Hoofdcategorieėn
Home » Tokio Hotel » Stand Alones » Still Here [Bill's story]
Stand Alones
Still Here [Bill's story]
2004
Een laatste blik in de spiegel. Ik twijfel een beetje over dat nieuwe kapsel. Het zwartgeverfde haar leverde me al zoveel commentaar op. De stijve, lange bles in mangastijl bedekt één van mijn zwartgemaquilleerde ogen, achteraan staat het kort en wild alle richtingen uit.
“Bill! Ga je nu in godsnaam maken dat je beneden bent? We komen te laat!”¯ gilt mijn lieve broertje van aan de voordeur door het hele huis. Ik werp een blik op mijn horloge en vloek even hard terug. De bus is er binnen zeven minuten en ik heb zelfs mijn schoenen nog niet aan! Ik rol bijna in volle vaart de trap af wanneer ik langs de leuning omlaag glijd om tijd te besparen, grijp mijn tas en mijn jas van de kapstok en spring zonder mijn veters te knopen in mijn adidassen. Met zwiepende schoenveters, mijn jas nog maar half aan en de tas onhandig aan één schouder bungelend, haast ik me achter Tom aan naar de bushalte.
Net op tijd. De buschauffeur werpt ons een pissige blik toe, en trekt verbaasd zijn wenkbrauwen op bij het zien van mijn nieuwe coupe. Ik negeer hem en volg Tom naar de voorlaatste bank. Een paar stemmen giechelen gesmoord en ik voel automatisch aan mijn haar, of het nog zit zoals het moet. Meteen wordt het gelach luider en ik weet dat het over ons gaat. Knarsetandend boor ik mijn zwarte nagels in mijn handpalmen.
“Idioten.”¯ snuift Tom en gaat met de air van een echte gangsterrapper onderuit zitten. Alsof het hem allemaal niet raakt. Hij laat ze maar zeggen, hij gaat elke dag met opgeheven dreadlockshoofd de klaslokalen binnen en werpt af en toe een minachtende blik of een middelvinger naar een spotter. Ik volg zijn voorbeeld, maar ergens raakt het ons allebei. Het is alsof we niet goed genoeg zijn zoals we zijn.
Ze snappen ons gewoon niet. Wij zijn twee grote vraagtekens voor de rest van de wereld, twee vragen zonder antwoord. Waarom zien zij er zo uit? En wat voor iemand zijn ze nu echt? Vragen zonder belang. Ze zullen het nooit weten. Mensen die zo’n dingen niet snappen, behoren tot een ander ras van de mensheid. Wij zien er anders uit omdat we dat willen. Iedereen is anders, wij durven het tenminste laten zien. We voelen ons goed zoals we eruit zien, maar stop ons niet in hokjes. Plaats ons niet bij een subcultuur. Plak geen labels op ons hoofd. Probeer ons niet krampachtig te vangen in één woord. Zulke momentopnames zullen niets over ons vertellen.
“Kijk, de gangster en de homo!”¯ gniffelt een jongen veel te luid, hij weet dat we het gehoord hebben. Zeg maar wat je wilt, jongen. Geef ons maar namen. We horen je wel, maar we luisteren niet. Doe maar, allemaal. Jullie kennen ons niet, jullie weten niet wie we zijn. Jullie bespotten mensen die niet bestaan, jullie lachen maskers uit. Ons uiterlijk is onze uitlaatklep en ons harnas. En hoe hard jullie ook roepen, wij zullen nooit worden wat jullie willen dat wij zijn. Wij zullen nooit zijn zoals jullie.
2005
Het is niet te geloven. Een platencontract, een echt platencontract! Dat eerste werd niets, jammer voor die maatschappij. We hebben geen behoefte aan mensen die niet in ons geloven, dat hebben we op school al genoeg. Nee, dit gaat iets worden, ik voel het in elk botje in mijn lijf. Met een nieuwe bandnaam, een nieuw contract en nieuwe nummers. Het gaat ons eindelijk lukken zeg ik je, we maken onze droom waar!
Ik kijk in de spiegel en ik zie geen kleine jongen meer. Zestien jaar, of toch bijna. Ik ben geen kind meer. Ik ben de frontman van mijn eigen band. Mijn stem wordt opgenomen en op schijfjes gezet, mijn teksten en muziek worden opgenomen in een echte studio, mijn band maakt een album waar volwassenen genoeg in geloven om er veel geld in te investeren. Ik leg mijn handen op mijn wangen, die gloeien van opwinding. Mijn gezicht. Het gezicht van de band. Ik heb de proefdrukken van de hoesjes voor de single gezien, en dit gezicht ligt binnenkort duizendvoudig in de rekken van de platenwinkels.
Ik grijns en steek mijn tong uit naar mijn spiegelbeeld, de tongpiercing blinkt even. Nu krijgen we eindelijk de spotlights die we verdienen, de aandacht die we willen. Nu zullen er eindelijk mensen luisteren naar wat ik te zeggen heb. Nu mag ik schreeuwen, het is geen verloren adem meer want nu zullen we gehoor krijgen van andere jongeren die er net zo over denken. Ik ga mensen bereiken met mijn teksten.
Ik denk aan mijn oude klasgenoten. Wat zouden zij het ook begrijpen? Zij zien alleen wat ze willen zien. Eigen schuld, ik krijg uiteindelijk toch mijn gelijk. Nu kan niemand ons nog zomaar aan de kant gooien. Wij gaan iets betekenen.
Nu staan ze daar. Ze dachten allemaal dat ze ons zo goed kenden, maar ze hebben niets gezien. We hebben ons nooit aan hen laten zien. Omdat ze het niet waard zijn. Ik kijk in de spiegel en bestudeer de zwarte ogen aan de andere kant. Ze weten niets van mij. Ik ben hier niet. Ik sluit mijn ogen en hoor in gedachten de opnames van de single, mijn teksten en mijn muziek, de instrumenten van mijn broer en mijn twee beste vrienden, en mijn eigen stem. Ik voel dat ik begin te glimlachen.
Daar ben ik. Dat ben ik echt.
2006
Is dit allemaal echt? Of gewoon een zoveelste droom? De spots verblinden mij maar ik voel de ademhaling van het publiek, ik hoor hun gegil, ik voel de ogen die elke beweging volgen. Dit zijn de momenten waar ik al mijn hele leven naar verlangde, en ik hoop zo hard dat het echt is, dat ik niet plots wakker word in mijn eigen bed.
Ik strek mijn handen naar hen uit. Mijn fans. Soms zou ik willen dat ik hen allemaal afzonderlijk ken. Ze hebben zoveel voor mij gedaan, voor ons. Ik strek mijn handen uit en voel het, zonder iets aan te raken. Ik voel liefde, steun, appreciatie. Duizenden mensen die mij niet veroordelen voor mijn uiterlijk maar die zelfs op mij willen lijken, die mijn teksten meebrullen, die voor onze optredens in de koude op straat slapen, die houden van onze muziek. Zelfs meisjes, veel meisjes, die mij knap vinden en in tranen uitbarsten voor elke glimlach, ondanks mijn scheve tanden en mijn smalle schouders en mijn gebrek aan spieren en mijn zogenaamd verwijfde kapsel en make-up. Ik ben wat ik wil zijn, ik doe wat ik graag doe, ik leg mijn hart en ziel bloot en ze juichen mij toe.
Kippenvel en rillingen alsof ik koorts heb. Een warmte die ik niet kan beschrijven. Dit wil ik vasthouden, dit gevoel. Als het morgen allemaal voorbij is, dan is dit een eeuwige herinnering. Ik hoor erbij, ik hoor bij hen. Ontelbare mensen die van mij willen houden, van de stem en het gezicht achter mijn muziek. Dat is genoeg voor mij. Zelfs al houden ze van iemand die ze niet kennen, ze luisteren naar mij. Ze denken zoals ik, ze geloven in mijn teksten. En dat is alles wat ik vraag. De rest van de wereld mag ontploffen.
De wereld. Die andere mensen, degenen die wilden dat ik zou veranderen. Met welk recht? Hoe kunnen zij van mij vragen dat ik iemand anders zou worden? Iemand die in hun kraam past? Ik zie hier duizenden, tienduizenden mensen die het niet met hen eens zijn. Dat is alles waar ik om geef. Veranderen? Waarom in godsnaam? Zij blijven ook altijd hetzelfde, zij zullen nooit veranderen. En zo wil ik niet zijn, ik val nog liever dood. En Tom, Georg en Gustav zijn het met me eens. Wij zullen ons nooit voor iemand veranderen, tenzij voor onszelf. Als wij ons anders willen kleden of gedragen, dan is dat onze keuze, dat is wie wij zijn. Ze zullen ons nooit veranderen. Ze kennen ons niet eens.
2007
Een zoveelste podium. Vraag me niet het hoeveelste, ik heb geen flauw idee. Honderdste? Tweehonderdste? Duizendste? Waarschijnlijk meer. En het wordt nooit saai. Ik hou van elk publiek. Elk gezicht in die massa is een deel van dit avontuur, een klein stukje van die enorme puzzel van onze droom. En elk gezicht is een deel van ons. Zij zien wat niemand vroeger ooit zag. Wij zijn alles wat we ooit wilden zijn, en meer, dankzij hen. En wij zijn alles wat zij willen dat wij zijn. Idolen, vrienden, gelijken, zelfs de onbereikbare liefjes.
En ze kennen ons, vaak beter dan ze zelf beseffen. Ze weten wie wij zijn, ze zien ons wanneer we het kwetsbaarst en het meest onszelf zijn. In dat ene moment op het podium, wanneer we even onze ogen sluiten en één zijn met onze muziek. Op dat moment staren duizenden ogen tot in het diepst van onze ziel. Daarna is het weer show, entertainment voor onze fans. Maar ze hebben het allemaal gezien, daar ben ik zeker van. Ze hebben allemaal, keer op keer, dat ene moment gevangen. En ik ben niet bang. Voor hen wil ik me openstellen. Niet te expliciet, maar subtiel, zodat alleen de mensen die ons écht begrijpen, ons een fractie van een seconde helemaal kennen. Op die manier heb ik al honderdduizend anonieme gezichten in mijn hart gesloten.
Kijk naar mij. Ik vertel jullie wie ik ben. Alleen aan jullie. En de ‘anderen’, de rest van de wereld? Twee woorden: fuck them. Die heb ik al lang uit mijn hoofd gesloten. Raken kunnen ze mij niet meer, breken des te minder. Dat is ook mijn raad naar jullie allemaal. Niemand kan jullie breken, niemand kan jullie tot iets maken wat jullie niet zijn. Zolang dat je jezelf blijft, wat er ook gebeurt. Jouw hart is het enige kompas dat je nodig hebt. Zolang je weet wie je bent, kan niets je raken.
2008
Ik gooi de tijdschriften aan de kant en haal mijn hand ongeïnteresseerd door mijn haar. Bla bla bla, de roddels komen me soms echt mijn neus uit. Ik ben afwisselend homo en maagd, hetzelfde eindeloze refrein, hetzelfde interview dat maanden na publicatie nog eens in vertaling opduikt. Wat ik me afvraag, als ik dan toch homo ben, waarom blijft iedere reporter me dan vragen hoeveel meisjes ik gehad heb? Vraag anders eens hoeveel jongens, als je toch zo overtuigd bent!
Ik duw de tijdschriften met mijn voet van tafel, en voor ze de grond raken, ben ik ze alweer vergeten. Zo simpel gaat dat. Je slaat de roddels samen met het stof van je schouders, en je gaat weer verder. Ik heb het inmiddels wel geleerd. En ik geniet stiekem van alle aandacht. Ik kan geen tijdschrift openklappen of mijn kop staat erin, met artikels in talen waar ik amper het bestaan van afweet. Doe me dat maar eens na, Metallica of Green Day of al die andere wereldbands!
Publicatie maakt dat een band staat of valt, een feit zo oud als de eerste vinylplaat. Ik merk ook maar al te goed dat, hoe idioter ik me gedraag en hoe hoger ik mijn haar zet, hoe vaker ik onze vier gezichten op een voorpagina zie staan. De pers is zo makkelijk te bespelen…
Ik geniet van dit spelletje. Ik ben net negentien jaar, ik sta al meer dan drie jaar aan het hoofd van een band die europa en de rest van de wereld aan het veroveren is aan een tempo waar zelfs de Beatles een puntje aan kunnen zuigen, en ik heb mijn grootste droom helemaal waargemaakt. Natuurlijk ben ik geen simpel kind meer. Ik ga niet beweren dat ik alles weet, maar ik heb toch een vrij goed beeld van hoe de muziekwereld draait.
Ik heb nooit normaal kunnen opgroeien, en uiteraard heb ik daar een aantal divakuren bij opgelopen, de andere drie even goed. Ook maar normaal zeker, als je ziet wat voor fanbasis wij hebben? Ik bedoel, wie zou daar geen ego van krijgen? Maar zweven doen we niet. We doen er alleen graag een schepje bovenop. We blijven nu eenmaal tieners met een sterrenstatus, dat hoort zo!
En wij spelen met de pers, niet omgekeerd. Zo nuchter zijn we nog wel. Ze komen naar ons, wij niet naar hen. En ze veranderen ons niet. Vanbinnen zijn we nog steeds die vier dezelfde jongens, kijk maar naar onze reacties als we een zoveelste award naar huis slepen of voor de zoveelste massa op een podium stappen. We blijven ervan genieten, want het blijft een ongelooflijke, levende droom voor ons.
We zijn nooit geweest wat mensen dachten te zien. Dat is het belangrijkste. We zijn onszelf, met dat kleine beetje extra show. Of een groot beetje in mijn geval, ik ben nu eenmaal graag een dramaqueen. Maar het punt is, dat wij het durven. Wij hebben het aangedurfd om te dromen terwijl iedereen maar lag te slapen. Wij hebben het risico genomen om niet in het rijtje te passen. En we hebben hen maar laten fluisteren en lachen. Hun woorden zijn nooit meer geweest dan dat, leugens en gefluister. En godzijdank hebben we hen nooit geloofd.
Er zullen altijd mensen zijn die ons niet leuk vinden. Maar what the hell. We hebben er inmiddels honderdduizenden gevonden die hen keer op keer het tegendeel zullen bewijzen.
Wij zijn het, Tokio Hotel, we zijn wat we willen zijn, en ondanks alles zijn we er nog steeds.
Ik ben Bill Kaulitz. Ik ben negentien jaar oud, en ik heb mezelf leren dromen terwijl niemand er in geloofde. Ik zou ze toch nooit waarmaken.
Guess what? Zij hadden het mis. Iedereen is hen vergeten.
En ik ben er nog steeds.
fantastisch mooi verhaal!
gewoon niets meer te zeggen