Hoofdcategorieėn
Home » Tokio Hotel » The Eyes of a Stranger » The past
The Eyes of a Stranger
The past
Als een betonblok viel zijn groter wordende mysterie op mijn schouders. Hopeloos zakte ik door mijn knieën en plaatste mijn rug tegen de deur, die hierdoor in het slot viel.
Een nieuwe lading vragen stroomde mijn hoofd in. Ik moest mijn vingers roterende bewegingen laten maken op mijn slapen om dit te kunnen verwerken.
Ik kende hem. Sinds wanneer? Mijn eerste ontmoeting met hem was op straat, toen ik naar huis ging na mijn nachtwandeling, verder had ik hem onmogelijk eerder gezien, dan had ik het mij toch wel herinnerd?
“Je wordt nog eens mijn dood,”¯ uitte ik gefrustreerd, maar trok gelijk mijn hoofd op om wat ik zei. “Sorry!”¯
Hij keek met een bedwongen blik, antwoordde niet op mijn misplaatste zin. Schuldig verschuilden mijn vingers zich in mijn rode haren, trokken er zachtjes aan doordat er nog steeds een vleugje frustratie in mij zat. Alles in mij wilde hem zo graag verzorgen, maar waarom kon ik dan alleen maar mijn vingers in zijn open wonden duwen?
“Het is nooit mijn intentie geweest om jou pijn te doen,”¯ zei ik gemeend. Langzaam zakten mijn handen uit mijn haren om ze om mijn opgetrokken knieën te wikkelen. “Maar blijkbaar kan ik dat alleen maar.. wat ik ook doe.”¯ Triest verplaatste mijn blik naar de witte tegels van de badkamer. Een grote barst vertakten zich over de stenen.
Een witte hand, zijn witte hand, lag ineens op de betegeling, die net zoals zijn piano een vieze kleur had in vergelijking met zijn huid. Het liet mij opkijken. Zijn wonderschone gezicht was maar een klein stukje van mij verwijderd. Mijn longen voelde als twee boksballen die in elkaar waren gestampt. Hij was adembenemend. Met zijn marmeren huid en zwart omlijste ogen. Een geruststellend gevoel vloeide door mijn aderen bij het zien van zijn vertrouwde paarse vlammen in zijn irissen.
“Nu weet je precies hoe ik mij voel.”¯ Verrast verwijdde mijn ogen. Zijn kou, die al enige tijd mijn huid streelde, doordrongen mijn onbeschermde ogen; ze begonnen te tranen. Ik knipperde vlug om een waas uit mijn ogen te halen en hem weer terug te zien. Een minuscuul glimlachje lag op zijn lippen, maar verdween vrijwel gelijk.
“Wat is er?”¯
“Het idee dat ik nu weet hoe jij je voelt is mij nog wat vreemd.”¯
“Je denkt te veel.”¯
“Dat weet ik maar al te goed,”¯ zuchtte ik uit. Een déjí vu zette op bij het zien van zijn neusvleugels die trilde. “Waarom doe je dat steeds? Het maakt me wat ongemakkelijk..”¯ Zijn voorhoofd brak als verhard kaarsvet door zijn rechter wenkbrauw die de lucht in stak. “-Je neusvleugels bewegen.”¯
“Je ruikt lekker.”¯ Voor de tweede keer wist hij mij totaal te verrassen, dit keer om zijn directe antwoord.
“Waarnaar?”¯ vroeg ik verbaasd. Onwennig ging zijn mondhoek omhoog, alsof hij het was afgeleerd om te grijnzen.
“Naar Mens.”¯ Ietwat ongemakkelijk brak ik los van ons contact om mij op iets anders te focussen. “En naar leven.”¯ Met een snok schoot mijn hoofd weer omhoog, lijmde ons contact terug vast. Donkerpaars kolkte om zijn pupillen. Mijn hart ging er van razen waardoor er rood naar mijn wangen steeg.
“Oh.”¯ Hij had mij te ver van mijn stuk geslagen om iets normaals uit te kunnen brengen. Verlegen schoten mijn ogen verschillende kanten op, het meeste gericht naar de vloer; ik durfde hem niet meer aan te kijken, vooral omdat ik wist dat hij het wel durfde.
De tijd zorgde ervoor dat de hitte uit mijn gezicht trok. Wat meer gekalmeerd raapte ik mijn moed op. Het leek alsof hij dichter naar mij toe was gekropen. Zijn wimpers waren bijna voelbaar op mijn bleke huid. Hij bleef recht in mijn ogen kijken. Die blik in zijn ogen begon ik te herkennen. Een doordringende blik die door niets of niemand af te leiden valt.
“Ik ben dus niet de enige die andermans gevoel leert kennen.”¯ Er verscheen een waas over zijn ogen, hij snapte mij niet. “Je bent nieuwsgierig.”¯ Het was mooi om te zien hoe hij zich steeds menselijker begon te gedragen. Van onbereikbaar nachtwezen die geen woord losliet, veranderde hij in een jongen die veel menselijke trekjes in zijn gezicht liet zien. En dat deed mij goed, dat betekende namelijk dat ik zijn harnas van ijs aan het doorbreken was.
“Vertrouw je mij?”¯ Hier wist hij niet op te reageren. Ik zag het als een ja.
Zonder ons contact te breken, wist ik mij te draaien zodat ik op mijn knieën zat. Steeds meer vraagtekens verscheen in zijn gezicht. Geruststellend glimlachte ik en plaatste mijn handen op zijn schouders. Met een dwingend duwtje lukte het mij om hem uit zijn hurkstand te halen. Hij lag op de grond met zijn ravenzwarte haren verspreidt over de witte betegeling. Voorzichtig kroop ik naar hem toe. Er ontstond een geweldig contrast; mijn vuurrode haren verwikkelden zich met zijn zwarte haren wanneer ik over hem heen ging hangen. Oog vond oog. Hij bleef even verward en ik behield mijn glimlach.
“Ik ben moe.”¯ En zo zakte ik door mijn ellebogen om mijn oor op zijn harde borstkast te leggen, deze schokte kort en krachtig omhoog. Vermoeid sloot ik mijn ogen.
“Hier?”¯
“Ja.”¯
“Je kunt beter terug naar bed gaan.”¯ Een slaperig glimlachje verscheen op mijn gezicht bij het horen van zijn bezorgdheid.
“Ik lig goed, hier met jou.”¯
“Rain..”¯
“Nee, blijf. Ik wil dat je blijft. Verdwijn voor een keer niet.”¯ Bang dat hij ging opstaan, klampte ik mijn handen aan zijn lange, zwartleren jas. Hij zuchtte hierop. “-Vertel mij je verhaal voor het slapen gaan. Zeg me alsjeblieft wanneer ik je eerder heb moeten zien volgens jou!”¯
“Je gaat boos op mij worden..”¯ Mijn grip op zijn jas versterkten.
“Ik moet het weten.”¯
“Je hoort het ook te weten..”¯ Dit klonk als een overgave. Het stelde mij tevreden en sloot terug mijn ogen.
“Vroeger keek je heel anders naar mij. Je vond mij een engel die regelrecht uit de hemel was gekomen om jou te helpen. Natuurlijk had je geen enkel idee wat je zei, maar het kwam oprecht uit een kinderhart. Eerst besefte ik het zelf niet zo goed, maar nu weet ik eindelijk wat het betekende; je hield van mij.”¯
In een verlaten parkje, waar de bomen kaal waren en een meertje compleet droog lag, zat een klein meisje op een gammel houtenbankje. Verstopt achter haar felrode haren en kleine handjes, huilde een kindergezichtje. Haar snikken waren luid, haar gejammer juist onduidelijk. Wat het meisje deed in het verboden deel van de stad, wist niemand, zelfs zijzelf niet. Ze was hierheen gerend met tranen op haar wangen. Met vallen en opstaan bereikten ze dit bankje, en nu zat ze er al uren.
Voor zo’n trieste dag als deze was het mooi weer. Het was herfst. De lucht was blauw en de lage zon scheen fel door de takken van de bomen. Een prachtig schouwspel van schaduwen was onder haar bungelende voeten te vinden, maar zij zag alleen maar de binnenkant van haar oogleden.
Even stopte ze met snikken en keek op. Een jongen, helemaal gekleed in het zwart, stond naast haar bankje. Hij keek met een strakke blik op haar neer. Ze werd kalm van zijn aanwezigheid en veegde gelijk haar tranen weg.
Vol bewondering bleef ze hem bekijken, vergat totaal de reden waarom ze zo hard en vooral lang huilde. Het roodharige meisje vond de jongen prachtig. Zijn witte huid werd verlicht door de herfstzon. Maar zijn ogen waren nog het allermooiste; ijs blauw, bijna wit.
“Mag ik hier komen zitten?”¯ Heftig knikte ze hierop en schoof een stukje op. De mysterieuze jongen nam naast haar plaats. Voor een moment staarde de jongen naar het opgedroogde meertje waardoor het meisje met hem meekeek. “Dit was mijn favoriete parkje. Het liefst was ik hier elke dag met mijn hond. Genoot hoe hij het water insprong om de eenden achterna te zitten, maar dit nooit won.”¯ Ongelovig en stil luisterde ze naar hem. “Het is nu een beetje veranderd, maar het blijft mijn favoriete plek. Hier, op dit bankje, met dat meertje en deze kale bomen. Waarom ben jij hier?”¯ In eerste instantie durfde ze niets te zeggen, maar wanneer de jongen omkeek naar haar en zijn ijsblauwe ogen liet zien, begon ze uit het niets te babbelen.
“Eigenlijk heb ik geen idee waar ik ben, meneer. Ik zocht mijn ouders. Heb jij ze misschien gezien? Ik lijk op mijn moeder, maar heb het karakter van mijn vader. Heb je ze gezien?”¯ De jongen bleef stil, leek haar snoetje te onderzoeken.
“Nee, ik heb ze niet gezien,”¯ antwoordde hij eerlijk, het liet het meisje weer treurig kijken. “Maar wat ik wel zie is een erg dapper meisje.”¯ Dit liet het meisje onbewust haar rug rechtten. “Hoe heet dit dappere meisje?”¯
“Lorraine! Maar mijn ouders noemen mij altijd Rain, vooral omdat ik zo van de regen houd. Volgens mijn moeder huilt God dan om ons, omdat hij zoveel om ons geeft. Het is een teken dat hij er is. Van mij mag je mij ook Rain noemen!”¯ Er was geen spoor meer van haar tranen te vinden, ze bestond alleen nog maar uit één energiebal.
“Okay, Rain.”¯ Ze glimlachte hierop. Haar naam klonk nog mooier wanneer hij het zei, dacht ze. “Moet je niet naar huis?”¯
“Ik weet niet meer waar dat is.”¯ Ze klonk een tikkeltje angstig.
“Hé.”¯ Verrast keek ze op, hij had zijn hand op haar schouder gelegd. “Waar is die dappere meid gebleven?”¯ Er ontstond weer een heerlijk kinderlachje op haar gezicht. “Zo ken ik je weer.”¯ Zijn bleke hand streek door haar rode haren.
“Weet je wat ik denk?”¯ Hij liet zijn hand op haar hoofd rusten. “Ik denk dat God jou gestuurd heeft.”¯ Tevreden om wat ze had gezegd, legde ze haar hoofd op zijn schoot. “Je bent mijn beschermengel. En ik weet zeker dat ik de allermooiste van iedereen heb.”¯ Het maakte de jongen stil, maar glimlachte dan toch voorzichtig en keek naar beneden. Zijn vingers gleden door haar lokken en ondervond dat ze inslaap aan het doezelen was. Hij hield zich stil, alleen zijn hand bleef haar strelen.
IJskristallen hingen aan mijn wimpers en lagen op mijn huid. Zijn woorden brachten mij helemaal terug naar toen ik acht was. De leeftijd waarop ik mijn ouders verloor en nooit meer terug zouden komen.
Toen ik weer wakker werd lag ik in een warm bed. Heel het huis was mij vreemd. Mijn zoektocht naar de jongen eindigden benenden in het trappenhuis. Er stond een deur op een kier die ik voorzichtig openduwde. Voor het eerst rook ik de onbekende kruidige geur en ontmoette ook zo voor het eerst de toen wat jongere vrouw, Kira.
Een oud, wazig hoofdstuk wist ik af te sluiten dankzij hem. Maar zo startte gelijk een nieuwe.
“Dat kan niet. Ik begrijp het niet. Je was daar zo anders. Je was open, zo barmhartig, lief.”¯ Tussen het denken door probeerde ik een opkomende hoofdpijn te onderdrukken. Gelukkig werkte zijn koude lichaam wonderbaarlijk goed op mijn gloeiende hoofd. “-En je ogen?”¯ Hij loog. Dit kon niet de waarheid zijn. Hij moest mij een of andere manier gezien moeten hebben met die jongen. Hij was niet die jongen.
“Ik was toen volkomen blind..”¯
Nu wist ik mezelf niet meer in te houden en schoot omhoog. Tranen bungelden gevaarlijk aan de onderste rij wimpers. Hij keek mij afwachtend aan.
“Hoe?”¯ Dikke tranen lieten los en belandde op zijn gezicht. Mijn tranen veranderden in prachtige parels.
God, I love this story <3
Reacties:
I love this story
en baal dan ook altijd zo hard als ik weer eens geen tijd heb om te lezen, maar uiteindelijk heb ik het toch nog ingehaald.
x
Watwaarhoe. Toen was hij blind, en wut? o_o
Dat schuine is trouwens adembenemend mooi, & de vergelijking van Bills huid met kaarsvet vond ik ook fantastisch gevonden. Maar jij noemt dit een nieuw antwóórd, & voor mij levert het alleen maar vragen op. Blind? Wat - wie - waarom - hoe - huh?
Anyhow. Je bent niet de enige die van Stranger houdt. <3
-staart naar de rode zinnetjes-
God, and I love you <3
En en ik moet dringend bij lezen, wat hééél snel zal gebeuren, I hope (: