Hoofdcategorieën
Home » Tokio Hotel » Eerst beste vrienden, nu gezworen vijanden? » Eerst beste vrienden, nu gezworen vijanden?
Eerst beste vrienden, nu gezworen vijanden?
Eerst beste vrienden, nu gezworen vijanden?
Tom en ik zitten nog niet zo lang hier op school. Wel lang genoeg om een paar gezichten te herkennen en te weten met welke docenten je kunt opschieten, en met wie niet. Ook wel lang genoeg om een paar vreemde verhalen te horen…
Eindelijk gaat de bel. Onze geschiedenis docent houdt eindelijk zijn mond dicht. ‘Tijd voor de pauze. Wat hebben we straks?’ Vraag ik aan Tom. ‘Wiskunde en bio.’ Zegt hij, en zijn gezicht betrekt. Hij kan zegmaar niet zo goed met onze wiskunde docente overweg. Ze is nogal streng, of hij neemt haar regels niet zo nauw, dat kan ook.
We wisselen de boeken om en wachten op Bas, hij is een van onze nieuwe vrienden. Iedereen vormt een groepje waar hij of zij de pauze mee door gaat brengen. Sommige mensen gaan naar buiten. Langzaam maar zeker loopt het hier leeg. Daardoor valt mijn oog op een meisje dat helemaal alleen staat.
Ze valt niet op tussen de menigte, maar ze is bloedmooi om te zien. Haar haar is goudkleurig, en ze heeft lichte ogen, en haar huid is bleek. Alles aan haar lijkt perfect. Waarom zou ze alleen staan?
‘Wie is dat meisje?’ Vraag ik nonchalant. ‘Rowena. En voordat je denkt dat je een kans bij haar maakt, vergeet het maar.’ Zegt Bas. ‘Hoezo dat? En waarom is ze alleen?’ Vraag ik. ‘Er gaan hier een paar verhalen rond over haar.’ Begint hij. Met mijn gezichtsuitdrukking vraag ik of hij verder gaat. ‘Het was een paar maanden voordat jullie hier kwamen. Ze had ruzie met een of andere griet uit haar klas. Ze werden uit elkaar gehaald, maar zouden het na school afmaken. Na die dag is het andere meisje niet meer gezien.’ Vertelt Bas. ‘Maar wat heeft dat met haar te maken?’ Vraag ik. ‘We weten zeker dat zij diegene is die erachter zat. Ze is volgens sommige leerlingen geen mens, maar dat zou ik niet zo snel geloven.’ Zegt hij. Mijn lippen vormen een “Oh”ť toen ik alles nog eens herhaalde.
De bel gaat en Tom zucht diep. ‘Op naar wiskunde. Weet jij in welk lokaal we zitten?’ Vraagt Tom. Voordat ik antwoord kan geven is Bas me voor. ‘ 31 volgens mij.’ En hij heeft gelijk. We gaan met zijn drieën naast elkaar zitten. Tom en Bas knopen gelijk een gesprek aan. Ik heb niet zo’n zin om me erbij te voegen, dus ik staar ongeïnteresseerd naar de klok. Dan komt onze docente binnen gelopen. Als ze ziet dat Tom en Bas druk in gesprek zijn worden ze er gelijk uit geknikkerd. In plaats dat ik ongeïnteresseerd naar de klok kijk, kijk ik nu verveeld naar wat ze allemaal op het bord krabbelt.
Het uur kruipt traag voorbij. Ik ben nieuwsgierig wat Tom en Bas nu doen. Als je die twee bij elkaar zet heb je grote kans op ongein.
Eindelijk gaat de bel.
Op de gang kom ik Tom en Bas weer tegen. ‘Dat uur duurde echt veel te lang. Zeg ik met een zucht. ‘Je hebt helemaal gelijk.’ Zegt Tom. Ondertussen zijn we weer bij het goeie lokaal aangekomen. Ik ga achterin zitten. Tom en Bas gaan voor me zitten. We kunnen hier maar met zijn tweeën naast elkaar zitten.
Als iedereen aan het uitpakken is merk ik pas dat Rowena met onze docent staat te praten. Ze knikt en komt mijn kant op gelopen. Nog steeds verbaas ik me over het feit dat ze zo perfect is.
Er worden een paar blikken vol afschuw naar haar geworpen. Snel, maar soepel, zit ze naast me. ‘Hoi.’ Zeg ik. Ze kijkt me even onderzoekend aan alsof ik zojuist iets vreemds heb gezegd. ‘Hoi.’ Weet ze er uiteindelijk uit te krijgen. Ze leek daarnet zo ontspannen onlangs de boze blikken. En nu is ze van top tot teen gespannen.
Ik probeer me op de les te concentreren.
Na een paar minuten zit ze nog steeds bewegingsloos op haar stoel. Ik kijk even naar haar gezichtsuitdrukking. Snel kijk ik weer vooruit.
Waren haar lichte ogen nou zwart? Dat kan niet. Mijn gedachten gaan overal heen, behalve naar de les.
Het verhaal van Bas kan toch niet waar zijn? Stel dat het waar zou zijn, wat is ze dan? Allemaal vragen vullen mijn hoofd.
Diezelfde vragen worden verstoord door de woorden huiswerk en agenda. Was het uur zo snel gegaan? Verbaast pak ik mijn agenda.
Later op de dag zie ik haar nog eens. Haar ogen staan dreigend, maar ook waarschuwend. Ze zijn nog steeds zwart, deze keer zie ik er een roodachtige gloed in. Ze loopt snel langs me. Voordat ik haar kan aanspreken is ze alweer verdwenen. ‘Wat is er Bill?’ Vraagt Tom als ik blijf staan. ‘Niets.’ Zeg ik, en we gaan weer verder
Eenmaal thuis snel ik naar mijn kamer en zet mijn computer aan. Wat het ook was, er zat meer achter Rowena. Terwijl het ding langzaam op gang komt begin ik alvast met mijn huiswerk. Als ik klaar ben zoek ik op internet naar iets wat me antwoord kan geven op mijn vragen.
Na een paar minuten zoeken heb ik iets gevonden wat met haar te maken lijkt te hebben. Voordat ik het stuk goed lees haal ik wat te drinken.
Als ik weer boven kom plof ik gelijk op mijn stoel neer en lees het stuk. Mijn mond valt open als alles erop wijst dat Rowena een jager is. Of beter gezegd, ze jaagt voor het bloed. Vampiers.
Tom komt mijn kamer binnen. ‘Snap jij die opgaven van aardrijkskunde? Bill, wat heb jij nou? Je zit te trillen als een rietje.’ Zegt hij. ‘Wat?’ Vraag ik. Ik kijk naar mijn handen. Tom heeft gelijk, it zit te trillen van de spanning. ‘Ik, eh, ga hier maar mee ophouden. Maar wat was er?’ Vraag ik. ‘Of jij wat van aardrijkskunde snapt.’ Herhaalt Tom. ‘Oh, nee. Jij ook niet?’ Vraag ik. Hij schudt zijn hoofd.
Twee dagen kruipen voorbij. Ik heb Rowena nog niet aangesproken. Wat zal ze wel denken als ik haar vraag of ze een vampier is. Ze zal me vast vierkant uitlachen.
Met mijn gedachten ergens ver weg loop ik achter Tom, Gustav en Georg aan. Bas is er vandaag niet. Hij is ziek ofzo. De dag erop is Bas weer op school. ‘Waarom was je er gisteren niet?’ Vraag ik. ‘Ik had wat andere dingen te doen.’ Zegt hij met een kille stem. Zonder verder wat te zeggen loopt hij weg. Ik kijk Tom aan. ‘Wat heeft hij nou?’ Vraag ik zonder geluid. Hij haalt zijn schouders op. ‘Slecht humeur?’ Ik moet lachen. Als ik in de richting van Rowena kijk zie ik dat ze ons scherp in de gaten houdt met die donkere blik. Weer heeft ze zwarte ogen, haar gezicht is uitdrukkingsloos. Misschien is het tijd om haar straks te vragen wat er aan de hand is. We gaan naar de les. Het lijkt alsof de klokken in het lokaal altijd veel langzamer gaan dan wanneer je buiten het lokaal bent. Ik bedenk me hoe ik het straks aan Rowena ga vragen. Op deze manier gaat de tijd veel sneller. En inderdaad, voordat ik het weet gaat de bel weer.
‘Ik ga even weg.’ Zeg ik tegen Tom. Hij knikt. Bas is nog bij zijn kluisje, dat betekend dat we buiten zijn gezichtsveld zijn.
‘Rowena, kan ik je even spreken?’ Vraag ik voorzichtig. Ze draait zich snel om. ‘Oh, gelukkig. Jij bent het. Is goed hoor.’ Zegt ze. We gaan naar buiten waar we niet gestoord worden door andere leerlingen. ‘Is er iets aan de hand?’ Vraag ik. ‘Hoezo? Niet dat ik weet nee.’ Zegt ze. ‘Oké, het kan zo zijn dat ik het me verbeeld heb hoor, maar zeker weten dat er niets is tussen jou en Bas?’ Vraag ik. Haar ogen worden groot alsof ik haar ergens op betrapt heb. ‘Waarom denk je dat?’ Vraagt ze. ‘Ik weet het niet. Je gedroeg je ineens zo anders toen Bas erbij was. En toen hij er gisteren niet was, leek je wel een heel ander persoon. Veel meer op je gemak.’ Zeg ik. Ze kijkt even naar de grond. ‘Er is inderdaad wel wat. Maar dat klinkt echt super fout als ik dat nu ga zeggen. Ik heb het er eigenlijk liever niet over in het bijzijn van andere mensen.’ Zegt ze. ‘Oké. Wil je het wel zeggen als we alleen zijn?’ Vraag ik. Ze knikt. ‘Vanmiddag bij mij thuis?’ Ze knikt weer. ‘Oké, maar… Tom.’ Zegt ze. ‘Die snapt het wel als ik hem even weg wil hebben.’ Zeg ik. Haar gezicht klaart weer op, maar die donkere ogen blijven. ‘Oké, afgesproken.’ Zegt ze. We doen allebei weer ons eigen ding. ‘Gelukt?’ Vraagt Tom als ik eraan kom. Ik knik. ‘Wat is er gelukt?’ Vraagt Bas. ‘Dat is iets tussen ons.’ Zeg ik. Wat zou er met Rowena zijn dat met hem te maken heeft? Heeft hij rare dingen met haar uitgespookt?
Zoals gezegd gaat Rowena ’s middags met ons mee. Ik heb Tom al gevraagd of hij zo lang even zichzelf kan vermaken. Hij vond het niet erg, en gaat nu dus met Georg mee. Druk pratend over allerlei onzin fietsen Rowena en ik samen naar huis. ‘Dus jij droomt er al een hele tijd van om in een rockband te zitten. Gaaf. Dan ben ik je eerste fan.’ Lacht ze. ‘Ja, soms heb ik een beetje rare fantasieën, maar dat moet ook wel kunnen op zijn tijd hè.’ Lachend fietsen we door. Op deze manier duurt het niet lang voordat we thuis zijn. Ik leid Rowena even rond. ‘Mooie kamer.’ Zegt ze. ‘Dank je.’ Hoe moet ik nou beginnen? Zal ik met de deur in huis vallen? Of op een subtiele manier? ‘Vraag het maar gewoon rechtstreeks.’ Zegt ze. Ik schrik op. ‘Sorry?’ Vraag ik geschrokken. ‘Gewoon, rechtstreeks vragen.’ Zegt ze. ‘Maar… Ik had nog niets gezegt… Hoe… Hoe wist jij waar ik aan dacht?’ Vraag ik. Even betrekt het gezicht van Rowena. ‘Oeps. Dat had te maken met hetgeen waar jij naar wilde vragen.’ Zegt ze. Er verschijnt een lichte blos op haar wangen. Het was duidelijk niet de bedoeling dat ze dit gezegd had. ‘Nou… Oké. Hoe komt het dat, nouja, dat jij en Bas het zegmaar niet zo lekker met elkaar kunnen vinden? En die verhalen die rondgaan over jou, hoe komt dat?’ Vraag ik. Ze denkt even na over hoe ze het moet verwoorden. ‘Dat van die verhalen, is te danken aan Bas, en dat is ook een van de redenen dat wij het niet goed met elkaar kunnen vinden.’ Zegt ze. ‘Oh, wat is er dan gebeurd? Ik bedoel het echte verhaal, niet die van Bas. En waarom veranderen jouw ogen telkens van kleur als hij erbij is.’ Ik zit echt vol met vragen, maar ik moet me nog even inhouden. Maar als ik geduld heb, dan komt het allemaal vanzelf. ‘Als ik erg boos ben, of iets in die richting, dan worden mijn ogen zwart. Als het tijd is om te jagen, dan worden ze rood.’ Ze wacht even. ‘En wat betreft het verhaal. De waarheid heb ik nooit aan iemand verteld.’ Zegt ze. ‘Waarom niet?’ Vraag ik. Ze zit er echt mee, dat kun je van haar gezicht aflezen. ‘Ze haken meestal al af als ze het verzonnen verhaal horen van Bas. Laat staan dat ze naar de mijne gaan luisteren. Wie wil er in godsnaam bevriend zijn met een vampier?’ Op het laatste woord wordt extra nadruk gelegd. ‘Ik wil dat.’ Zeg ik. ‘Daar houd het volgens mij alweer op.’ Zucht ze. ‘Maargoed. Het echte verhaal. Het was dus een paar maandjes voordat jullie op school kwamen. Ik wist dat ik weer moest jagen, dus na school ben ik meteen naar het bos gegaan. Bas is me gevolgd toen ik ging jagen. Dat was nog gevaarlijk ook, stel nou dat ik de controle over mezelf verlies en hem doodt in plaats van een dier? Het was echt dom van hem. En ik had inderdaad die dag ruzie gehad met een of ander meisje, maar die was gewoon daarna verhuisd. Dat stond al lang op de planning. Daar had ik, voor zover ik weet, niets mee te maken. Maar Bas heeft het verhaal zodanig veranderd dat het lijkt alsof ik haar vermoord heb, en een of ander wild beest ben.’ Haar ogen waren pikzwart. Even loopt er een rilling over mijn rug. Ze is dus toch een vampier. ‘Maar…Als jij een vampier bent, dan moet jij toch ook bloed drinken? Is dat niet gevaarlijk? Ik bedoel, je hebt wel allemaal mensen om je heen enzo.’ Zeg ik. ‘Het gevaarlijke valt wel mee hoor. Ik heb geleerd om het te onderdrukken. En het is niet gevaarlijk voor mensen, ik dood geen mensen. Ik jaag alleen op dieren. Maar het kan inderdaad weleens uit de hand lopen. Als ik een lange tijd niet gejaagd heb en er is iemand met heel lekker bloed. Of als er mensen zijn die tè dichtbij komen. Maar over het algemeen drink ik geen bloed van mensen.’ Zegt ze. ‘Oké… Dan zit ik nu nog veilig.’ Zeg ik een beetje lacherig. ‘Niet alle vampiers doen het zo netjes als ik. Ik heb er al genoeg meegemaakt die met gemak een heel dorp uitmoorden.’ Zegt ze. Even lijkt ze in haar eigen wereldje te leven. Ik moet er niet aan denken dat zo’n heel dorp word verslonden door vampiers. ‘Weet je… Weerwolven zijn nog erger. Maar ik zal je niet lastig vallen met nog meer verhalen.’ Zegt ze. ‘Jawel, ga verder. Asjeblieft.’ Vraag ik bijna smekend. ‘Oké, vooruit. Een paar honderd jaar terug leefden hier twee stammen, nouja, wel meer, maar twee stammen die belangrijk zijn in mijn verhaal. De vampiers, mijn familie om het maar even zo te noemen, en de weerwolven, en je geloofd het misschien niet, maar zij zijn de familie van Bas. En dat is weer een reden waarom wij het niet goed met elkaar kunnen vinden. Vampiers en weerwolven zijn elkaars grootste vijanden. Wij kunnen onszelf nog onder controle houden. Maar als die weerwolven eenmaal trek hebben slopen ze alles om een mens te vermoorden. Het is al zo vaak gebeurd dat er iemand te dicht bij een weerwolf kwam. Zij zijn veel sterker dan wij, dus een fikse klap en een mens is morsdood. Wij zijn weer erg snel, dat is erg handig. Helemaal omdat weerwolven ook weleens de neiging hebben om op ons te jagen.’ Ik knik. ‘Heeft Bas dan weleens op jou gejaagd?’ Vraag ik. ‘Hij niet, maar zijn vriendjes wel. Ik haat ze echt. Ik weet zeker dat hij ernaar uitkijkt om mij te grazen te nemen.’ Zegt ze. Haar blik is kil, ijskoud. Helemaal niet zo lief en vrolijk als eerst. ‘Weet je, misschien is het beter om het even hierbij te laten.’ Zegt ze uiteindelijk. Ik knik, nog steeds ben ik verrast door haar gave. We gaan samen naar beneden. ‘En voordat ik het vergeet, ga niet naar het bos hier achter, het kan gevaarlijk zijn.’ Zegt ze net voordat ze weg gaat. Ik kijk haar vragend aan, maar ze negeert het. ‘Tot maandag.’ Zegt ze, binnen no time is ze weg. Verbijsterd sta ik in de deuropening. ‘Die is snel.’ Zeg ik tegen mezelf en sluit de deur.
Niet veel later wordt ik door Tom gebeld. ‘Hey, het wordt wat later vanavond, vind je het erg als ik niet mee eet?’ Vraagt hij. ‘Is goed hoor, een dagje alleen overleef ik wel.’ Zeg ik lachend. ‘Oké. Tot vanavond of morgen als je al op bed ligt.’ Zegt Tom. We zeggen nog even gedag en hangen op. Wanneer zou mam ook al weer thuis komen? Volgens mij over een week. Ik kijk in de agenda. Ik had gelijk, nog een week en dan komt ze terug van een of andere reis van haar werk.
Voor het gemak bestel ik wat pizza. Ik heb geen zin om vanavond iets te maken.
Na een tijdje begint mijn maag te rommelen. ‘Laat die pizza nou snel komen.’ Zeg ik in mezelf. Ik had de zin net afgemaakt, en er word aangebeld. ‘Uw pizza.’ Zegt de bezorger vrolijk. ‘Aah, mooi op tijd.’ Zeg ik blij. Ik geef hem wat geld en neem de pizza aan. Niet veel later zit ik van mijn pizza te eten. Wat een rust eigenlijk zonder Tom. Ik hoef nu helemaal niet op te letten dat mijn pizza voor mijn neus weggegrist word. Die vuilnisbak wilt altijd mijn pizza inpikken. Ik lik nog even mijn vingers af en ga weer naar boven. Daar start ik de computer op. Geen idee wat ik wil doen, maar er is altijd wel iemand op msn.
Ik kan niet eens kijken wie er online zijn of ik heb alweer een berichtje van Georg. ‘Heey Bill! Hoesset?’ Vraagt hij. ‘Gaat lekker En hoesset met jou?’ Vraag ik. ‘Goed Ga je nog wat doen in het weekend?’ Vraagt hij. ‘Niet dat ik weet nee. Eerst moet ik nog zien dat Tom weer thuis komt ’ Typ ik terug. ‘Hoezo? Is ie verdwenen? Waar heb je hem verstopt??’ Vraagt hij, waarschijnlijk als een geintje bedoeld omdat hij weet dat ik altijd overbezorgd ben als ik niet weet waar hij uithangt. ‘Geen idee, als hij niet bij jou is zal hij wel bij Bas zijn… Hij belde vanmiddag op dat hij pas laat thuis komt.’ Typ ik. ‘Aha… Nou… Pas maar goed op je broer, straks verlies je hem nog eens uit het oog met Bas erbij maar ik moet weer gaan…Doei!!’ Schrijft hij. ‘Bye.’ En hij is offline. Ik zoek nog een paar filmpjes op, op internet. Voordat ik het weet is het alweer laat in de avond. Ik zet m’n computer uit en duik mijn bed in. Even lekker uitslapen.
De volgende ochtend heb ik mijn deken van me af geschopt.
Daarom heb ik het dus zo koud. Ik trek snel wat kleren aan en doe er een warm vest overheen. Als ik de kamer van Tom in sluip ligt hij nog te slapen. Ik laat hem maar liggen, het is waarschijnlijk heel erg laat geworden, dus hij heeft zijn rust nodig. In mijn eigen kamer doe ik de gordijnen open. Buiten is het wel licht, maar het is erg mistig. Even kijk ik naar wat er op straat gebeurt, maar dat kan ik moeilijk zien door de mist.
Beneden ga ik uitgebreid aan mijn ontbijt. Nog steeds ligt Tom te slapen. En nu? Ik tik even op de tafel terwijl ik nadenk. Ik ga maar even het bos in, even een frisse neus halen. Ik trek mijn schoenen en jas aan en trek erop uit. Bijna vergeet ik mijn mobiel. Ik gris hem nog net van de tafel. Nu kan ik echt op pad.
Ik loop door de straten. De mist vormt druppeltjes op mijn gezicht. Het is erg koud, ik trek de rits van mijn jas nog wat meer dicht. Niet veel later beland ik bij het bos. Ik ben hier nog niet geweest, maar als ik gewoon het pad volg vind ik wel de weg terug. ‘En voordat ik het vergeet, ga niet naar het bos hier achter, het kan gevaarlijk zijn.’ Dat had Rowena gisteren gezegd, bedenk ik me terwijl ik door het bos loop. Ik kijk om me heen. Wat kan er hier nou gevaarlijk zijn? Hooguit een paar wortels van bomen die boven de grond uit steken. Of bladeren waar ik over uit kan glijden. Maar veel meer kan ik niet bedenken.
Uiteindelijk beland ik op een open plek. Veel zie ik er nog steeds niet van door de mist, maar het ziet er best gaaf uit. Ik hoor dat er voetstappen hierheen komen, ze lijken nog ver weg. Ze gaan erg snel. Als ik beter luister zijn de voetstappen dichtbij, heel erg dichtbij. ‘Hoe kan…’ ik kan de rest niet eens meer bedenken. Iets of iemand loopt hard tegen me aan, en sleurt me tegen de grond. Alles word even wazig voor mijn ogen. Ik hoor een laag gegrom van boven me. Ik word om mijn middel gepakt en ergens anders mee naartoe gesleurd. Wat gebeurt er hier?! Ik sluit even mijn ogen, en doe ze dan weer open. Ik probeer op te kijken. Het lijkt een redelijk normaal persoon, maar zijn ogen staan felrood en… O nee, waarschijnlijk is hij een dorstige vampier en ben ik nu niet langer meer Bill, maar een ontbijtje. Hopeloos probeer ik me los de wringen. Maar in plaats van dat ik los kom word ik alleen maar steviger vast gehouden. Hij perst alle lucht uit mijn longen. Ik word op de grond geslingerd. Ik hap naar lucht. Als de vampier weer dicht bij me komt probeer ik hem van me af te schoppen en te slaan. Helaas is mijn zelfverdediging nooit goed geweest, en nu dus ook niet. Ik voel een hand over mijn gezicht gaan, iets vloeibaars loopt over mijn wang. Ik ben bang dat ik al weet wat dat is, en het zou de situatie er niet veel makkelijker op maken. Voorzichtig voel ik aan mijn gezicht. En inderdaad, er lopen kleine straaltjes bloed over mijn wang heen. Ik kijk angstig van mijn trillende hand naar de vampier, die nu gek lijkt te worden. Een brede grijns gaat over zijn gezicht. Ik wil wegrennen, maar mijn benen werken niet mee. De vampier buigt zich over mij heen en het enige wat ik kan doen is afwachten. Dan komt er iets tussen de bomen vandaan. Het werpt zich boven op ons. Wolfachtig gegrom verlaat zijn bek. Ik gok erop dat dan het grote “vriendje”ť is van de vampier, de weerwolf dus. De weerwolf slaat toe. Hij bijt naar de vampier, maar in plaats van dat hij de vampier raakt met zijn bek, zetten zijn klauwen diepe krassen over mijn lichaam. Ik kan niet om hulp schreeuwen. Wie zou er in de buurt zijn die me kan helpen? En mijn stem heeft het trouwens al lang begeven onder de druk hier. Tevergeefs probeer ik mijn hoofd te beschermen tegen de klappen die er worden uitgedeeld. Maar het haalt niets uit. Langzaam verlies ik mijn bewust zijn. Eerst wordt mijn gezichtsveld wazig, maar later verdwijnt ook het gegrom en alle andere geluiden naar de achtergrond. Het laatste wat ik voel zijn een paar armen om me heen die me optillen. Zou dit mijn einde zijn? Zou dat de vampier zijn die mij als ontbijt beschouwd? Of is het de weerwolf die toevallig ook een hapje op het oog heeft naast de vampier?
Rowena’s pov:
Ik ben in het bos. Hier vind ik altijd mijn rust, je zou kunnen zeggen dat ik hier mediteer. Normaal is het hier stil, ik kan hier weer tot mezelf komen en alles onder controle houden. Maar nu hangt er een ongebruikelijke onrust. Tussen de bomen vandaan komt wat gegrom. Is het weer tijd voor de andere vampiers om te jagen? Ze hebben pas nog gedronken. Ik zal voor de zekerheid toch maar even een kijkje nemen. Terwijl ik op het geluid af ga vraag ik me steeds af wie er nou aan het jagen was.
Als ik tussen de struiken door een weerwolf en een vampier zie weet ik al genoeg. Tot mijn schrik is Bill er ook bij! Wat doet hij hier? Ik had hem nog gezegd om hier weg te blijven.
Zijn ogen zijn gesloten, en er zit bloed op zijn kleren. Hij heeft zich lelijk open gehaald. Mijn ogen schieten van de vampier naar Bill. Zou hij al gebeten zijn? Volgens mij niet.
Ik ren snel naar Bill toe. De twee anderen zijn zo erg met elkaar bezig dat ze me niet door hebben.
Voorzichtig sluit ik mijn armen om hem heen en til hem op om hem mee naar huis te nemen. Ik vind dat ik verplicht ben om hem even te verzorgen. Tot hij weer wakker wordt.
Eenmaal thuis leg ik hem voorzichtig neer op de bank. Ik haal wat spullen om de wonden schoon te maken, die lucht van zijn bloed is niet te verdragen. Zo heerlijk… Ik mag niet in de verleiding komen! Niet doen! Niet aan denken!
Ik maak de wonden schoon. Ineens gaat Bill’s mobiel af in zijn broekzak. Wat moet ik doen? Opnemen? Of laten gaan?
Ik besluit om op te nemen. Voorzichtig wurm ik zijn mobiel uit zijn broekzak. ‘Bill?’ Vraagt Tom gelijk. ‘Nee, Rowena.’ Zeg ik. ‘Oh, waarom neem jij Bill’s mobiel op?’ Vraagt hij. ‘Omdat Bill hier is.’ ‘Oh, mooi zo. Ik was al ongerust waar hij was. Maar dan nog, waarom neemt hij zelf niet op?’ Vraagt hij. ‘Ik weet niet wat er precies is gebeurd, maar hij heeft net een ongeluk gehad.’ Zeg ik. ‘Wat is er gebeurd? Is hij overreden? Hoe is het nu met hem?’ Tom raakt duidelijk in paniek. ‘Rustig Tom. Ik doe mijn best.’ Zeg ik. ‘Maar wat is er nou gebeurt?’ Vraagt hij angstig. ‘Dat zei ik net, ik weet niet wat er gebeurt is. Maar als jij zo hysterisch blijf doen kan ik natuurlijk niets voor Bill doen.’ Zeg ik. ‘Juist… Oké… Zorg je goed voor mijn broertje?’ Vraagt hij met een klein stemmetje. ‘Natuurlijk. Als er nieuws is hoor je het oké?’ Vraag ik. Het is even stil. ‘Oké.’ Zegt hij zacht. ‘Zorg jij maar dat je in de tussentijd een beetje afgeleid bent. Misschien kun je wat afspreken met je vrienden?’ Stel ik voor. ‘Ja…Dat kan… Laat je het me echt weten?’ Vraagt hij. ‘Jaahaa, natuurlijk.’ Zeg ik. ‘Oké, dan hoor ik je nog wel… Wil je Bill’s mobiel aan laten staan?’ Vraagt hij. ‘Natuurlijk. Tot snel hè.’ Door die laatste zin lijkt Tom wat op te beuren. ‘Tot snel.’ Zegt hij opgelucht. Beiden hangen we op. Arme Tom, hij is zich doodgeschrokken. Maar ik moet weer verder met waar ik mee bezig was. Ik verbind de wonden om zijn arm en hoofd voor zover dat gaat. ‘En nu maar hopen dat je snel weer wakker wordt.’ Zeg ik tegen hem.
Uren lang blijf ik bij hem zitten. De enige bewegingen die ik waarneem is dat hij adem haalt. Zijn borst gaat langzaam op en neer. Ik concentreer me op de bewegingen. Ging het daarnet nou ook al zo langzaam? Ik zal het me vast verbeelden. Ik staar weer naar Bill. Ik schrik op als zijn telefoon weer gaat, deze keer ligt die op tafel. ‘Tom?’ Vraag ik. ‘Ja, hoe gaat het met Bill?’ Vraagt hij gelijk. ‘Geen idee. Ik heb hem tot mummie omgetoverd, en nu wacht ik al een paar uur af totdat hij eindelijk wakker wordt.’ Zeg ik. ‘Is het echt zo erg?’ Vraagt hij. ‘Geen idee. Hij ademt in ieder geval nog.’ Mijn blik gaat weer naar Bill. Even lijkt hij te bewegen. ‘Bill!’ Zeg ik ineens. ‘Wat is er met hem?!’ Tom is geschrokken door mijn actie. ‘Hij… Hij bewoog volgens mij. Misschien komt hij bij.’ Zeg ik. ‘Kan ik naar jullie toe komen?’ Vraagt Tom snel. ‘Natuurlijk.’ Zeg ik. Ik geef door waar hij moet wezen, en hoe hij er komt, op een veilige manier natuurlijk.
In no time staat hij voor de deur. ‘En? Is hij al wakker?’ Vraagt hij als ik open doe. ‘Nog niet, hij heeft na die ene keer niets meer gedaan.’ Zeg ik treurig. Toms gezicht betrekt. We gaan samen naar Bill toe. Hij schrikt wel een beetje bij het zien van zijn broertje. ‘Dit was niet zomaar een auto ongelukje.’ Zegt Tom. ‘Ik zeg het nog eens, ik weet niet wat er precies is gebeurd, maar het was hier in het bos.’ Zeg ik. We blijven nog even sprakeloos zitten. Het gaat buiten al schemeren. ‘Het is misschien beter als je naar huis gaat. Ik pas wel op je broertje, maak je geen zorgen.’ Ik ben de eerste die de pijnlijke stilte breekt. Hij knikt. ‘Bel je me weer als er iets is?’ Vraagt hij. Ik knik. ‘Kan je asjeblieft alles doen wat mogelijk is. Je zou je bijna niet kunnen voorstellen hoe ongerust -’ Ik kap zijn zin af. ‘Ik weet het. Ik zal mijn best doen, maar zolang hij nog niet bij bewust zijn is, kan ik nog niet zo veel doen. Als hij wakker is, kan ik hem vragen wat er is gebeurt.’ Zeg ik. Tom knikt. Nog even fluistert hij een paar woordjes tegen Bill. Woorden die voor hem bestemd zijn, niet voor mij. Ik laat ze nog even met rust.
Wanneer Tom weg is zit ik weer alleen. Ik probeer contact te krijgen met Toms gedachten. Ik sluit mijn ogen en focus me helemaal op hem. Na een tijdje hoor ik zijn gedachten. Waarschijnlijk heeft hij zijn ogen gesloten, want ik zie niets, maar ik hoor hem duidelijk treuren om zijn broertje. Ik heb medelijden met hem en laat hem weer alleen in zijn gedachten.
Soms hoor ik de gedachten van iemand, maar dan moet diegene wel duidelijk ergens aan denken. Ik ben nog niet zo ver dat ik zomaar in iemands gedachten kan inbreken, en in de kleinste hoekjes kan zoeken.
De kamer om me heen verschijnt weer. Ik kijk op de klok. Het is midden in de nacht. Ik kijk weer naar Bill. Er is nog helemaal niets veranderd na die ene beweging van vanmiddag. Helemaal niets. Bills ademhaling wordt duidelijker hoorbaar. Ik let goed op. Zou er iets gaan gebeuren? Of krijgt hij alleen maar moeilijker lucht? Zijn ademhaling gaat steeds zwaarder, en tot mijn verontrusting ook steeds langzamer. Wat moet ik nu doen? Afwachten? Actie ondernemen? Naar het ziekenhuis gaan? Maar wat moet ik daar zeggen. Ze gaan het echt niet geloven als ik zeg dat hij een ongelukje heeft gehad. Voorzichtig leg ik mijn vingers in zijn nek en tel de hartslagen een minuut lang. Het lijkt een eeuwigheid te duren, en ik wacht in spanning af. Na wat gereken trek ik de conclusie dat zijn hartslag veel te langzaam gaat. Ik moet wat doen. Paniekerig probeer ik zo goed na te denken, maar Toms stem schiet door mijn hoofd heen. ‘Kan je asjeblieft alles doen wat mogelijk is? Je zou je bijna niet kunnen voorstellen hoe ongerust ik ben.’ Galmt het door mijn hoofd. Ik kí¡n niets doen. Er is maar één ding dat ik kan doen, maar of Bill daar nou gelukkiger van wordt…
De tijd tikt, en ik weet dat ik níº moet beslissen. Tom blij maken, of teleur stellen? Bill uit zijn normale leven rukken, of het laten zoals het is? Tom blijft door mijn hoofd galmen. Ik wordt gek hier! Bill ademt heel erg traag, en verontrustend zwaar. ‘Neem een beslissing Rowena. Denk goed na, maar treuzel niet…’ Zeg ik in mezelf. Ik heb besloten. Ik hoop alleen dat het goed gaat. Met trillende vingers haal ik het verband van een van zijn polsen af. Het is nu of nooit. Gewoon doen. Je weet hoe het moet. Maar normaal moet ik niet stoppen! Doe het! Ik tel voor mezelf tot drie en zet mijn tanden tegen zijn pols aan.
Zijn bloed is heerlijk. Dit gaat hij me straks zo kwalijk nemen. ‘Het is genoeg zo!’ Denk ik bij mezelf. Maar het is zo lekker, ik wil doorgaan. ‘Dan vermoord ik hem! Dat mag ik niet doen!’ Ik moet nu stoppen. Nu!
Ik laat los. Ik mag niet het risico nemen dat ik teveel van zijn bloed drink, ook al is het zo vreselijk lekker. ‘Nu maar hopen dat het is gelukt.’ Zeg ik tegen Bill. De rest van de nacht blijf ik nog wachten.
Bill’s pov:
Langzaam krijg ik weer gevoel in mijn armen en benen. Als ik mijn ogen open wil doen draait alles om me heen. Wat is er gebeurd? Ben ik te lang in een achtbaan blijven zitten ofzo? Een warm gevoel trekt door mijn arm. Alsof mijn arm een kacheltje is. Het voelt lekker warm in vergelijking tot de rest van mijn lichaam. Langzaam wordt het warmer en warmer, en trekt het door mijn hele lichaam. Het voelt alsof ik in brand sta. Ik rol me op. Mijn arm brand zo vreselijk, net zoals mijn hele lichaam. Een kreun kan ik niet onderdrukken.
Ergens vanuit de kamer hoor ik een opgeluchte zucht. Als ik opkijk zie ik dat Rowena naar me toe komt. ‘Wat is er gebeurd? Het voelt alsof ik in brand sta.’ Krijg ik moeizaam over mijn lippen. ‘Binnen een paar dagen zal het over zijn.’ Zegt ze. Een paar dagen?! Mijn ogen worden groot. Een glimlachje gaat over haar gezicht. ‘Heb je erg last van je arm?’ Vraagt ze. Ik knik. Ze wurmt mijn vingers van mijn arm af en legt haar hand op de brandende plek. Dat voelt een stuk aangenamer. Haar handen zijn ijskoud, en koelen dus de mijne wat af.
‘Maar wat was er gebeurd?’ Vraag ik. ‘Weet je nog dat ik je waarschuwde om het bos niet in te gaan?’ Vraagt ze. Een beetje beschamend kijk ik naar de grond. ‘Ja.’ Zeg ik. ‘Dat heb je duidelijk wel gedaan.’ Zegt ze. Ik knik. ‘Er kwam een vampier op me af, ik schrok me kapot.’ Zeg ik. ‘Anders ik wel. Toen ik jou daar zag liggen. En die weerwolf en vampier vochten met elkaar. Ik heb je meteen mee hiernaartoe genomen.’ Zeg ik. ‘Oh… bedankt.’ Zeg ik. Ik zie nu pas in hoe dom het was geweest om niet naar Rowena te luisteren. ‘Er is alleen nog één klein probleempje.’ Begint Rowena. Ik kijk haar vragend aan. ‘Nou, je lag half dood te gaan, en je hartslag en ademhaling werden alsmaar langzamer…’ Begint ze. Ik huiver bij de gedachte wat er vannacht gebeurd was. ‘… Tom had gezegd dat ik alles moest doen wat ik kon. Maar ik kón niet meer doen… Behalve één ding.’ Ze slaat haar ogen neer. ‘Wat? Wat heb je gedaan?’ Ik begrijp er niets meer van. En waar is Tom nu als hij er al die tijd bij was? ‘Ik… Ik heb je jouw ziel afgenomen…’ Zegt ze schuldig. ‘Wat bedoel je?’ ‘Je bent nu een vampier, vandaar dat brandende gevoel door je lichaam. Dat is het gif wat door je aderen stroomt. Het duurt een paar dagen voordat je van dat nare gevoel af bent. En als het klaar is… Dan stroomt je bloed niet meer door je lichaam en je hart klopt niet meer.’ Ik sper mijn ogen wijd open. ‘Wat? Ben ik dan dood?’ Ik dacht dat ik het begon te begrijpen, maar ik ben de draad alweer kwijt. ‘Zo kun je het wel noemen ja.’ Zegt ze. ‘Maar waar is Tom nu?’ Vraag ik. ‘Thuis. Hij weet nog niet wat er vannacht gebeurd is.’ Zegt ze. ‘Oh.’ ‘Het is beter als je even uitrust, we hebben nog aardig wat te doen, en het is niet de bedoeling dat je Tom straks vermoord.’ Ik schrik me kapot van wat ze zegt. ‘Waarom zou ik in godsnaam Tom willen vermoorden?’ Vraag ik geschrokken. ‘Omdat hij een mens is, en jij een vampier. En omdat hij iets heeft wat zó lekker is.’ Zegt ze. Het klinkt bijna alsof ze me gek probeert te krijgen. Ik ga m’n eigen broer niet leegzuigen of iets dergelijks. ‘Je bent geschrokken hè.’ Zegt ze gniffelend. Ik knik. ‘Ik drink geen bloed van mensen… nouja, tot vannacht dan, maar dat was een uitzondering. Maar normaal gesproken drink ik alleen het bloed van dieren.’ Een rilling gaat over mijn rug. ‘Het is nog steeds geen prettig idee.’ Zeg ik. ‘Wen er maar aan. Of je doodt een dier, of je hongert jezelf uit, waarmee je de kans groter maakt dat een mens jouw nieuwe prooi wordt.’ Zegt ze. ‘Leven alle vampiers alleen van dieren?’ Vraag ik. Ze schudt van nee. ‘Ik heb er zelf voor gekozen. Diegene die mij zo heeft gemaakt leefde ook zo, daarom ben ik het ook gaan doen.’ Zegt ze. ‘Maar… Hoe komt het dan dat jij vampier bent? Als hij het niet deed omdat hij dorst had, waarom dan wel?’ Vraag ik. ‘Dat is een nogal ingewikkeld verhaal.’ ‘Wil je het asjeblieft vertellen?’ Vraag ik. ‘Dat is het hem nou juist, ik weet het zelf niet meer. Naarmate de tijd verstrekt, verdwijnen alle menselijke herinneringen. Het enige wat ik nog weet is dat ik echt door een hel ging toen hij had gebeten.’ Zegt ze. Ik knik. Het lijkt nog steeds alsof ik in lichterlaaie sta, maar doordat zij me afleid heb ik er minder last van. ‘En je zei dat we nog veel te doen hadden?’ Vraag ik.
Rowena’s pov:
‘Ja, maar jij bent diegene die een keuze moet maken. Wil jij zijn zoals alle andere vampiers? Dus dat houdt in dat je jaagt op mensen, maar dan ben je wel voldaan als je hebt gedronken. Of wil je leven zoals ik doe, en dat is door te jagen op dieren, alleen heb je dan weer als nadeel dat je geen voldaan gevoel hebt.’ Vraag ik. Hij weet zijn antwoord al vrij snel. ‘Ik wil alleen op dieren jagen.’ Zegt hij. Ik zucht opgelucht. ‘Dan moeten we nog wat voor elkaar krijgen, en dat is best moeilijk.’ ‘En dat is?’ Vraagt hij ongeduldig. ‘Je moet nog wel “normaal”ť met de mensen kunnen omgaan. Je weet wel, niet gelijk in de verleiding komen als er iemand in de buurt komt, daar kun je aan denken.’ Vertel ik. Hij knikt. ‘Laten we eerst maar zorgen dat je geen last meer hebt van het gif, daarna volgt de rest wel weer.’ Zeg ik. ‘Oké.’ Zegt Bill. De pijn is van zijn gezicht af te lezen, maar ik denk dat ik een goeie beslissing heb gemaakt. Ik ga even naar een andere kamer, ik moet echt weten hoe het nu met Tom gaat. Ik concentreer me zo goed mogelijk. De kamer vervaagt, en ik zie wat Tom ziet. Hij is bij Bas. Daar verteld hij wat er gebeurd is, ik hoop maar dat hij er verder niets achter gaat zoeken. Zijn gezicht betrekt als hij hoort dat Bill bij mij is. ‘Ik weet niet of hij daar veilig is, je weet hoe Rowena kan zijn.’ Zegt hij. Wat?! Gevaarlijk? Ik?
Gelijk is mijn concentratie weg. Hij is diegene die gevaarlijk is. Hij is diegene die snel op zijn tenen getrapt is, en je gelijk verscheurt. Ik niet! Boos stamp ik de kamer uit. ‘Wat is er aan de hand? Vraagt Bill. ‘Niks.’ Zeg ik nors. ‘Jawel. Je ogen zijn zwart. Wat is er aan de hand?’ Vraagt hij nog eens. Op deze manier kan ik natuurlijk nooit iets voor mezelf houden. ‘Ik… Tom is bij Bas.’ Zeg ik. ‘Ooh… Maar waarom ben jij daar boos over? Je wilde toch dat Tom afleiding zocht?’ ‘Ja, maar niet bij hem. Ik had in gedachten dat hij naar Gustav of Georg zou gaan.’ Zeg ik. ‘Hoe weet je eigenlijk waar hij is?’ Vraagt Bill. ‘Ik kan gedachten lezen…ongeveer.’ Zeg ik mompelend. ‘Oh, kunnen alle vampiers dat?’ Vraagt hij. ‘Nee. Voor zover ik weet alleen Edward, een goede vriend van me, en ik. Jasper kan emoties beïnvloeden, en Alice weet soms wat er in de toekomst gebeurd, maar dat hangt weer van de keuzes van de personen af. Je weet wel, ze krijgt dan iets door, maar als die persoon besluit om iets anders te doen klopt het niet meer.’ Vertel ik. ‘Oh, oké.’ Hij lijkt het een beetje door te krijgen. ‘Het is beter als je uitrust, binnenkort heb je veel energie nodig.’ Zeg ik lachend. Maar ik wil niet slapen, ik voel de behoefde om te slapen helemaal niet.’ Zegt hij. ‘Je zweeft nu nog een beetje tussen vampier en mens, dus pitten jij, binnenkort heb je alle tijd om 24-7 wakker te zijn.’ Zeg ik.
De dagen verstrekken langzaam. Bill verandert beetje bij beetje. Voor mensen die niet goed op zouden letten is hij niets veranderd. Het weekend is afgelopen, en het gaat best goed met Bill. Hij heeft in ieder geval niet meer zo’n last van het brandende gevoel. Nu is het maandag, en dat betekend dat we weer naar school moeten.
‘Bill, schiet op.’ Dring ik voor de miljoenste keer aan. ‘Jaahaa… Ik kom er zo aan.’ Roept hij vanuit de badkamer. ‘Je hebt de hele nacht de tijd gehad, en uitgerekend nu moet je je haar gaan doen?’ Zeg ik lichtelijk geïrriteerd. ‘Kan ik er wat aan doen dat het zo lang duurt omdat ik geen spiegelbeeld meer heb?’ ‘Ja, je had naar me moeten luisteren, dan kon Tom nu zeuren dat je moest opschieten.’ Dat raakte een gevoelige snaar bij hem. Hij had Tom het hele weekend natuurlijk niet gezien of gehoord. Normaal als ze een tijdje weg waren van elkaar spraken ze elkaar elke dag via de telefoon. ‘Klaar.’ Zegt hij. Ik zucht. ‘Kom op, we moeten opschieten. Waar heb jij je schoenen liggen?’ Vraag ik. ‘Euhm… Goeie vraag.’ Zegt hij twijfelend. ‘Bill! Voortaan begin je een uur eerder!’
We komen net op tijd op school. Verderop staan Tom, Gustav en Georg al te wachten. Helaas staat Bas er ook bij. We gaan naar ze toe. Bas kijkt me strak aan, maar ik gun hem geen blik waardig. Het valt me ineens op hoe Toms uitdrukking is veranderd. Veel strakker… Strenger? Ik weet het niet.
Gustav en Georg begroeten Bill alsof er niets aan de hand is, zij hebben gelukkig niets gehoord over het verhaal dat zich afgelopen vrijdag afgespeeld heeft. De bel gaat. Gelukkig moet Bas naar een ander lokaal. Wij hebben nu engels. Als we daar zijn gaat Tom voor ons zitten met Gustav en Georg, wij gaan met zijn tweeën achter hun zitten. Normaal gesproken gaat Tom gelijk bij Bill zitten. Wat is er met hem aan de hand vandaag?
De rest van de dag blijft Tom afstandig doen tegen zijn broertje.
‘Kom je vanmiddag weer met mij mee?’ Vraag ik aan Bill. Ik weet zijn antwoord al, en dat is niet omdat ik kan inbreken in zijn gedachten. Ik vraag dit gewoon voor de sier, zodat de anderen er niets achter gaan zoeken. ‘Is goed.’ Zegt hij. Ik kijk even in de richting van Tom, die zijn rug naar me toe keert. Bill kijkt me vragend aan. Ik haal mijn schouders op. Wanneer de bel gaat staan Bill en ik snel op en gaan naar huis.
‘Wat was er met Tom aan de hand?’ Vraagt Bill, deze keer met woorden. ‘Geen idee, ik denk dat hij weet wat er aan de hand is, maar ik durf het niet met zekerheid te zeggen.’ Zeg ik. ‘Hoe weet hij het dan?’ Vraagt Bill weer. ‘Bas.’ Zeg ik kortaf. We zeggen niets totdat we thuis zijn. ‘Zin om wat leuks te doen?’ Vraag ik. ‘Oké, wat dan?’ Vraagt hij nieuwsgierig. ‘Ik denk dat het tijd wordt dat je kennis maakt met wat goeie vrienden van mij.’ Zeg ik glimlachend. ‘Je bedoeld die Edward, Alice en Jasper waar je het laatst over had?’ Vraagt hij. ‘Jep, en ook Emmet en Rosalie.’ Zeg ik. Bij de gedachten dat ik de Cullens weer zie vrolijk ik weer op. ‘Oké, lijkt me gezellig. Maar wat was je van plan?’ ‘Dat zie je vanzelf wel.’ Zeg ik geheimzinnig. ‘Flauw hoor.’
Ik bel Edward, en niet veel later staan alle 5 de vampiers voor de deur. Ik vlieg Edward gelijk om zijn nek. ‘Ik ben ook blij om jou te zien.’ Lacht hij. Bill wordt met open armen omvangen. Alsof hij al jaren lang een goede vriend van ze is. Ik ben blij dat het zo goed klikt tussen hen.
Bill’s pov:
Voor ik het weet staan er 5 vampiers voor de deur. Bij het woord vampier dacht ik altijd aan heel andere personen dan diegenen die hier voor me staan. Rowena is duidelijk blij dat ze haar vrienden weer ziet, en vliegt er gelijk eentje om zijn nek, later blijkt dat hij Edward is. Ik wordt met open armen ontvangen, het loopt allemaal veel soepeler dan ik had gehoopt. Ze zijn echt aardig.
We gaan naar een open veld. Het is een soort basketbal veld, maar dan veel en veel groter. De baskets hangen op een paar meter hoogte. Een normaal mens zou daar met geen mogelijkheid bij komen. Natuurlijk wel met een trap of iets dergelijks, maar niet terwijl hij het spel speelt.
‘Heb je zin om gelijk mee te doen? Of help je mij met opletten of ze zich wel gedragen?’ Zegt Rowena lacherig. ‘Ik blijf nog even toekijken.’ Zeg ik. ‘Oké.’ Ze richt zich tot de Cullens om teams te maken, ze gooit de bal op en het spel begint. ‘Waarom zijn de baskets zo hoog? En waarom is het veld zo groot?’ Vraag ik als ze naast me staat. ‘Dat zie je vanzelf wel.’ Lacht ze. En inderdaad, ik merk het snel genoeg. Ze zijn super snel, en springen veel hoger dan dat ik van mensen gewend ben. Het is wel even wennen. Het is best lastig te volgen wie er regels overtreed, maar Rowena lijkt het met gemak bij te benen.
Na een hele tijd spelen komt Esmée haastig naar Rowena toe. ‘Ro, we moeten weg, nu.’ Zegt ze paniekerig. ‘Waarom? Wat is er?’ Vraagt ze. ‘Ze komen eraan.’ Zegt Esmée snel. ‘Hoe lang nog?’ ‘Minder dan 3 minuten, we moeten rennen.’ Zegt ze. Rowena knikt. ‘Wie komen eraan?’ Vraag ik. ‘Vragen zijn voor later, we moeten opschieten. Jasper! Zorg jij dat we compleet blijven?’ Roept ze naar hem. Hij knikt. Als ik omkijk zie ik dat ze aanstalten maken om te gaan. ‘Kom je?’ Vraagt Rowena. ‘Jep.’ Zeg ik. We rennen met zijn allen naar een plaats waar ik nog nooit was geweest. Ik merk dat ik steeds trager loop. ‘Nog even volhouden.’ Zegt Rowena. Ik knik. ‘Ro! Ze zitten ons op de hielen. Als ik moet geloven wat ik net heb gezien…is dit ons einde.’ Het laatste zegt Esmée wat zachter. ‘Gaan jullie maar verder, ik leid ze wel af.’ Zegt ze. Ineens staat ze stil. Ik voel een arm om mijn middel. ‘Je moet wel door blijven lopen, ik weet niet hoe lang Rowena dit vol kan houden, ze zet haar leven op het spel.’ Zegt Esmée. ‘Wat? En jullie moeten haar niet helpen?’ Vraag ik. ‘Ze red het wel, ze is slim en snel genoeg.’ Komt Jasper tussen ons. Het is een heel eind rennen door een bos, maar uiteindelijk komen we bij een open plek met een groot wit huis. ‘Hier blijven we voorlopig, jij dus ook.’ Vertelt Edward. ‘Rowena weet waar ze ons kan vinden, en we worden niet snel gesnapt door de gewone mensen.’ Legt hij uit. ‘Oké, maar hoe lang moeten we wachten tot ze terug is?’ Vraag ik. ‘Geen idee. Misschien komt ze wel niet meer terug. Dat weten we niet.’ Zegt Rosalie. Ze krijgt gelijk een woedende blik van Edward, het is duidelijk dat hij dit liever niet gehoord had. ‘Ik ben even boven.’ Zegt hij en staat op. ‘Slimme actie Rose.’ Zegt Esmée afkeurend. ‘Je wist best dat hij er zo op zou reageren.’ Rosalie laat het hier bij, ze gaat geen verdere discussie aan. Emmett volgt haar om haar te kalmeren.
‘Je hebt het waarschijnlijk wel gemerkt, maar Rowena is nogal belangrijk voor Edward. Ze hoort nou eenmaal bij de familie. En als ze niet terug komt, zou dat erg zwaar voor Edward zijn. Ze was zo’n aardige meid.’ Zegt Esmée. Jasper slaat troostend een arm om haar heen. ‘Misschien kun jij gaan kijken hoe het met Edward is, het is de laatste kamer in de gang. Het wijst zich vanzelf wel.’ Zegt Jasper tegen mij. Ik knik en sta op.
Bij de muren van de trap hangen enorm veel schilderijen. Het zou bijna onmogelijk lijken om verschillende schilderijen te maken, maar toch zijn ze allemaal heel anders. Als ik boven aankom zijn er een aantal deuren. De laatste deur, dat moet deze zijn.
Voorzichtig duw ik de deur een stukje open. ‘Edward?’ Vraag ik. Ik hoor dat hij opstaat. ‘Sorry dat ik er ineens tussenuit piepte, maar momenteel ligt het nogal gevoelig dat Rowena er misschien niet meer is. Ik probeerde net contact met haar te leggen, maar het lukt niet. Aan zijn hele houding is te zien dat hij geïrriteerd is.
De kamer is ingericht met lichte kleuren en veel ramen. De schuifpui staat een stukje open, er komt een heerlijk briesje naar binnen.
‘Ik wil ook heel graag weten hoe het met Rowena is. Als ik iets voor haar kon doen had ik het al lang gedaan. Het wachten werkt nu al op mijn zenuwen.’ Zeg ik. ‘We kunnen niets voor haar doen. Ik mis haar.’ Hoe zouden ze elkaar tegen het lijf gelopen zijn? Ik ben er best nieuwsgierig naar, maar het is niet het juiste moment om het te vragen. Ik wacht wel tot een beter moment. Uit het niets begint Edward te vertellen over vroeger, ik gok erop dat hij mijn gedachten binnen geslopen is. ‘Het was een aantal jaartjes geleden. Misschien 80, misschien iets meer. Ze zat op de middelbare school, zoals jullie dat nu doen. En daar was ze niet echt geliefd door de meeste mensen. Maar wij konden goed met elkaar opschieten. In het begin liep het niet zo lekker, ik wilde dat zij uit zijn buurt bleef. Maar toen zij doorhad wat ik was, gaf ik het langzaam maar zeker op. Ik wist dat zij door zou blijven gaan, dat hoorde ik haar denken. Uiteindelijk leerde zij mijn familie kennen.’ Hij stopt even. ‘Wacht, ik hoor haar weer.’ Zegt hij snel. Hij concentreert zich op iets, waarop weet ik niet. Maar hij staart in het niets. Ik wacht geduldig af. Een hele tijd gebeurt er niets.
Ik schrik door zijn plotselinge onderbreking. ‘We moeten niemand op haar af sturen. Ze heeft alles onder controle, tenminste, dat zegt ze. Dit heeft ze me al eens eerder wijs willen maken. Vervolgens gingen we er ook bijna aan, maar nu heeft ze alles meer onder controle.’ Zegt hij. ‘Dus we moeten wachten.’ Zeg ik. Hij knikt. Ineens wordt er aan de schuifpui getrokken. Ik kijk op. Daar staat Rowena. Ze is zwaar buiten adem, maar ze leeft nog! Edward gaat gelijk op haar af. ‘Roween, ik heb je zo gemist. We dachten dat we je kwijt waren. Waar was je? En hoe heb je die weerwolven weten af te schudden?’ Vraagt hij. ‘Ik was in heel veel plaatsen. Ik was van plan om ze zo ver mogelijk weg te leiden. Maar ze haalden me bijna in, daarom heb ik niet gereageerd op jou. Ik heb een poging gedaan om ze af te schrikken door te doen alsof ik ze zou verslinden, maar daar zijn ze niet in getrapt. Na een hele tijd was ik echt uitgeput. Maar ik heb het gehaald. En ze zijn weg.’ Zegt ze. ‘Trek maar eerst even andere kleren aan, deze zijn nu helemaal gescheurd. Daarna kun je de rest vertellen wat er allemaal gebeurt is.’ Zegt Edward. Hij klonk erg kalm, maar het was duidelijk dat hij blij was zijn vriendin terug te zien.
Nadat Rowena zich omgekleed heeft gaan we dus naar beneden. Rowena wordt gelijk door iedereen om de hals gevlogen. ‘Waar zat je? We hebben je gemist!’ Zegt Esmée. Iedereen praat door elkaar heen, maar over het algemeen zijn het dezelfde vragen, maar dan anders geformuleerd.
Het duurt een hele tijd voordat de orkaan van vragen overgewaaid is.
‘Bill, kan ik je even alleen spreken.’ Vraagt ze, ze klinkt nogal ernstig. ‘Oké, is goed.’ Zeg ik. We gaan samen naar een kamertje, Rowena sluit de deur. ‘Wat wilde je zeggen?’ Vraag ik. Ik ben nieuwsgierig waarom ik apart genomen wordt, ze kon het toch ook zeggen waar de anderen bij waren?
‘Daarnet, bij de weerwolven…Bas was erbij, met een paar van zijn vrienden. Maar er was een nieuweling bij.’ Begint ze. Ik knik. ‘Dat was Tom.’ Ik val zowat om van verbazing. ‘Wat?! Hoe kan dat?’ Vraag ik geschrokken. ‘Geen idee. Maar ik ben bang dat je het contact moet verbreken met hem. Het is niet handig om met weerwolven om te gaan, dat geldt zowel voor vampiers als “normale”ť mensen.’ Zegt ze. ‘Het dringt vast nog niet goed tot me door… Je bedoelt dat ik uit de buurt moet blijven? Hij is mijn tweelingbroer, hoe kan ik dat voor elkaar krijgen? We wonen in hetzelfde huis.’ Zeg ik bijna wanhopig. ‘Weet ik, en daar heb ik al over nagedacht. Je kunt hier wonen. Dan lopen je ouders ook geen gevaar ofzo, en dan zit jij safe in verband met Tom.’ Zegt ze. ‘Dat zal wel moeten. Maar hoe zit dat dan op school?’ Vraag ik. ‘Hetzelfde als altijd, elkaar een beetje boos aankijken, beetje negeren, onaardig doen, klaar.’ Zegt ze. ‘Je doet er nogal makkelijk over.’ Zeg ik. ‘Dat komt omdat ik het al zó lang moet doen, er hebben heel vaak weerwolven bij mij in de klas gezeten, en dat probleem heb jij straks ook.’ Zegt ze. ‘Daar ben ik dan lekker mee.’ Ik zucht. Nooit meer in de buurt van Tom komen klinkt onmogelijk. Hij heeft in ieder geval laten zien dat het geen probleem voor hem is. Rowena legt een arm om mijn schouder. ‘Het komt wel goed Bill, ook al klinkt het hard.’ Zegt ze. Ik knik. Even lijkt het voor mijn gevoel alsof ik verdoofd ben. Rowena laat me even alleen, ze snapt dat het even tot me door moet dringen.
We zitten met zijn allen in een grote zwarte tourbus. Hij moet wel groot zijn, want we zitten hier met zijn tienen; Rowena, Edward, Emmett, Esmée, Rosalie, Jasper, Gustav, Georg, Tom en ik. Onze grote droom is uitgekomen, Gustav, Georg, Tom en ik vormen een band; Tokio Hotel. Onze muziek slaat goed aan, en we krijgen veel fanmail.
Het lijkt ook geen enkel probleem te zijn dat Tom en ik normaal gesproken elkaars vijanden moeten zijn. Natuurlijk zijn er weleens problemen, maar we gaan zonder problemen met elkaar om. ‘Bill, kom je zo, we zijn er.’
‘Bill, kom nou.’ Rowena trekt aan mijn arm. ‘Huh? Wat?’ Zeg ik. ‘Jij zat diep in gedachten. Wat was er?’ Vraagt ze. ‘Niets. Helemaal niets.’ Zeg ik een beetje teleurgesteld. Ik had zo erg gehoopt dat die ene fantasie werkelijkheid kon worden, maar dat gaat niet, en dat zal ook nooit gebeuren.
mooi!!
ik hou van twilight en ik hou van tokio hotel
perfectie combie
goed gedaan