Hoofdcategorieën
Home » Tokio Hotel » Voor altijd een herinnering [zm] » Voor altijd een herinnering
Voor altijd een herinnering [zm]
Voor altijd een herinnering
‘Hey Cher, moet je horen.’ Zegt Dyllan vrolijk. Normaal is hij nooit zo hyper. Ik moet lachen om zijn gedrag. ‘Wat is er?’ Vraag ik nog steeds lachend. ‘Buiten adem komt hij voor me staan. ‘Moet je horen, die muiziek.’ Zegt hij nog nahijgend, en geeft me de oordopjes van zijn ipod. Een jonge kinderlijke stem galmt door mijn hoofd. ‘Schrei, bist du du selbst bist. Schrei, wenn es das letzte ist. Schrei, auch wenn es wehtut. Schrei so laut du kannst.’ Klinkt de stem. ‘Klinkt goed. Wie zijn het?’ Vraag ik. ‘Tokio Hotel. Heb je nog nooit van ze gehoord?’ Vraagt hij. Lachend schud ik van nee. ‘Dan mis je echt iets. Echt heel goede muiziek.’ Zegt hij. ‘Inderdaad, het klonk zeker niet verkeerd.’ Zeg ik.
Ik moet glimlachen als ik terug denk aan toen. Dankzij Dy ben ik nu fan van Tokio Hotel. Natuurlijk vind ik andere bandjes ook goed, maar zij zijn echt mijn nummer 1. ‘Cherrilynn, blijf je bij de les?’ Vraagt mijn docente. Ik schrik op uit mijn gedachten. ‘Ja mevrouw.’ Zeg ik snel. Ik kijk naar de lege plek naast me. Hoe zou het nu met Dy gaan? Hij is vandaag ziek, maar ik maak me echt zorgen. Hij is echt nooit ziek. Behalve nu dan. Gelukkig is dit het laatste uur, dan kan ik snel naar huis. Het kwartier gaat traag voorbij, maar uiteindelijk gaat de bel, al is het voor mijn idee veel te laat.
Als ik thuis ben bel ik gelijk naar Dy. ‘Dit is de voice mail..’ Ik hang op. Stom ding. Op msn is hij ook al niet online. Nerveus tik ik op tafel. Ineens word er gebeld, ik neem dus op. ‘Hallo, met Monique.’ Zegt een stem die ik gelijk als Dyllan’s moeder herken. Als zij belt, is het vast niet goed. ‘Hallo.’ Zeg ik. ‘Weet jij misschien waar Dyllan is? Vanmorgen was hij thuis gebleven, ik kom net uit mijn werk, maar hij is nergens.’ Zegt ze. ‘Wat? Hij is niet thuis? Maar hij nam ook niet zijn mobiel op. Ik ga wel zoeken.’ Zeg ik geschrokken. ‘Ik had gehoopt dat hij bij jou was.’ Zegt ze. ‘Niet dus. Maar ik zal wel naar hem op zoek gaan, ik heb toch geen huiswerk.’ Zeg ik. We beëindigen het gesprek. Snel schiet ik in mijn schoenen en ren naar buiten. Ik doorzoek alle straten. Waar zit hij toch. Hij is nooit zomaar weg. Maar dat zei ik ook over het ziek zijn.
Hopeloos ga ik op een bankje zitten.
‘Cher! Cher, waar zit je?’ Hoor ik. Na een paar minuten heeft hij me toch gevonden, ook al wilde ik dat niet. ‘Wat is er aan de hand?’ Vraagt hij. ‘Niets.’ Zeg ik. Natuurlijk is er wel wat, maar ik wíl het niet zeggen. ‘Jawel, vertel het maar.’ Zegt hij. ‘Laat me nou.’ Ik ruk me los uit zijn troostende greep en wil weglopen. Hij pakt mijn pols vast. Een steek gaat door mijn arm heen waardoor ik snel mijn hand terug trek. ‘Weet je zeker dat je me niet iets moet vertellen?’ Vraagt hij. Ik staar hem aan. ‘Ik…Ik weet het even niet meer.’ Zeg ik. Ik kan mijn verhaal niet eens beginnen of hij heeft zijn armen alweer om me heen geslagen om me te troosten. Samen gaan we naar huis. ‘Wil je zeggen wat je dwars zit?’ Vraagt hij. Ik haal mijn schouders op. ‘Het lucht er op als je erover praat.’ Probeert hij nog eens. ‘Maar ik wil jou er niet mee lastig vallen.’ Zeg ik. ‘Dat maakt mij helemaal niets uit, ik wil jou niet ongelukkig zien. Val me er maar mee lastig.’ Zegt hij. ‘Ik wil niet meer bestaan. Mijn leven is toch niets meer waard.’ Zeg ik. ‘Dat is het wel.’ ‘Iedereen, behalve jij dan, haat me.’ Zeg ik. ‘Wat maakt dat nou uit. Laat die anderen lekker lullen. Je bent een super toffe meid. Het is zonde om dit op te geven.’ Zegt hij. Ik staar naar beneden. Hij weet het allemaal wel leuk te brengen, maar ik wil gewoon niet meer door. ‘Hoe ver ben je gegaan?’ Vraagt hij. ‘Niet zo heel ver.’ Zeg ik. Hij draait voorzichtig mijn handpalm omhoog en stroopt mijn mouw op. ‘Gelukkig is het hierbij gebleven. Je moet echt stoppen voordat het niet meer kan.’ Zegt hij. ‘Ik kan heus wel stoppen wanneer ik wil.’ Zeg ik eigenwijs. Hij kijkt me doordringend aan. ‘Geloof me, dat kan je niet.’
Ik zucht. Wat zou ik zonder Dy moeten. Hij wist me er vanaf te praten. En hij had gelijk, het was moeilijk om er vanaf te komen. In het begin deed ik het bijna elke dag. Nu is het alleen als ik heel erg diep in de put zit. Ik laat mijn gedachten verder door het verleden gaan.
‘Cher, niet doen.’ Zegt Dy waarschuwend. ‘Waarom? Er is toch niemand die het verschil merkt. Dus waarom zou ik niet gaan?’ Zeg ik nors. ‘Omdat ik je dan achterna ga.’ Zegt hij. Dit liet me wel even schrikken. ‘Je mag veel van me doen, maar dat nooit.’ Zeg ik. ‘Zelfde geldt voor jou.’ Zegt hij. Ik kijk naar beneden en weer terug naar Dyllan. Laat ik mijn enige vriend in de steek? Of ga ik met hem mee? ‘Kom asjeblieft van die rand af.’ Zegt hij. Zijn ogen staan vol met angst. Voorzichtig pakt hij mijn hand. ‘Het heeft geen zin Cher.’ Zegt hij. Een traan gaat over mijn wang. Ik sla mijn armen om hem heen.
Ik zucht diep. Zo ver wil ik het niet meer laten komen. Ik had toen echt zijn hulp heel hard nodig, en die hulp kreeg ik ook van hem.
Ik zoek om me heen. Waar zit die jongen toch? Ineens zie ik zwart haar. Ik ren naar hem toe. ‘Dy, ik maakte me zorgen om je.’ Zeg ik als ik naast hem sta. Hij lijkt even te schrikken uit gedachten. ‘Je hoeft je geen zorgen te maken. Er is toch niets aan de hand?’ Zegt hij. ‘Nee, gelukkig niet.’ Zeg ik. Ik ga naast hem zitten. ‘Mooi shirt trouwens.’ Zeg ik. Er verschijnt een glimlach op zijn gezicht. ‘Vans is altijd wel goed hè.’ Zegt hij. Hij legt zijn Ipod opzij. ‘Wat was je aan het luisteren?’ Vraag ik. ‘Oh, niets bijzonders.’ Zegt hij. ‘Zeg het nou.’ Zeg ik op zeurderige toon. ‘Oké, oké. Spring nicht, van Tokio Hotel. Nu je zin?’ Lacht hij. ‘Maar dat is toch een rustig nummer? Zit er zo’n belangrijke betekenis aan vast?’ Vraag ik nieuwsgierig. Normaal houdt Dy alleen van harde, stevige muziek. Er staan wel een paar rustige nummers op zijn ipod, maar die hebben meestal een heel belangrijke betekenis voor hem. ‘Mwah, valt mee hoor, die hele betekenis.’ Zegt hij luchtig. ‘Je ma is ongerust over je. Waarom was je trouwens niet op school?’ Vraag ik. ‘Is ze ongerust? Oeps… Zo lang ben ik nog niet weg. En ik had vanmorgen heel erg migraine.’ Zegt hij. Ik knik als teken dat ik het begrijp. ‘En ben je trouwens nog geslaagd voor de cd?’ Vraagt hij. Ik knik hevig ja. ‘Echt? De nieuwe van My Chemical Romance? Die waren echt helemaal uitverkocht.’ Zegt hij ongelovig. ‘En toch kon ik eraan komen.’ Zeg ik. ‘Wauw, mazzelaar.’ Zegt hij. ‘Zal ik de cd voor je op je ipod zetten, dat scheelt weer tijd, anders moet alles verzonden worden.’ Zeg ik. ‘Oké, is goed.’ Zegt hij en geeft zijn ipod. ‘En ik heb nog iets.’ Zeg ik geheimzinnig. ‘Wat dan?’ Vraagt hij. Hij weet dondersgoed wat het is, maar wil het waarschijnlijk niet geloven. ‘Doe eens een gokje.’ Zeg ik. ‘Nee toch? Het heeft toch niet met het concert te maken?’ Zegt hij. Ik knik. Zijn ogen worden groot. ‘En jij durft nog te beweren dat je nooit geluk hebt.’ Zegt hij. Ik lach breed. ‘Ja.’ We praten nog heel even bij.
‘Maar ik ga weer naar huis. Gezien m’n ma ongerust is.’ Zegt hij. ‘Oké, tot morgen dan.’ Zeg ik. Ik ga ook maar naar huis, hier heb ik niets meer te zoeken nu Dy weer gevonden is.
Eenmaal thuis ben ik weer alleen. Ik ga naar boven om de nummers van mijn cd op Dy’s ipod te zetten. Als ik klaar ben zet ik msn aan, nu is hij er wel. ‘Hee!!’ Stuurt hij gelijk. ‘Haaii, je ipod is weer op de hoogte van wat je allemaal luisterd ’ Typ ik. ‘Yee! Dankuu ’ Zegt hij. ‘En? Was je ma blij dat je weer thuis bent?’ Vraag ik. ‘Nogal, ik ben gelijk half gewurgd ’ Typt hij terug. Ik moet lachen. ‘Maar wat was er nou zo bijzonder aan Spring nicht???’ Vraag ik. ‘Hoezo??? Helemaal niets.’ Typt hij. ‘Ojee, je liegt man. Als jij van die langzame nummers erop hebt staan betekend dat iets… en die tekst brengt me niet echt op goeie ideeën.’ Typ ik terug. ‘Er is echt helemaal niets mee, het is gewoon een mooi nummer.’ Typt hij nog eens. ‘Jaja, en nu de waarheid ^^’ ‘Dat was de waarheid suffie… Maar k ga weer…M’n ma roept.’ Typt hij snel en gaat offline. Ik rommel nog wat op internet en dan ga ik ook weg.
De volgende dag is Dy er weer niet. Hoe kan dat nou? In de pauze stuur ik een sms’je naar hem. Al snel heb ik antwoord. ‘Migraine.’ Luidt het. Alweer. De rest van de dag breng ik alleen door. Hoewel het niet helemaal alleen is, want Issabella heeft weer de pik op me.
Die middag vind ik Dy weer op dezelfde plek in het park als gisteren, alleen dan zonder ipod, want die heb ik nog steeds. Oeps, die ligt nu dus thuis. ‘Hey Dy.’ Zeg ik verrast. ‘Sorry, ik ga weer.’ Zegt hij en loopt ineens weg. Wat heeft hij nou? Hij is in ieder geval niet de hypere, vrolijke Dy. Er zal wel iets aan de hand zijn. ‘Dy, wat is er?’ Vraag ik terwijl ik naast hem loop. ‘Niets. Ik wil gewoon even alleen zijn.’ Zegt hij en duwt me een beetje weg. Verbaast blijf ik staan. Het gaat echt niet goed met hem, of hij heeft ineens een hekel aan me, maar ik zou niet weten waarom. Ik slenter nog wat rond, maar eigenlijk heb ik hier nog weinig te zoeken.
Hoewel ik me de hele tijd verveeld heb, heb ik het toch volgehouden om tot ’s avonds laat rond te dwalen. Ik ga maar weer, het heeft geen nut om op Dy te wachten als ik zeker weet dat hij niet komt.
Op de terugweg zie ik hem ineens bij het meertje zitten. Ik ga naar hem toe. Hoe dichter bij ik kom, hoe meer ik hoor dat hij zacht zit te snikken. ‘Zeker weten dat er niets aan de hand is?’ Vraag ik zacht. Hij schrikt even. ‘Ik wil gewoon even met rust gelaten worden.’ Zegt hij. Ik veeg de zwarte strepen van zijn gezicht af. ‘Oké, als je het niet wil zeggen doe je het niet. Maar dan kan ik ook niet helpen.’ Zeg ik zacht. ‘Weet ik, weet ik.’ Zegt hij. Enerzijds wil ik nu naar huis, het wordt namelijk al aardig fris. Anderzijds wil ik hier blijven omdat ik Dy niet alleen wil laten. ‘Zullen we maar weer gaan?’ Stel ik voor. Hij schudt nee. ‘Ik blijf nog even hier.’ Zegt hij. ‘Maar het word al fris, straks ben je weer ziek, dan zit ik nog een dag in m’n uppie opgescheept met Isabella.’ Zeg ik. Hij lacht even. ‘Sorry, maar als ik kotsent door de school loop is het ook geen pretje.’ Zegt hij. ‘Wel als je over haar heen kotst.’ ‘En wie ruimt het dan op?’ Vraagt hij. ‘Ik niet, jij niet…Zij wel.’ Zeg ik. ‘Jaja, je hebt leuke praatjes Cher.’ Zegt hij. ‘Ga je nou nog naar huis, of blijf je hier eeuwig zitten?’ Vraag ik ongeduldig. De wind zet steeds meer op, en de wolken worden ook alsmaar dreigender. ‘Oké, ik kom al.’ ‘Laat al maar weg.’ Zeg ik. Hij staat op, en we gaan samen naar huis.
Als ik net thuis ben barst de hemel. Ik hoop maar voor Dy dat hij door is gelopen, anders is hij nu doorweekt.
De volgende ochtend kom ik Dy weer tegen als we naar school gaan. ‘Gezellig dat je toch bent gekomen.’ Zeg ik. ‘Grappig hoor.’ Zegt hij. We praten niet zo veel onderweg. Normaal heeft Dy eindeloos lange verhalen, en als hij ze niet heeft, dan heb ik ze wel. Maar nu niet. Het lijkt alsof hij iets achter houdt. Eenmaal op school dumpen we onze spullen. We zitten best ver uit elkaar, maar dat maakt niet uit. Ik hoor na een tijdje een deur dichtslaan en gedempte stemmen. Ik doe mijn kluisje dicht en luister beter naar het geluid. Het komt uit de jongens wc. Ze mogen nu niet meer over meiden zeggen dat ze altijd tegelijk moeten. Als ik wat beter luister hoor ik Dy’s stem. Oh, shit. Kan er dan ook niet één dag zijn dat ze ons met rust laten? Ik ga naar de wc’s. Er komen een paar gasten uit die ons altijd dwars zitten. De voorste duwt mij opzij. ‘Uit de weg emo.’ Zegt hij. Verder gunnen ze me geen blik. Het zal wel. Ik ga de wc’s binnen. ‘Dy? Waar ben je?’ Vraag ik. Geen antwoord. Voorzichtig doe ik de deuren één voor één open. Niets, niets, nog een keer niets. Waar zit die jongen als je hem zoekt. Ineens valt mijn oog op een raam dat open staat. Nee toch? Getver, dat is vies. Hij moet wel erg wanhopig geweest zijn wil hij daar doorheen klimmen. Ik ga naar de plek waar hij zou moeten zijn, als hij tenminste het raam gebruikt heeft. Er zitten donkerrode strepen op de muur, in het zand staan voetstappen die door de struiken heen gaan. Ik volg het maar. De struiken zijn nog nat van gisteren avond, en de dorens prikken door mijn broek heen. Lekker dan, daar gaat mijn nieuwe broek. Als ik door de struiken heen ben gaan de voetstappen over in rode druppeltjes op het voetpad. Ik loop het hele einde af. Ik ga over zandpaadjes waar ik nog nooit geweest ben, door struiken die scheuren maken in mijn broek en over doodnormale weggetjes. Uiteindelijk kom ik uit bij een groot parkeerterrein. Ik zie nog net iemand de trap op schieten. Als dat Dy is ben ik bang voor wat er komen gaat.
Ik ga naar de trap en ren naar boven, maar de persoon voor me is sneller.
Uiteindelijk ben ik helemaal bovenaan. De adrenaline giert rond. Ik ga naar de persoon toe die sneller was dan ik. Als ik dichtbij genoeg ben om de conclusie te trekken dat het echt Dy is stokt mijn adem even. ‘Wat hebben ze gedaan?’ Vraag ik als ik naar het bloed op zijn gezicht kijk. Hij kijkt weg. ‘Het zat er toch al dik in.’ Zegt hij. Hij hinkt moeilijk naar de rand. Het waait heel erg, dus de kans is groot dat hij zijn evenwicht verliest. ‘Dy, niet doen. Asjeblieft.’ Zeg ik smekend. Hij luistert niet en negeert het. ‘Je weet dat ik je achterna ga.’ Zeg ik. ‘Dat doe je niet.’ Zegt hij. ‘Maar jij bent alles voor mij, als jij weg bent, wil ik ook niet meer hier zijn.’ Zeg ik. Hij stapt wat dichter naar de afgrond. ‘Jij hebt mij omgepraat om het niet te doen, waarom doe jij het dan wel.’ Zeg ik. De tranen stromen ondertussen over mijn wangen, ik ben bang voor wat er straks gebeuren gaat. ‘Volg me niet. Ik wil je pas over heel veel jaren zien in de hemel.’ Zegt hij en laat zich vallen. ‘Kom terug!’ Roep ik snel. In een reflex probeer ik hem nog te pakken, maar helaas, ik ben te laat. ‘Kom terug.’ Zeg ik zachtjes. Beneden staat een groepje mensen om hem heen. Ik ren snel naar beneden, ik moet weten dat Dy nog leeft. Al heeft hij van alles gebroken, hij móet nog leven.
Ik hoor de sirenes van de ambulance er al aan komen. Dyllan is steeds meer in zicht. De mensen om hem heen zorgen dat ik minder snel bij hem kom. Ik duw ze hardhandig weg. ‘Dy, Dy, zeg dat het oké is met je.’ Roep ik als ik er bijna ben. Een paar handen trekken me terug. Ik sla ze weg. Wanneer ik eindelijk bij hem ben word ik weer weggetrokken. ‘Laat me los!’ Schreeuw ik. ‘Stt… Laat die mensen hun werk doen.’ Zegt een stem zo kalm mogelijk. ‘Ze moeten van hem afblijven. Het is mijn vriend, ik wil naar hem toe.’ Schreeuw ik. De jongen drukt me zachtjes tegen zijn borst en neemt me mee uit de groep mensen. ‘Laat me terug gaan.’ Zeg ik. Er lopen nog steeds tranen over mijn wangen. ‘Het is beter als je dit niet ziet.’ Zegt hij. Ik probeer om te kijken, maar de jongen zorgt dat dat niet gaat. Ik hoor een doffe klap. ‘Wat doen ze?’ Vraag ik trillerig. ‘Hopen dat hij nog leeft.’ Zegt de jongen triest. Aan zijn gezichtsuitdrukking te zien betekend dat dat Dyllan dood is. ‘Ik wil naar huis.’ Zeg ik zacht. ‘Ik breng je wel.’ Zegt hij. Beschermend legt hij een arm over mijn schouder, samen gaan we naar huis. Ik bekijk hem eens goed. Hij doet me een beetje denken aan Dy. Beiden zwart geverfd haar, zwarte make-up. En nog meer, hoewel ik sommige dingen niet kan plaatsen. De meeste mensen vertrouw ik niet gelijk omdat ik altijd gepest ben met mijn stijl, maar hem vertrouw ik. Alsof ik hem al ken.
‘Wow, Dy, wat heb jij gedaan?’ Zeg ik ongelovig. ‘Ik vind het wel gaaf. Jij niet dan?’ Vraagt hij. In zijn uitdrukking kan zelfs een blinde nog zien dat hij apentrots is. ‘Wel gaaf? Super stoer man!’ Zeg ik. Ja, Dyllan had net een uitprobeersel gedaan bij de kapper. Zijn donkerblonde haren zijn nu zwart. Het staat hem echt super. ‘Nu jij nog.’ Zegt hij lachend. ‘Geloof me, dat komt zeker weten nog wel.’ Zeg ik met een grijns.
‘Waar denk je aan?’ Vraagt Bill nieuwsgierig. Ik was er niet zo bij met mijn gedachten terwijl hij een heel verhaal vertelde, maar dat hij Bill heette heb ik nou net wel opgevangen. ‘Niets, het was een herinnering.’ Zeg ik. Mijn grijns is spontaan verdwenen. ‘Ging het over die jongen van daarnet?’ Vraagt hij. Ik kijk naar de grond en knik ja. De tranen prikken weer achter mijn ogen. Er valt een ongemakkelijke stilte. ‘Misschien is het beter als ik even alleen ben.’ Zeg ik. Ik durf Bill niet aan te kijken, hij heeft soms dezelfde trekken als Dy, en dat kan ik even niet hebben. ‘Oké, als je me nodig hebt, dan moet je gewoon even bellen, in zo’n geval maak ik gewoon tijd.’ Zegt hij en drukt snel een papiertje in mijn hand. Hij gaat weg en ik staar nog even in het niets voor me uit.
Wacht eens… Bill? Tweeling? Gott, het dringt nou pas tot me door dat hij niet zomaar Bill is, maar dé Bill is. Ik sla mezelf voor mijn hoofd. Hoe kon ik zo dom zijn? Was Dy hier nog maar… Als hij dit zou horen zou hij me eerst raar aankijken en dan vragen of ik het niet heb gedroomd. Onlangs het feit dat ik nu eigenlijk constant zou moeten janken om de herinneringen, moet ik lachen, het zijn mooie herinneringen.
Vanaf het moment dat we elkaar tegenkwamen waren we niet meer bij elkaar weg te slaan. Bij de gedachten rollen er weer een paar tranen over mijn wangen heen. En nu? Ik ben dood op, heb ik nog veel te doen? Ik kijk in mijn agenda voor het huiswerk. ‘Duits leren. Dat kan ook wel een keertje overgeslagen worden.’ Zeg ik tegen mezelf. Ik slenter naar boven en ga op bed liggen, al snel val ik in slaap. Telkens komt Dy erin voor, en telkens zie ik hoe hij naar beneden stort.
Als ik ’s nachts weer voor de zoveelste keer wakker word ben ik het zat. De enige waar mijn hele gedachte om gaat is Dy. Ik pak een schaar van mijn bureau. Ik heb hem al een hele tijd niet meer gebruikt zoals ik nu ga doen, maar ik houd het gewoon niet meer. Ik zet de punt in mijn vel en maak een diepe snee in beide polsen. Het lucht vreselijk op. Ik weet dat het niet lang duurt voordat ik de pijn weer voel voor Dy, maar voor even is het goed zo.
Als ik de volgende ochtend op school kom komt Isabella naar me toe. ‘Wat zie jij eruit. Normaal zie je er al uit alsof je niet geslapen hebt, maar dit overtreft echt alles.’ Zegt ze spottend. Vannacht was ik nog heel vaak wakker geweest. ‘Laat me gewoon even met rust oké?’ Zeg ik lichtelijk geïrriteerd. ‘Je hoeft niet te treuren meisje. We wisten al lang dat je vriendje er een einde aan zou maken. Heb je dat niet eens aan zien komen.’ Zegt ze. Ik heb niet eens zin om hier op in te gaan en duw hardhandig de sleutel in mijn kluisje om mijn spullen erin te doen. Isabella volgt me. ‘Kom op, je wist al lang dat het zo ver zou komen. Waarschijnlijk heb jij je vannacht weer zitten snijden, en maak je er binnenkort ook een einde aan. Zo is dat nou eenmaal bij jouw soort mensen.’ Zegt ze. Pissed gooi ik mijn kluisje dicht. ‘Dat jij nou zo’n huppel bent, dat kan mij geen ene fuck schelen. Mijn vrienden beledigen moet je vooral niet doen als ik in de buurt ben.’ ‘Oh, wat erg. En wat wil je dan gaan doen?’ Vraagt ze. Als antwoord krijgt ze een klap in haar gezicht. Met open mond kijkt ze me na wanneer ik weg loop.
In de pauze is het “grote nieuws”ť de hele klas al doorgegaan. Constant vragen ze wat er met Dy gebeurt is. ‘Dat weet ik niet.’ Zeg ik voor de miljoenste keer. ‘Maar je stond er naast.’ Zegt Mark. Weer komen er een paar commentaren. ‘Ik heb altijd al geweten dat hij er een eind aan zou maken.’ Komt Isabella ertussen. ‘Kappen nou.’ Zeg ik zacht. ‘Je bent dom geweest, je hoort niet met dat soort mensen om te gaan. Nu ben je alleen.’ Zegt ze. Ik loop weg. Ik wil hier niet meer zijn nu. Een paar voetstappen volgen me. Iemand pakt mijn schouders vast. ‘Laat me met rust.’ Zeg ik. Als ik me omdraai zie ik dat het een van onze docenten is. ‘Wat is er aan de gang?’ Vraagt hij. ‘Ze ondervragen me constant. Alsof ik weet wat er in Dy’s hoofd rond gaat.’ Zeg ik. ‘Kom maar even mee.’ Zegt hij. ‘Ik wil niet terug naar hun.’ Zeg ik. ‘We gaan niet naar hun toe, kom maar even mee naar mijn kamer.’ Zegt hij.
Niet veel later sta ik dus een beetje ongemakkelijk te doen in de docentenkamer. ‘Dus wat is er nou gisteren gebeurd?’ Vraagt hij. Ik barst weer in tranen uit. ‘Dat heb ik nou al zo vaak gezegd, ik weet het niet. Ik wil het niet weten. Het mag gewoon niet zo zijn.’ Schreeuw ik uit. ‘Rustig, rustig, ik wilde je niet aan het huilen maken. Is er iemand waar je wel goed mee kunt praten hierover?’ Vraagt hij. ‘Ja… Er is wel iemand…Ja.’ Zeg ik. ‘Misschien kan je dan beter bij hem je hart luchten.’ Zegt hij. Kennelijk weet hij ook niet wat hij met me aan moet. Ik knik. Ik bel naar Bill en niet veel later staat hij voor de deur bij school. ‘Cher, wat is er?’ Vraagt hij bezorgt. Hij slaat zijn armen om me heen. ‘Ze beginnen telkens over Dy.’ Zeg ik. Isabella komt weer aangelopen. ‘Heb je weer een nieuw zelfmoord vriendje gevonden. Die verslind je ook snel.’ Zegt ze lachend. Bill kijkt haar kwaad aan. ‘Wil je even met mij mee naar huis?’ Vraagt hij. Even twijfel ik. Zo lang ken ik hem nog niet, maar aan de andere kant, ik vertrouw hem. En dat zegt al veel. ‘Oké, als ik maar weg ben van dat wicht daar.’ Is mijn antwoord. Bill brengt me naar zijn auto. Tijdens de reis naar zijn huis worden er geen woorden meer gewisseld.
‘We zijn er.’ Zegt Bill nadat de auto tot stilstand is gekomen. Ik stap uit.
Als we het huis binnenkomen, komt er iemand naar ons toe. ‘Hey, ik ben Tom. En jij bent?’ Vraagt hij. ‘Cherrilynn,’ Zijn gezicht betrekt even, waarschijnlijk weet hij al zeker dat hij mijn naam vergeet. ‘maar zeg maar gewoon Cher.’ Voeg ik er aan toe. Ik bekijk hem even. Hij heeft ook een piercing door zijn lip.
‘Dy, waar was je?’ Roep ik vanaf een afstandje naar hem. ‘Even de stad in.’ Lachend komt hij naar me toe. ‘Wow! Die snakebite is zo gaaf!’ Roep ik uit als ik opmerk waarvoor hij werkelijk naar de stad ging. ‘Dus het is goed gekeurd?’ Vraagt hij lachend. ‘Het staat echt super sexy.’ Zeg ik. ‘Ojee, ik heb straks toch niet allemaal meisjes achter me aan?’ Zegt hij lachend. Ik woel door zijn zwarte haren. Soms…Dan is hij een beetje raar. Maar wel op een leuke manier. ‘Ik weet niet. Misschien. We zullen het zien.’ Zeg ik lachend.
‘Joehoe? Waar staar je naar?’ Vraagt Tom. Ik schrik op. ‘Oh, sorry. Ik was even weg.’ Zeg ik en sla mijn ogen neer. Tom lijkt het niet te begrijpen. ‘Je deed me nogal denken aan een heel goede vriend van me.’ Voeg ik eraan toe. ‘Oh, hoe heet hij?’ Vraagt Tom nieuwsgierig. Bill geeft hem een waarschuwende blik, maar Tom lijkt het niet te merken. ‘Dyllan.’ Zeg ik met een brok in mijn keel. ‘Is er iets met hem ge-auw, Bill! Was dat nodig?’ Vraagt Tom die zojuist een schop tegen zijn schenen heeft gekregen. Door mijn verdriet heen moet ik toch lachen om Tom die echt helemaal niets door had. ‘Wat is er nou aan de hand? Ik snap echt niets van jullie.’ Zegt Tom. ‘Dat wat ik je gisteren vertelde.’ Sist Bill. ‘Oooh… Sorry. Dat had ik niet door.’ Zegt Tom. Zijn wangen zijn een beetje rood. ‘Ik kan me hier misschien beter niet mee bemoeien.’ Zegt hij snel. ‘Maakt niet uit.’ Zeg ik.
Bill neemt me mee naar de woonkamer. We gaan op de bank zitten. Ik begin met mijn hart uit te storten. In het begin ben ik nog een beetje onzeker, maar na een tijdje vertel ik alles. Vanaf het moment dat we elkaar leerden kennen, tot aan wat er gisteren gebeurd is. Ik vertel hoe ik me voelde als hij er niet was, en als hij er wel was. Hoe we elkaar er weer bovenop kregen als we ergens mee zaten. Echt alles. Ook vertel ik hoe hij en Tom me aan Dy doen denken. Een glimlachje verschijnt op zijn gezicht.
Na een hele tijd ben ik pas klaar. ‘Dat was het.’ Zeg ik met een zucht. ‘En? Lucht het op?’ Vraagt hij. ‘Ja, helemaal met iemand die zo goed luistert.’ Zeg ik. Tijdens mijn hele verhaal heb ik wel een paar keer met een brok in mijn keel gezeten, maar ik ben blij dat ik door ben gegaan. Dan gaat mijn telefoon af. ‘Hoi.’ Zeg ik met een zacht stemmetje. ‘Hoi, is er iets aan de hand?’ Hoor ik mijn moeder vragen. Ik herstel mezelf weer. ‘Nee hoor, niets aan de hand. Maar waarvoor bel je?’ Vraag ik. ‘Of je zo naar huis komt.’ Zegt ze. ‘Oké, ik kom eraan.’ Zeg ik. We beëindigen het gesprek en hangen op. ‘Dat was m’n ma om te vragen of ik zo weer naar huis kom. ‘Oké, ga dan maar gauw.’ Zegt Bill. Ik knik. Ik groet Tom nog even. ‘Nog bedankt dat ik kon praten met je.’ Zeg ik nog eens tegen Bill. ‘Het was een kleine moeite.’ Zegt hij. ‘Ik geloof nooit dat jij het makkelijk vond om je mond dicht te houden.’ Zegt Tom. ‘Houd jij je er nou maar gewoon buiten.’ Zegt Bill plagend tegen zijn broer.
Als ik thuis kom komt mijn moeder op me af. ‘Waar zat je al die tijd? Ik hoorde wat er vanmiddag is gebeurt op school.’ Zegt ze. ‘Rustig mam. Er is me niets overkomen.’ Zeg ik. ‘Ik heb anders wel andere verhalen gehoord. Wie was die jongen met wie je mee ging?’ Vraagt ze. ‘Bill.’ Zeg ik. ‘En wat heb je daar gedaan?’ Ik zucht even. Ik vind mijn moeder aardig hoor, maar op zo’n moment wil ik wel dat ze haar mond houd. ‘Mijn hart uitgestort.’ Zeg ik. ‘Over Dyllan?’ Vraagt ze. Ik knik. ‘Oké.’ Is het enige wat ze nog zegt. Yee, vrij. Ik ga naar boven. Ik graaf wat in mijn schooltas, daar vind ik de ipod van Dy. Die zou ik gisteren aan hem geven. Ik zucht weer.
Ik ga op mijn bed zitten en zet zijn ipod aan op het nummer Spring nicht. Lang houd ik het niet vol, want het doet me te veel aan Dy denken. Snel zet ik een ander nummer op. Maar bij elk nummer waar ik langs kom zit een herinnering aan vast. Met tranen in mijn ogen luister ik ernaar. Versuft staar ik naar zijn ipod. Ik laat even alles los wat er om me heen gebeurt, en laat mijn tranen de vrije loop. Als mijn moeder roept voor het eten berg ik de ipod zorgvuldig op. Ik veeg de zwarte strepen van mijn wangen en ga naar beneden. ‘Wat heb jij gedaan? Heb je gehuild?’ Vraagt ze als ze mijn rode ogen ziet. ‘Nee ik heb me kapot gelachen om wat er gisteren is gebeurd.’ Zeg ik sarcastisch. Er wordt een bord vol geschept met eten, maar ik heb helemaal geen honger. Ik zit een beetje wezeloos met de vork in mijn hand met het eten te ploeteren. ‘Ga je nog wat eten?’ Vraagt mijn moeder. ‘Ik heb geen honger.’ Zeg ik. ‘Door Dyllan?’ Vraagt ze. Ik knik. ‘Ik ga weer naar boven.’ Zeg ik en ga weg. Eenmaal in mijn kamer aangekomen ga ik in een hoekje van mijn kamer zitten. Mijn knieën trek ik op. Ik merk steeds meer hoeveel ik Dy eigenlijk nodig heb. ‘Waarom ben je dan ook van het dak gedonderd? Was daar nou maar nooit heen gegaan. En wat is er gebeurd in de wc’s toen ik er niet was?’ Vraag ik aan het stukje lucht voor me waar ik Dy voorstel. Ik krijg het even heel erg koud. Ik kijk om me heen, maar er is niemand en het raam is dicht. Ik geloof niet in geesten, maar zouden ze toch bestaan? Vast niet. Een traan loopt weer over mijn wang. Ik stel me voor wat er allemaal gebeurd kan zijn. Hij is sowieso niet vrijwillig weggelopen met een bloedneus en krassen over zijn armen. Die krassen heeft hij niet zelf gemaakt, dat was duidelijk van de jongens die mij later opzij duwden. Maar eerder heeft hij wel krassen gemaakt. Je ziet duidelijk verschil tussen diegene die zelfgemaakt zijn, en diegene die per ongeluk gekomen zijn. Dat zag Dy een paar jaar geleden ook. Ik gris de schaar van mijn bureau af en zet de punt weer in mijn vel. Het bloed loopt er langzaam uit en mengt zich met de tranen die ik op mijn arm laat vallen.
‘Doe dat nooit meer, oké.’ Zegt Dy waarschuwend. Ik kan hem niet aankijken, ik díºrf hem niet aan te kijken. ‘Cher, beloof je het nooit meer te doen?’ Vraagt hij. Hij gaat zo voor me zitten dat ik hem wel moet aankijken. Ik was bijna te ver gegaan. Vandaag was ik alleen thuis, ik had mijn dag niet en heb diepe sneeën gemaakt in mijn arm. Na een tijdje voelde ik me licht in mijn hoofd. Ik wist dat het niet lang goed zou gaan. Toen heb ik Dy gebeld, hij is gelijk hierheen gekomen. Toen heeft hij alle wonden schoongemaakt die ik daarnet opengehaald heb. Zonder hem, was ik misschien doodgebloed. ‘Ik voel me echt rot.’ Zeg ik schor. ‘Dat weet ik, maar je kunt er beter over praten dan jezelf te snijden.’ Zegt hij. ‘Praat jij er ook altijd over?’ Vraag ik. ‘Om eerlijk te zijn, in het begin niet, maar nu wel.’ Zegt hij.
Daar had ik me dus niet aan gehouden. Na een paar weken begon het weer. En ik heb zo’n idee dat hij zich er ook niet aan heeft gehouden. Ik drijf mezelf steeds meer de diepte in. Mijn schaar gaat steeds dieper in mijn arm. Uiteindelijk komt het gevoel van een hele tijd geleden weer, ik word weer duizelig in mijn hoofd. Ik moet nu stoppen. Als ik doorga, dan speel ik met mijn leven. Wil ik wel leven? Wil ik niet liever weg van hier? Kan ik Bill en Tom nu achterlaten? Wat heb ik te verliezen? Wat zouden mijn ouders doen als ze dit weten? Waarschijnlijk flippen ze. Met het laatste beetje kracht leg ik de schaar weg en ga op bed liggen. Daar val ik al snel in slaap.
Laat in de avond schrik ik wakker. ‘Hebben ze me gezien?’ Dat is het eerste wat door mijn hoofd schiet. Ik doe een vest aan met lange mouwen. Voorzichtig sluip ik naar beneden. Dat was nergens voor nodig, want ik vind een briefje waarop staat dat mijn ouders weg zijn, en pas laat thuis komen. Dat is waar ook, een of ander personeelsfeest. Daar laat je natuurlijk je kind met zelfmoordneigingen voor achter. Ik kan het ze niet kwalijk nemen, ze weten van niets. Ik gooi het papiertje in de prullenbak en ga weer naar boven. Ik ga zitten. Mijn oog valt op een foto van Dy en mij. We zijn super happy, en omhelzen elkaar. Een paar tranen vallen weer op het fotolijstje. Om de pijn van Dy te verdrijven heb ik iets nodig wat me meer doet. Maar wat. Niets helpt. Het is maar voor heel even, en dan gaan mijn gedachten weer terug naar Dy. De wonden van daarnet, die net gestopt zijn met bloeden haal ik weer open. Het prikt, maar niet genoeg. Het moet erger om mijn gedachten weg te drukken. Ik pak een of ander parfum, en spuit het erop. Ik bijt op mijn onderlip. Het doet vreselijke pijn, maar daar was ik naar opzoek. De tranen lopen over mijn wangen, niet alleen om Dy, maar ook omdat de wonden vreselijk prikken. Een koele wind waait weer langs me. Ik trek het raam dicht. Ik hoor beneden de deur dicht gaan. Shit, daar zijn ze weer! Snel ga ik in bed liggen. Ik woel een hele tijd heen en weer. Uiteindelijk huil ik mezelf in slaap.
De volgende ochtend ben ik pas laat wakker. Gelukkig is het weekend. Ik draai me nog eens om. Ik heb echt geen zin in vandaag, in morgen, in overmorgen, en de rest van mijn leven. Ik mompel wat in mijn kussen. Ineens wordt mijn deur open gedaan van mijn kamer. Ik schrik me kapot. ‘Sorry, ik wilde even weten of je al wakker was.’ Zegt mijn moeder. ‘Oh, nou. Ik ben wakker.’ Zeg ik suf. Ze lacht even. ‘Oké, ga je dan zo ontbijten?’ Zegt ze. Ik knik. ‘En trek een wat vrolijker gezicht.’ Zegt ze. ‘Waar slaat dat nou op. Als jou beste vriend van het dak springt vier jij toch ook geen feestje?’ Zeg ik. ‘Weet ik, maar als je zo doorgaat word je nog eens depressief. Trek eens wat kleurigs aan in plaats van zwart.’ Zegt ze. ‘Ik heb al met een andere kleur. Zwart met rood.’ Zeg ik. ‘Ik bedoel lichte kleuren.’ Zegt ze. ‘Wat hebben kleuren nou weer met mij te maken. Als ik elke dag zwart aan doe, dan doe ik dat toch lekker.’ Zeg ik. ‘Laat maar zitten, je wilt me niet snappen.’ Zegt ze. ‘Nee, je hangt gewoon een onzin verhaal op.’ Zeg ik, maar ze is al weg. Ik luister niet naar de “wijze raad”ť van mijn moeder en trek eigenwijs toch donkere kleding aan. ‘Je vader en ik gaan even weg. Tot vanavond schat.’ Roept ze naar boven. ‘Doei.’ Zeg ik op het volume dat ze beneden niet kan horen. De deur slaat dicht wat betekend dat ik nu alleen thuis ben. Ik heb echt geen zin om dit hele weekend in m’n eentje in mijn kamer te zitten. Allerlei dingen hier doen me weer verdriet doordat er allemaal herinneringen aan vast zitten. Ik ga snel mijn kamer uit.
Na een tijdje ga ik toch maar naar buiten. Als ik de deur achter me dicht trek word ik alweer overspoelt met herinneringen en gedachten die bij Dy horen. Ik slenter de straten door. Wij waren altijd buiten te vinden, bijna elke meter herinnerd me ergens aan wat we hebben meegemaakt. Als ik in mijn jaszak voel merk ik dat ik de concertkaarten nog heb. Daar heb ik nu niets meer aan, zonder Dy is het helemaal niet gezellig. Ik ga naar het huis van Bill en Tom. Zouden ze eigenlijk wel thuis zijn? Vinden ze het niet vervelend als ik telkens bij hun kom zeuren over mijn problemen? Ik duw de kaartjes door de brievenbus. Laat hun maar naar dat concert gaan.
Als ik langs het meer in het park kom breekt mijn hart echt in duizenden stukken. Altijd waren we hier. Op dit plekje. Maar nu kunnen we er nooit meer samen zijn. Met stromende tranen ren ik weg. Een paar mensen kijken me na, maar weten niet waar dit hele gedoe op slaat.
Bill’s pov:
Ik hoor Tom de trap op lopen, en niet veel later staat hij in mijn kamer. ‘Kijk eens wat er net door de brievenbus kwam. Ik wist niet dat je die had besteld.’ Zegt hij en laat een paar concertkaarten zien. ‘Die heb ik helemaal niet besteld.’ Zeg ik verbaast. ‘Grappig hoor Bill, ik zou je nog bijna gaan geloven.’ Zegt Tom lacherig. ‘Maar ik heb ze echt niet besteld. Maar welk concert is het eigenlijk?’ Vraag ik. ‘My Chemical Romance. Daarom was ik ook zo verbaast, ik wist niet dat je die band goed vond. Ik had eerder aan Nena gedacht.’ Zegt Tom. ‘Ik zeg toch net dat ik ze niet besteld heb. Maar de naam komt me bekend voor.’ Zeg ik. ‘Was het niet die band die Cher goed vond?’ Vraagt Tom. Ik verstijf even. Hij had het gelijk raak. Die had ze natuurlijk gekocht om samen met Dyllan er naartoe te gaan. Dan weet ik wat dit betekend. ‘Het is gebeurd.’ Zeg ik zacht.
Wow, echt heel mooi geschreven.
Zo zielig