, een vrouw met een uitzonderlijk witte huid, lang blond haar dat wel goud lijkt in het zonlicht tot op haar kont.
Een beetje afgunstig gaat September met haar hand naar korte, bruine haar en zucht.
Naast de vrouw staat een zwartharige man met haar tot op zijn schouders en Italiaanse gelaatstrekken.
May bestudeerd ze beide aandachtig en schrikt zichzelf bijna dood als ze hun gezichten zien.
Die hebben ze namelijk niet. Ze hebben, geen ogen, geen neus, enkel een mond en oren.
Ook September is daar achtergekomen en grijpt May geschrokken vast.
De onverschrokken, dappere Snow doet een stap naar voren en haalt diep adem.
‘Wie zijn jullie, en wat doen jullie hier?’ vraagt ze. De mond van de vrouw glimlacht.
‘Ik ben blij dat je het vraagt, mijn liefste kind. Onze namen zijn Aquirai en Uliyahr. Het klink misschien raar in jullie oren, maar wij komen van buiten deze wereld.’
‘Vanbuiten het woud, bedoel je… bedoelt u?’ vraagt May. Het is eruit voor ze er erg in heeft. Snow werpt, over haar schouder, haar zus een geërgerde blik toe.
‘De wereld is groter dan het woud, slimmeke.’ May wordt rood en mompelt iets wat klinkt als “Sorry hoor.”ť

De man, Uliyahr, glimlacht ook.
‘Wij staan voor het leven en de dood. Helaas heb ik de dood gekregen, en is het dus mijn beslissing als er iets sterft op deze wereldbol. Aquirai is het leven.’ September kijkt het tweetal ongelovig aan en flapt er dan uit: ‘Ja natuurlijk. En dan moeten we zeker ook geloven dat jullie kunnen vliegen?’ De man lacht, het klinkt donker. Natuurlijk, denkt May- die het gelooft, hij is de dood. Daar hoort geen vrolijke giechel bij.
‘Nee, wij kunnen niet vliegen,’ zegt de vrouw, Aquirai. ‘Maar het zou heel fijn zijn als jullie even willen gaan zitten en naar ons luisteren.’
May zakt onmiddellijk neer, September volgt wat aarzelend en Snow blijft staan.
‘Snow, ga zitten, alsjeblieft,’richt Aquirai zich tot haar. Snow verstijfd. Hoe weet deze vrouw haar naam? Ze hebben haar immers niets verteld!
Snow laat zich ook zakken, geschrokken.
‘Luister alsjeblieft goed naar dit verhaal, dan weten jullie waarom we hier zijn.’
En Aquira begint met vertellen.

‘Meer dan drieduizend jaar geleden werd deze wereld geschapen. Niet op de manier waarop vele het denken, maar door middel van vier goden. Kasjmir, Pedromin, Uliyahr en mijzelf, Aquira. Kasjmir was de godin van de aarde, Pedromin van het water, Uliyahr kreeg de dood en ik het leven. Wij vieren schiepen de wereld zo goed en kwaad als het kon. Maar we hadden hier niet genoeg aan, daar kwamen we zelf ook al snel genoeg achter. Daarom hadden we nog twee goden erbij gehaald. Rashitte en Xaram. Xaram was de godin van de nacht, Rashitte van de dag. Maar het bleef donker op aarde, hoewel het overdag lichter was dan ’s nachts. En dus besloot Xaram om de godinnen van de sterren en de maan te zoeken, Rashitte die van de zon. Het lukte ze.
Maar toen barstte er een strijd los. Zonder het te weten hadden we ook een Donkere Wereld geschapen. Onze wereld had al het goede, maar het goede kan niet zonder het slechte leven. Diep onder de grond zit een wereld, die wij City Of Devils noemen. Er is daar één heerser, Ymor. Hij heeft drie adjudanten, Dire, Magnus en Giselle. Zij zijn ook de enige vier inwoners van die wereld. Maar ze zijn zo krachtig dat ze zo onze hele wereld kunnen vernietigen. Je kunt het vergelijken met de pijlen van jou.’ Aquira wees naar Snow. ‘Die doden ook in één keer. Mijn complimenten daarvoor, meisje. Door jou kan het leven in stand blijven, door jou en de andere jagers.
Maar, terug naar het verhaal. Het probleem is: Dire en Magnus zijn onsterfelijk, Giselle kan sterven. En van ons zijn alleen Kasjmir, Pedromin, Uliyar en ik onsterfelijk. En alle andere niet, en dus hebben Dire en Magnus onze godinnen van de Maan, Zon en Sterren gedood. En nu zijn we al een eeuw lang op zoek naar de drie nieuwe. En het ziet er naar uit dat we die gevonden hebben.’
Het oog-loze gezicht van Aquira leek hen toch aan te kijken.
De drieling snapt er niets van, en dat lijkt Uliyar aan te voelen.
‘Wat ze bedoelt,’legt hij uit, ‘Is dat jullie de drie godinnen zijn. September van de Sterren, May van de Zon en dan blijft Snow over voor de Maan.’
‘Wil ik dat wel?’ vraagt Snow zonder ook maar enige emotie in haar stem. De twee oppergoden richten tegelijkertijd hun gezicht naar Snow.
‘Of je nu wilt of niet… Je zult wel moeten. Jullie zijn verkozen,’zeggen ze tegelijkertijd. ‘Met jullie drieën zorgen jullie ervoor dat de aarde draaien blijft. Er is slechts een ding: Een Eclips. Dan zijn jullie machteloos. Zorg dat jullie jezelf goed voorbereiden op die dag. Het is over precies twee maanden. Jullie kunnen ons oproepen, maar alleen als het nodig is. Anders zijn jullie jullie godenstatus kwijt, en zullen jullie binnen een jaar sterven,’gaat Aquira alleen verder. ‘Een verdere opdracht zullen jullie nog krijgen. Na de Eclips. Jullie moeten het maar zien als een test.’
Snow, May en September knikken, nu overtuigd.
‘Veel succes,’wenst Uliyar hen nog toe en dan verdwijnen ze, in een geruisloze windvlaag verdwenen.
‘Cool,’ is de eerste reactie van September. May glimlacht.
‘Ja. Al maak ik me wel zorgen om die Eclips-nacht.’ Snow rolt met haar ogen.
‘Die overleven we wel, hoor. Nou, kom. We mogen dan wel goden zijn nu, maar ik heb nog steeds honger.’


Reacties:


xEmma
xEmma zei op 4 okt 2010 - 15:46:
Ik sluit me aan bij de mening van Angela ^^
Het is heel orgineel.

& ik vind het leuk dat 'ie zo lang is ^^ Lekker veel om te lezen en van te genieten <3

Snel het volgende stukje plaatsen, please (:
[ookalbenikdanwaarschijnlijkinRome^^]
xx


missxangel
missxangel zei op 4 okt 2010 - 15:25:
Whaha die laatste opmerking is gewoon echt te droog!!
Kvind het leuk geschreven, origineel en ik ben benieuwd hoe dat die eclipsdag gaat!!
Just let me know