Hoofdcategorieën
Home » Tokio Hotel » Vermoord of een ongelukje? » Vermoord, of een ongelukje?
Vermoord of een ongelukje?
Vermoord, of een ongelukje?
Ik ben samen met Tom alleen in een bos. Normaal gesproken houden we helemaal niet van die natuur, maar het is toch wel lekker om soms even buiten te zijn. Binnenkort kan ik dat niet meer, nu kan het eigenlijk al bijna niet meer. Ik kan namelijk helemaal niet tegen de zon, dus ik kan vanaf ’s avonds laat pas naar buiten, als de zon helemaal onder is. Eigenlijk is het gevaarlijk voor Tom om met me mee te gaan, maar hij wil persé mee. Je zult wel denken, waarom is het nou weer gevaarlijk voor hem? Heel simpel: Doordat ik vampier ben is het sowieso al gevaarlijk als ik heel erg trek heb, en dat geldt ook voor hem. En hoe later het op de avond is, hoe moeilijker het is om mezelf in bedwang te houden. En buiten dat, je weet maar nooit wat voor mensen hier rondlopen. Er waait een fris windje langs ons. Ik hoor een of andere jongen die ik niet ken, hij roept allemaal dingen naar ons. ‘Laat hem maar, hij wil alleen maar aandacht trekken.’ Zegt Tom. We lopen door, maar de jongen blijft niet alleen roepen, hij komt nu ook achter ons aan. ‘Hey! Zijn jullie doof ofzo! Geef antwoord als ik iets zeg.’ Zegt hij. Hij pakt Tom bij zijn kraag. ‘Hé, laat hem met rust!’ Roep ik in een reflex. ‘Dus nu reageer je ineen wel?’ Zegt hij en keert zich richting mij. Hij wil me een klap verkopen, maar ik houd zijn hand tegen. Hij probeert nog eens uit te halen. Ik duw hem hard naar achteren. Met een smak komt hij tegen een boom aan. ‘Waag het eens om nog eens aan mijn broer te zitten, en je ligt in het ziekenhuis.’ Zeg ik. Ik laat hem voor wat hij is en ga terug naar Tom. Ineens wordt hij naar voren geduwd. Ik kan hem net op tijd vast pakken voordat hij op de grond valt.
In een flits grijp ik de jongen bij zijn kraag. Hij geniet ervan op me op te fokken en gaat door. Ik duw hem tegen een boom. Ik houd het niet meer en bijt hem in zijn nek. Het bloed sijpelt langs mijn mondhoeken. Ik voel de jongen slap worden en laat los. ‘We gaan naar huis.’ Zeg ik op een redelijk kalme toon.
Nog één keer kijk ik achterom, maar de jongen beweegt niet.
Eenmaal thuis ga ik gelijk naar boven. Dat is niet alleen omdat het gevaarlijk is voor Tom om bij mij te zijn, maar ik wil ook even alleen zijn.
Op mijn kamer probeer ik te volgen wat er beneden gebeurt. Zo te horen heeft Tom de tv aan staan. Ik vang een paar woorden op, ik denk dat het over de jongen gaat. Zo te horen gooit Tom beneden de tv uit. Ineens hoor ik hem praten. Heeft hij iemand aan de telefoon? Zijn voetstappen gaan de trap op en de gang door. Hij klopt bij mij op de deur. Ik sta op en doe open. ‘Ik heb Georg aan de lijn, hij wil weer wat met zijn drieën doen.’ Zegt Tom. ‘Met zijn drieën?’ Vraag ik onbegrijpend. ‘Ja, op de geplande dag is Gustav naar een trouwdag. Maar heb jij wel zin?’ Vraagt hij. ‘Maar overdag kan ik niet naar buiten, en ’s nachts is het gevaarlijk voor jullie.’ Zeg ik. ‘Maar is het ook gevaarlijk als je ligt te slapen? Nee toch?’ Vraagt Tom. ‘Ik weet het niet.’ Zeg ik. ‘Maar wil je wel of niet?’ Vraagt hij nog eens. ‘Ik wil wel.’ Zeg ik. ‘Is het goed als hij dan hier komt?’ Vraagt Tom. Ik knik ja. Tom gaat weer verder met het gesprek. Ik kijk nog even hoe hij loopt te ijsberen. Hij denkt alleen maar aan het gesprek en let niet op wat er om hem heen gebeurt. Nu kan ik hem makkelijk pakken. Nee! Het is mijn broer, die mag ik niet bijten! Snel doe ik de deur dicht en op slot. Daar gaat mijn lekkere tussendoortje. Het is geen tussendoortje, het is verdomme je eigen broer! Maar het is zo lekker. Niet aan denken. Niet aan denken. Niet aan denken.
Ik kijk op de klok. Over een paar uurtjes komt de zon weer op, dat betekend dat ik dan weer moet slapen. Het is niet niks om zo te leven, alles wordt omver gegooid. ‘Ik heb voor morgen avond afgesproken, is dat goed Bill?’ Vraagt Tom aan de andere kant van de deur. ‘Ja, is goed hoor.’ Zeg ik. ‘Gaat het wel met je?’ Vraagt hij. ‘Niet zo.’ Zeg ik. ‘Moet ik komen.’ Vraagt hij. ‘Nee, nee, asjeblieft niet zeg.’ Zeg ik snel. ‘Oh. Ik weet al wat je probleem was. Ik zal niet meer storen.’ Zegt hij. ‘Oké. De zon komt zo weer op, dus ik ga slapen oké?’ Zeg ik tegen de deur waar Tom waarschijnlijk nog steeds achter staat. ‘Is goed.’ Zegt hij. Ik ga in bed liggen en Tom gaat weer naar beneden. Een eenzaam gevoel sluipt door mijn lichaam. “Ik ben niet alleen, ik heb Tom, Gustav en Georg ook nog. Niet zeuren.”ť Denk ik in mezelf. Al snel val ik in slaap. De avond daarop maakt Tom me vroeg wakker omdat Georg komt, en die weet niet dat ik vampier ben. Ik kleed me snel om en ga naar beneden. Tom en ik bespreken nog even wat het plan is. ‘Dus vannacht slapen we ook gewoon, zoals het eigenlijk hoort, en morgen ochtend dan doen we eigenlijk zoals het normaal hoort.’ Zeg ik. Hij knikt. ‘Is dat niet gevaarlijk met de zon enzo?’ Vraag ik. ‘We houden de gordijnen dicht. Als het normaal zo ook goed gaat, dan moet het nu ook zo lukken.’ Zegt Tom. ‘Oké.’ Zeg ik. Dan wordt er aangebeld. ‘Dat zal Georg vast zijn, ik doe wel open.’ Zegt Tom. En inderdaad, het is Georg. ‘Hey Tom.’ Zegt hij vrolijk. ‘Hey. Hoe is het ermee?’ Vraagt hij. ‘Goed hoor, en hoe staat het leven er bij jullie voor?’ Vraagt hij. Ik moet lachen in mezelf, want praktisch ben ik eigenlijk een soort van dood. ‘Wat sta jij nou te lachen?’ Vraagt Georg. ‘Niets, het gaat goed hoor.’ Zeg ik met een schijnheilig glimlachje. Waarschijnlijk weet Tom wel wat er is. ‘Zullen we dan maar de film gaan kijken.’ Zegt Tom uiteindelijk. We stemmen beiden in, dus de film wordt aangezet. Het is de film “Van Helsing”ť. Shit, met bloed en vampiers en alles erop en eraan. ‘Ik… eh… Ik ga even wat te drinken halen.’ Zeg ik. ‘Sorry Bill, ik dacht dat jij deze film ook wel wat zou vinden.’ Zegt Georg. ‘Maakt niet uit.’ Zeg ik snel en verdwijn de keuken in. De deur doe ik dicht. ‘Oké, even niet aan dat bloed denken uit die film. Het is daar toch allemaal fake.’ Zeg ik tegen mezelf. Ik schenk wat drinken in voor Tom en Georg, zelf hoef ik niet. Ik wil wel wat drinken, maar dat vinden zij niet zo prettig denk ik. Met trillende handen zet ik het glas voor ze neer. Tom kijkt me aan. ‘Gaat het?’ Vraagt hij zonder geluid. Ik schud nee. ‘Ik ga naar boven.’ Zeg ik snel en ga weg.
Georg’s pov:
‘Wat is er met Bill aan de hand?’ Vraag ik aan Tom. ‘Hij slaapt de laatste tijd erg slecht, dus hij is nogal moe.’ Zegt hij. ‘Oh, vandaar.’ Zeg ik. Ik heb het idee dat de tweeling iets verzwijgt voor me, maar ik denk dat er wel een goeie reden is om het niet te zeggen.
Als de film afgelopen is gaan Tom en ik ook naar boven. Zo te zien heeft Bill het logeerbed al klaar gezet. Tom gaat naar Bill’s kamer om hem te bedanken. Al snel is hij terug. ‘Bill slaapt nu, dus ik ga hem niet wakker maken.’ Zegt hij. ‘Oké, dat heeft hij wel nodig.’ Zeg ik. We kleden ons om en gaan liggen. ‘Weet je zeker dat er niets aan de hand is met Bill?’ Vraag ik voor de zekerheid. ‘Het gaat prima met hem, behalve zoals ik daarnet al zij; hij slaapt erg slecht.’ Zegt Tom. ‘Oké. Ik dacht dat er misschien meer aan de hand was.’ Zeg ik.
Het is even stil. Ik hoor ineens een hoop gerommel uit de kamer van Bill. ‘Weet je echt zeker dat het gaat?’ Vraag ik aan Tom. ‘Ik ga wel even kijken. Blijf jij hier?’ Vraagt hij. ‘Is goed.’ Zeg ik. Tom gaat naar Bill’s kamer. ‘Gaat het?’ Vraagt hij. ‘Prima, great, beter kon bijna niet.’ Hoor ik Bill op een sarcastische manier zeggen. Tom zegt nog iets, maar dat versta ik niet door Bill’s gerommel in zijn kamer, of wat hij ook aan het doen is. ‘Dat licht moet uit!’ Schreeuwt Bill ineens. Huh? Kan hij het lichtknopje niet vinden wanneer het aan is? Ik hoor een klik en een deur die weer dicht gaat. Tom komt weer hier heen. ‘Wat was er nou weer met Bill aan de hand?’ Vraag ik. ‘Hij had een lamp aangedaan, maar die scheen zo fel in zijn gezicht dat hij het aan-uit knopje niet meer kon vinden.’ Lacht Tom. ‘Dat hoor ik!’ Horen we Bill zeggen. ‘Slaap lekker broertje.’ Zegt Tom terug. ‘Ik vind jou ook aardig.’ Zegt hij. Na nog wat gepraat gaan we slapen.
Als ik wakker word is het heel vroeg in de ochtend. Een uurtje of drie ofzo. Tom ligt nog te maffen. Bij Bill hoor ik wel geluid vandaan komen. Is hij al zo vroeg wakker? Ik ga naar hem toe. Voorzichtig open ik de deur. Er schiet iets weg. Bill is niet in zijn bed, dus hij moet wel wakker zijn. ‘Bill? Waar ben je?’ Vraag ik. Ik stap wat meer naar binnen. De deur valt achter me dicht. Als ik me omdraai schiet er weer iets weg. Wat is dat toch? ‘Bill?’ Zeg ik voorzichtig. Ik zie nog maar weinig omdat het licht uit is. Ik voel een paar ijskoude handen op mijn schouders.
Bill’s pov:
Georg is mijn kamer binnengekomen. Waarom net nu? Net nu het zo moeilijk is. Hij roept mijn naam. Net voordat hij me ziet schiet ik een andere hoek in. Heeft hij me misschien toch gezien? Als hij mijn kamer wat meer binnenkomt, sluit ik de deur. Hij kijkt om, ik ga snel weer ergens anders heen, of beter gezegd, ik sta nu pal achter hem. Het water loopt me in de mond. Ik leg mijn handen op zijn schouders, daardoor lijkt hij even te schrikken. Maar dat zal niet lang meer duren. Ik buig me voorover en bijt in zijn nek. Het bloed stroomt zijn slagader uit, mijn mond in. Het is heerlijk.
Wacht. Dit mag niet gebeuren. Het is te laat. Ik heb een van mijn vrienden zojuist doodgebeten. Vond ik dat nou echt belangrijker dan vriendschap? Ik zak door mijn knieën. Hoe kon ik dat nou doen? Hoeveel komen er nog?
Ik heb wel meer slachtoffers gemaakt, dat moet ik eerlijk toegeven, maar ik heb het nooit aan Tom durven te vertellen. Ik staar naar mijn handen die nu vol met bloed zitten. Er lopen een paar tranen over mijn wangen. Moet ik het aan Tom vertellen? Wat zal hij wel van me denken? Het is beter als ik het wel doe. Want hoe kan het komen dat Georg hier bloedend ligt, in mijn kamer, met afdrukken die precies hetzelfde zijn als wanneer ik hem zou bijten. Dat is wel erg verdacht. Trillend van de zenuwen sta ik op. Ik moet het aan Tom vertellen, dit kan ik niet geheim houden. Van al die andere mensen lukt dat wel, maar van Georg niet.
Ondertussen ben ik al bij de kamer van Tom. Ik duw de deur open. ‘Tom?’ Zeg ik met een piepstemmetje. Hij draait zich om. ‘Wat is er?’ Vraagt hij gapend. ‘I…Ik moet iets zeggen.’ Zeg ik zacht. ‘Wat dan?’ Vraagt hij. Ik kijk naar de grond. ‘Nou… Vanmorgen… Ik was wakker… en Georg… en ik kon er niets aan doen… en toen… en… nou… Ik weet het niet! Het ging per ongeluk! Wees asjeblieft niet boos op me. Ik heb echt spijt! Ik wilde het niet doen, maar ook weer wel… en ik weet het niet… Ik ben zo in de war.’ Huil ik. ‘Wat! Heb jij Georg… Ik bedoel; Wat heb je gedaan?’ Vraagt hij geschrokken als hij de conclusie trekt dat Georg niet meer op het logeerbed ligt te slapen. Ik kijk naar mijn bleke handen die nog steeds onder het bloed zitten. Tom ziet het ook. ‘Heb jij dat echt gedaan?’ Vraagt hij voorzichtig. Er lopen nog steeds tranen over mijn wangen. ‘J-ja.’ Zeg ik zacht. ‘Oké, eerst even rustig worden, en dan vertel je het me nog eens oké?’ Zegt hij. Ik knik. Ik ga op het logeerbed zitten.
Als ik rustig ben vertel ik nog eens wat er was gebeurt. Tom schrikt wel, dat had ik ook verwacht. ‘Haat je me nu?’ Vraag ik. ‘Ik…Ik weet niet wat hier mee moet. Natuurlijk haat ik je niet, maar je laat me wel schrikken.’ Zegt hij. Hij moest eens weten van al die anderen. ‘Wat moeten we er nu mee doen? Nu ligt hij namelijk in mijn kamer vrolijk weg te rotten.’ Zeg ik. ‘We…Eh… Goeie vraag. Begraven?’ Vraagt Tom. ‘Oké.’ Zeg ik. We doen het lijf van Georg in een vacuüm zak. Wanneer het donker is en niemand meer op straat te bekennen is gaan wij op pad. Op een stil plekje in het bos begraven we hem. Ik vind het best griezelig, ook al heb ik het al eerder moeten doen. Maar doordat Tom daar niets van weet hoef ik me maar weinig zorgen te maken, wie merkt er nou dat er af en toe iemand verdwijnt die niemand kent? Maar nu ligt het anders, nu weet Tom ervan. Ik weet niet wat hij denkt. Het zal me niets verbazen als hij me voortaan ontloopt en negeert. En vooral zo veel mogelijk uit mijn buurt blijft. Hij legt een hand op mijn schouder. ‘Kom, we gaan naar huis.’ Zegt Tom. We gaan weer naar huis. Tom zegt weinig. Niet dat ik dat raar vind, ik vind dat hij er nog redelijk mee omgaat.
De volgende avond wanneer ik weer wakker wordt is het al wat later dan normaal. Ik merk dat de tijden die ik wakker word steeds beperkter zijn. Tom is nog aan het slapen. Ik doe mij raam wijd open en ga op de vensterbank zitten. Zal ik nu even weg gaan? Wie weet wat ik anders mis. Ik ga door het raam naar buiten, en al snel sta ik beneden. Ik loop alleen in de heel donkere stukken van de straten om te voorkomen dat iemand me kan zien. Verderop zie ik mijn prooi. Het is een meisje, bloedmooi, maar zo hulpeloos en alleen. Dat is niet handig om ’s nachts alleen de straat op te gaan. Stil maar snel ga ik naar haar toe. Ze ziet me niet. Veel hersenen zal ze waarschijnlijk niet hebben, ze is waarschijnlijk zo iemand die altijd iedereen beledigd en iedereen achter zich aan heeft. Daar heb ik een hekel aan, maar nu gaat het daar niet om. Als het bloed maar smaakt. Ik lik mijn lippen af. Nog even kijk ik of er niemand in de buurt is. Daar gaat ‘ie. Ik pak haar bij haar schouders en zet mijn tanden in haar vel. Ze heeft niet eens de tijd om oorverdovend te gillen. De kracht verdwijnt langzaam uit haar benen en ze zakt neer. Ik houd haar overeind. Het bloed smaakt heerlijk, ik kan er geen genoeg van krijgen. Jammer genoeg moet ik zo weer terug naar huis. Snel ga ik ergens heen waar ik haar veilig kan begraven. ‘Dit blijft iets tussen jou en mij.’ Zeg ik tegen het dode lichaam. Ik begraaf het en ga snel weer naar huis. Er is niemand die hiervan weet, en er is niemand die het ooit gaat weten.
Eenmaal bij het huis aangekomen ga ik snel via het raam mijn kamer in. Als ik net op de vensterbank zit komt Tom binnen. ‘Hey Bill. Lekker geslapen?’ Vraagt hij. ‘Ja, best hoor. En jij?’ Vraag ik. ‘Ja, gaat wel.’ Zegt hij. ‘Kom je zo beneden, dan gaan we ontbijten.’ Zegt hij. ‘Ik heb niet zo’n trek.’ Zeg ik. ‘Oké, wat jij wilt.’ Zegt Tom en gaat weer weg. Als ik een paar seconden later binnen was gekomen was ik erbij geweest. Ik kijk naar buiten. Zou dat meisje van daarnet eigenlijk nog thuis wonen? Vast niet, daar leek ze me te oud voor, maar je weet maar nooit. Ik ga maar naar beneden, even een gesprek aanknopen met Tom. In de keuken brand het licht zwakjes, daar kan ik namelijk ook niet meer tegen. Dat heb ik gisteren wel gemerkt. Ik drukte per ongeluk het licht aan in mijn kamer. Dat brandde echt heel erg.
‘Je bent nogal stil.’ Zeg ik tegen Tom. Het duurt even voordat ik antwoord krijg. ‘Praten gaat ook zo lekker als ik aan het eten ben.’ Zegt hij. ‘Dat is waar.’ Zeg ik. Tom eet gewoon verder alsof het hele gebeuren van vannacht niet gebeurt is. ‘Wat is er aan de hand?’ Vraagt hij als hij klaar is. ‘Niets, hoezo?’ Vraag ik. ‘Weet ik niet, ik dacht dat je ergens mee zat ofzo. Je bent zo stil.’ Zegt hij. ‘Oh, dat heb ik zelf niet eens door.’ Zeg ik lachend. ‘Heb je zin om vanavond een dvd’tje te huren, eentje die jij wel leuk vind.’ Vraagt Tom. ‘Oké, is goed.’ Zeg ik instemmend.
We gaan naar de videotheek. Daar staat een hele rits met allemaal films. ‘Hee Bill en Tom.’ Zegt Ronald, de jongen achter de balie. We komen hier best vaak, vandaar dat Ronald ons kent. ‘Hey Ro, heb je nog wat nieuwe dvd’s die Bill en ik leuk vinden?’ Vraagt Tom. ‘Natuurlijk. Ik dacht wel dat jullie snel weer zouden komen, dus ik heb er een paar voor jullie apart gelegd.’ Zegt hij en laat een stapeltje dvd’s zien. We lezen de achterkant. ‘Klinkt goed. Allemaal maar doen? Dan hebben we weer wat te doen in het weekend.’ Zegt Tom lachend. ‘Hebben jullie nou echt nooit iets anders te doen dan films kijken?’ Vraagt hij. ‘Jawel, songteksten schrijven en slapen. En in Tom’s geval heel veel eten.’ Zeg ik lachend. Ik krijg een por in mijn zij van Tom. ‘Dat mag maar weer duidelijk zijn.’ Lacht Ronald. We rekenen af en gaan weer naar buiten. In de verte zie ik Gustav staan. ‘Hey Guusti!’ Roep ik. Hij draait zich om. ‘Hey jongens, hoe is het?’ Vraagt hij als hij wat dichter bij is. ‘Goed hoor, en met jou?’ Vraagt Tom. ‘Mwah, het gaat. Hebben jullie nou alweer dvd’s gehuurd, gisteren hebben jullie toch ook al een film zitten kijken.’ Zegt hij. ‘Ja, is daar wat mis mee?’ Vraag ik. ‘Jullie kunnen best eens iets anders doen dan alleen maar aan de tv te plakken.’ Zegt hij. ‘We hebben vrij hoor, dat is om even te relaxen.’ Zeg ik. ‘Het zal wel. Maar jullie hebben zeker niet het nieuws gevolgd door alle films.’ Zegt hij. ‘Wat maakt dat nou uit?’ Vraag ik. ‘Er zijn hier een paar mensen vermist en vervolgens dood terug gevonden.’ Zegt Gustav. ‘Wat hebben wij daar mee te maken?’ Vraag ik. ‘Ze denken dat er hier een vampier bezig is. En omdat jullie zo laat nog over straat lopen, lopen jullie grote kans ook gebeten te worden.’ Zegt Gustav. ‘Hoe weet jij dat nou weer. Ben jij soms iemand die alles weet? Nee toch? Hoe kan jij dan weten wat er in het hoofd van een ander omgaat?’ Zeg ik. ‘Bill, rustig nou.’ Zegt Tom. ‘Nee! Ik wil dit gewoon even duidelijk hebben.’ Zeg ik. ‘Ik kan niet in andermans hoofd kijken. Maar een ding weet ik zeker; Vampiers zijn gevaarlijk. Je moet uit hun buurt blijven.’ Zegt Gustav. ‘Hoe kan jij dat nou weten? Stel dat je met mensen omgaat die er een kennen, dan waren die toch volgens jou al lang dood?’ Zeg ik. Ik word echt pissig van hem. ‘Je moet eens luisteren Bill.’ Zegt hij. ‘Niets luisteren, ik doe gewoon wat ik wil.’ Zeg ik en keer hem mijn rug toe. Hij draait me om. Ik vat het verkeert op en in een reflex bijt ik hem. Snel maak ik me los van zijn greep. Ik sta als versteent naar Gustav te staren. ‘Bill…Wat…Wat heb je gedaan?’ Zegt Tom geschrokken. ‘Het…Ik weet niet…Het gebeurde weer…Ineens.’ Zeg ik. Mijn ogen vullen zich met tranen. Wat heb je nou aan zo iemand als ik. Ik kan alleen maar mensen pijn doen of vermoorden. Ik ren weg, naar huis. Daar sluit ik me even op in mijn kamer.
Na een paar uurtjes daar gezeten te hebben kom ik eindelijk van mijn plek af, en ga naar beneden. ‘Ik ga even weg.’ Zeg ik tegen Tom. ‘Moet ik mee?’ Vraagt hij. ‘Nee, ik wil even alleen zijn.’ Zeg ik. Zonder op verder antwoord te wachten sluit ik de deur achter me. Ik ga naar het bos. Even helemaal alleen daar rondslenteren. Ik hoor dat er hier meer mensen zijn. Ze lachen, maar op een gemene toon. Ik kijk om me heen, het komt overal vandaan. Wat doen ze? Ik ren een stukje verder, maar daar zitten ze ook. Als ik weer voor me kijk staat er een brede jongen voor me. Hij komt langzaam op me af. Ik wil me omdraaien en weglopen, maar daar staat ook al zo’n kleerkast. Al snel staat er een hele groep mensen om me heen. Samen met de brede jongen sta ik in het midden. Wat moet ik nu doen? Ik kan niets tegen hem beginnen. Nog steeds zoek ik angstig om me heen naar een uitweg. De jongen komt dichter naar me toe en geeft een harde dreun tegen mijn hoofd. Ik tol nog een tijdje na, waardoor hij de kans heeft om nog ergens raak te slaan. Dat doet hij ook, maar anders dan ik had verwacht. Hij schopt tegen mijn schenen, zodat ik wegglijd en op mijn handen beland. Alle mensen om me heen lachen op de gemene toon. Het maakt me nerveus. Telkens komen ze iets dichter bij zodat er steeds minder uitwegen zijn. Ik ben bang, als Tom hier was geweest was het misschien wel heel anders afgelopen. Nu kan ik niemand bijten, dat valt te veel op. Ik ben niet snel genoeg om ze allemaal te pakken voordat ze weg zijn. Nog een schop tegen mijn hoofd. Iedereen die nog dichter bij komt. Het gelach van alle mensen om me heen. En dan nog het ergste…Waar ieder mens mee moet leven, en waar ik van moet leven. Hun bloed. Zo veel bij elkaar. Ik word hier tot waanzin gedreven. In de verte hoor ik de torenklok 12 uur slaan. Dit zal ik dus niet lang meer op deze manier volhouden. Ik graai naar voren, wanneer ik iets tussen mijn vingers voel trek ik het hard achteruit. Een “bonk”ť volgt als teken dat de jongen nu ook op de grond ligt. Snel krabbelt hij overeind, hetzelfde geldt voor mij. We hebben nu nog maar weinig ruimte om ons te verplaatsen. Ik kan nog net op zijn rug springen en bijt hem vol in zijn nek. Het gelach is nu omgeslagen in allemaal verbaasde kreten. Het kan me niets meer schelen wat ze doen. En het kan me al helemaal niets schelen wat ze denken. De hele groep rent weg, zonder de jongen want die zal nu niet meer kunnen rennen. Hij is dood.
Snel ga ik naar huis. Ik sta nog te trillen op mijn benen. ‘Bill, waar was je?’ Vraagt Tom. ‘Nu niet Tom, ik zeg het later wel.’ Zeg ik en ren naar boven. Het maakt me amper wat uit wie mijn slachtoffers zijn, maar van diegene die nog over zijn, mag Tom geen slachtoffer worden. Die nacht laat Tom me alleen, omdat hij weet dat dat nu nodig is. Tenzij hij natuurlijk ook dood wil bloeden, maar daar hebben we beiden geen zin in. Als het weer ochtend word gaan Tom en ik zoals altijd weer slapen, en ’s avonds worden we weer wakker.
Er wordt op de deur geklopt en Tom doet open. ‘Goeden dag, er gaan verhalen rond dat er bij u in huis een vampier zit.’ Hoor ik een mannenstem zeggen. ‘Ik denk dat die verhalen zich vergissen, ik loop gewoon door het hele huis en er is geen vampier te bekennen.’ Zegt Tom. ‘We willen toch even rondkijken. Ze komen namelijk pas in actie, wanneer jij slaapt, en dus een makkelijke prooi bent.’ Zegt de mannenstem. Pff… Die mensen hoeven helemaal niet te slapen, raar mannetje. ‘Maar ik zeg u, er zit hier niets, ze zijn in de war.’ Zegt Tom. ‘We gaan toch even kijken. Kom mannen, we beginnen beneden.’ Zegt hij. ‘Ik ga dan alvast boven kijken.’ Zegt Tom. ‘Je zult hem niet vinden, je ziet ze slecht in het donker, en tegen licht kunnen ze niet.’ Roept de man hem na. ‘Maar ik zie goed.’ Roept Tom terug en rent de trap op. Voorzichtig maakt hij mijn deur open. ‘Bill? Zit je hier?’ Vraagt hij. ‘Ja, hierzo, bij het bed.’ Zeg ik zacht. Hij sluit de deur weer en komt naar me toe. ‘Die mensen zijn op zoek naar je.’ Zegt hij geschrokken. De angst is in zijn ogen af te lezen. ‘Ik weet het. Ik heb jullie gesprek gevolgd.’ Zeg ik.
Tom en ik zitten nu beiden in mijn kamer. Het is donker omdat ik natuurlijk niet tegen fel licht kan. We horen beneden gerommel van de mensen die daarnet binnen zijn gekomen. ‘Wat moeten we doen als ze ons te pakken krijgen?’ Vraag ik met angst in mijn stem. ‘Geen idee, dat verzinnen we wel terplekken.’ Zegt Tom die zich duidelijk ook geen houding kan geven. De voetstappen gaan snel de trap op. Binnen mum van tijd staan er twee mensen in de deuropening. Tom en ik houden ons schuil in het donkerste plekje van de kamer. Een van de mannen doet een fel UV licht aan dat de hele kamer verlicht. Ik bal mijn vuisten, het doet zo’n pijn op mijn huid, en mijn ogen doen zo’n zeer. ‘Wat is er?’ Vraagt Tom geluidloos. ‘Die lamp, ik kan niet tegen het licht.’ Zeg ik zachtjes. Een van de mannen komt onze kant op. ‘Hier zitten ze!’ Roept hij. Ik geef hem een stomp tegen zijn kaak. Gelijk grijpt hij naar de plek waar ik hem raakte. Ik kan niets zien door het licht en sla om me heen in de hoop iemand te pakken te krijgen. Ik voel wat tussen mijn handen. Het stribbelt heel erg tegen. Ik geef een harde trap tegen iets wat een knieholte schijnt te zijn. De lamp word feller gezet, ik word razend van de pijn die ik voel. Ik graai alle kanten op totdat ik weer iemand heb. Ik probeer raak te slaan, zo te voelen tegen het hoofd. De persoon stribbelt wild tegen, waardoor ik nog nijdiger word. Hardhandig pak ik de persoon bij de schouders en bijt in zijn nek. Hij probeert nog weg te komen maar verslapt al snel en zakt onder me vandaan. Nog een paar te gaan. Ik voel ineens een paar armen om mijn nek sluiten. Ik bijt hard in de armen en hoor een harde pijnkreet. Ik ben lekker op dreef met dat bijten. Snel draai ik me om een geef een harde stomp in zijn maag. Ik hoor dat hij moet hoesten, dat betekend dat ik goed zat. Gedreven door de pijn die nog steeds door mijn lichaam raast ga ik op zoek naar de volgende. Als het goed is, is er nog maar eentje over, die heeft de UV lamp. Hoe dichter bij ik kom, hoe meer ik voel hoe ik verbrand. Het heeft ongeveer hetzelfde effect als wanneer een mens in de zon verbrand, alleen dit gaat veel sneller en pijnlijker. Ik voel letterlijk hoe ik wegbrand.
Ik pak de persoon in zijn nek en knijp hard zijn luchtpijp dicht. Even verlies ik de controle over mezelf waardoor ik los laat. Hij heeft nu de kans om weer adem te halen. Lang heeft hij niet, want ik herstel mezelf al snel en bijt hem volop in zijn nek. Ik voel hoe een paar druppels bloed via mijn mond over mijn handen lopen. Hij zakt neer op de grond, en de lamp gaat uit. Het was dus een dodemansknop. Ik zak buiten adem neer op mijn knieën. ‘Tom? Tom, waar ben je?’ Vraag ik. Langzaam komt mijn zicht terug. Eerst zie ik wazig, daarna wordt het pas weer scherp. Als ik om me heen kijk zie ik alle drie de mannen dood op de grond liggen. ‘Heb ik dat echt gedaan? Ben ik echt een moordenaar?’ Zeg ik zacht tegen mezelf. Ik kijk verder en zie Tom. Hij ligt op de grond, met een plasje bloed naast hem. Ik heb Tom gebeten! Hij was dus de eerste! Ik ga naar hem toe. ‘Tom, word wakker. Ik wil je nog niet kwijt.’ Zeg ik, maar ik besef dat hij niet wakker word. Hij zal niet zeggen dat er niets aan de hand is. De tranen rollen over mijn wangen. Ik heb daarnet mijn eigen broertje vermoord…
Ik hoor dat er nog een paar voetstappen de gang door lopen. Ik maak me meer zorgen om Tom, en laat de voetstappen voor wat het is. Als ik opkijk zie ik dat er iemand voor me staat. Hij heeft een of ander pistool. Een doffe klap volgt. Als ik kijk waar ik ben geraakt zie ik dat er een pijltje uit mijn arm steekt. Langzaam voel ik me suf worden. De hele kamer draait om mee heen. Ik raak zo erg gedesoriënteerd dat ik op mijn rug val. De kracht om mijn ogen te openen heb ik niet.
*250 jaar later*
Ik slenter door de straten van Berlijn. Er is niemand te bekennen, alle mensen slapen nu. Het is alweer 250 jaar geleden dat ik niet alleen mijn beste vrienden verloor, maar ook mijn broer. En het is allemaal mijn eigen schuld.
Er is nu niemand meer die om me geeft, alle mensen hier zijn bang voor me, of ze willen me dood hebben. Maar dat gaat niet, vampieren zijn eigenlijk al dood. Ik blijf voor altijd hier. Eindeloos door het leven slenteren, voor zover je het nog leven kan noemen.
Reacties:
Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.