Hoofdcategorieën
Home » Tokio Hotel » Spring Nicht [5-Shot] » 5.
Spring Nicht [5-Shot]
5.
Zoeklichten houden haar gevangen terwijl ze daar staat, op de rand van het dak. Politiesirenes scheuren de nacht aan stukken en een metalige stem klinkt er door een megafoon bovenuit, smeekt haar om niet te springen. Een kleine massa heeft zich verzameld op de parking en wordt nu door verschillende agenten achteruit gedreven. Ze blijven staan, staren als gehypnotiseerd naar de gedaante op de afgrond. Het balancerende meisje houdt hun ogen in een greep, net als de mijne. Zij zijn gefascineerd, vervuld van afschuw, vragen zich af wat haar hiertoe dreef. Ik staar en voel niets, nog te verdoofd door wat ik zie.
Ze staat eindeloos hoog, maar ik kan haar onmogelijk niét herkennen. Als een vis op het droge hap ik naar lucht. Alles ruikt naar nat asfalt. Het is koud en het miezert een beetje. De koele geur maakt me misselijk. Eindelijk kan ik geluid maken en gil haar naam. Ze beweegt, ik voel het meer dan ik het zie. Ze draait haar hoofd mijn richting uit terwijl ze daar staat, de punten van haar schoenen al in het ijle. Ze schreeuwt niet terug, maar ik weet dat ze mijn naam denkt, zwijgend. Ze huilt. Ik zie een kleine druppel oneindig lang vallen voor hij op de grond voor mijn voeten openspat.
De agent duwt mij achteruit en ik schreeuw haar naam een tweede keer, spartelend om uit de greep van de man te komen. Ik schop naar hem, en plots ben ik los. Ik bedenk me geen twee keer en schiet tussen twee andere agenten door, naar de brandtrap aan de zijkant van het gebouw. Iemand komt me achterna, een agent of een toeschouwer, ik weet het niet. Zonder omkijken sla ik de graaiende hand van mijn schouder en ren naar het poortje. Het is open, het hangslot los op de ring, zonder sleutel. Ik ken haar talent om sloten te forceren met een gebogen paperclip maar al te goed. Met een knal van metaal op metaal sla ik het hekken dicht en klik in één beweging het hangslot vast, voor ze me kunnen inhalen en weer naar buiten sleuren.
Met twee treden tegelijk sprint ik de rammelende brandtrap omhoog. Bij de derde trap probeer ik te vertragen, uitgeput en buiten adem. Mijn schoenen verliezen hun grip op het natte metaal en ik ga onderuit, sla met mijn linkerscheen hard tegen de scherpe rand van de trede. De gil van pijn kan ik niet binnenhouden, een kleine donkere bloedvlek tekent zich af op de jeansstof maar ik krabbel overeind en ren verder, de pijn negerend, trede na trede voortgedreven door pure angst.
De deur naar de dakverdieping slaat hard tegen de muur en veert terug, bijna krijg ik ze in mijn gezicht. Ik zie haar niet meer. Mijn voeten dragen mij aan een waanzinnig tempo over het natgeregende dak terwijl ik opnieuw haar naam schreeuw, zonder resultaat.
Dan zie ik haar. Onbeweeglijk, nog steeds op dezelfde plaats, de lichtbundels van de zoeklichten schijnen verblindend sterk en maken haar een silhouet. Wind trekt aan haar haren, het is ijskoud hierboven maar ik zie niet één rilling. En alles wat ik kan denken, is dat ze die lichten moeten uitdoen. Niemand hoeft dit te zien, niemand mag dit zien. Een kwetsbaar meisje, ten einde raad, op de rand van een dak. Hier staat ze, leeg en uitgeschud, te kijk voor de hele wereld. Ze volgen elke traan, ze begluren haar in haar momenten van haar meest intense verdriet. Doe die lichten uit, dit is persoonlijk. Hier hebben jullie niets mee te maken, alleen wij twee. Want het is mijn schuld. Het is mijn schuld dat ze hier staat. Als ik het vroeger beseft had, dan was het nooit zover gekomen.
‘Ik wil niet dat je gaat.’ Mijn stem klinkt vreemd, krakend en ijl. De woorden gaan verloren in de suizende wind.
‘Je bent toch gekomen.’ klinkt het plots.
Everything that you wanna be.
All I need right in front of me.
I've know before…
‘Vande, alsjeblieft…’ Mijn stem is een snik, nauwelijks hoorbaar. ‘Het spijt me, echt waar. Kom mee naar het hotel, of we kunnen naar mijn huis gaan, of naar het jouwe, waar je maar wilt. We komen hier samen wel uit. Ik zou je nooit kunnen laten vallen. Je bent mijn zusje, dat weet je toch?’
‘Hoe komen al die mensen hier?’ Is het enige wat ze als antwoord geeft.
‘Ik heb de hulpdiensten gebeld terwijl ik onderweg was hierheen. Dit is de eerste plaats waar je naartoe zou komen, ik ken jou goed genoeg.’
‘Ja. Ja, zo goed ken je me.’ Ze begint plots onhoudbaar te huilen en slaat haar handen voor haar gezicht.
‘Oh mijn god, Vande! Kom daar alsjeblieft af!’ Ik sla mijn armen om haar middel, waarop ze zo wild begint te spartelen dat ik bijna samen met haar over de rand tuimel.
‘Laat me los, Bill! Snap het dan, het kan niet meer! Ik ben hierheen gekomen om dood te gaan!’ Haar ogen zijn blauwe vijvers in een leeg rood landschap, haar wangen zijn nat en haar haren plakken tegen haar gezicht. Ze staat nog steeds veel te dicht aan de rand om leuk te zijn, maar ik besluit om haar niet meer aan te raken.
‘Ik laat je niet los. Ik neem je mee naar beneden. Je weet hoe traag ik ben, ik weet nooit wat ik mis tot ik het kwijt ben.’ Ze lacht niet om het grapje. Ik strek mijn handen naar haar uit maar ze deinst weg. Ik wil ook huilen als ik haar bij me vandaan zie schuifelen.
‘Ik kan niet. Je hebt geen idee hoe erg het me spijt, Bill, maar ik kan het niet. Jij was altijd alles wat ik had, mijn enige thuis, mijn beste vriend, en ik heb alles kapot gemaakt. Ik heb niets meer om voor te leven.’
‘Zeg dat niet. Toe, zeg zo’n dingen niet.’ Mijn keel doet pijn. Ik proef tranen op mijn tong. ‘Ik was te koppig, en dat spijt me. We kunnen het goedmaken, dat zweer ik je. Er is niets verloren. Vande, ik hou van je.’
‘Maar niet op dezelfde manier als ik.’ Ik zie het vreselijke verdriet op haar gezicht geschilderd, maar ik begrijp het niet. Nog niet. Ze doet drie stappen naar voor en grijpt me bij mijn schouders, schudt me heftig door elkaar.
‘Je hebt het nooit gezien, Bill. Je hebt het nooit geweten. Ik heb het je zo vaak willen zeggen, elke dag. Maar ik ben nooit meer dan een zusje voor je geweest, en je hebt geen idee…’ Alle kracht verdwijnt uit haar benen en ze zakt tegen mijn borst in elkaar, huilt met lange uithalen, verstopt haar gezicht in haar handen. En ik, ik voel de puzzel passen. Onvergeeflijk veel te laat.
Or did you burn out to the end?
Would you come my way?
Should have listened when you called my name
‘Vande, ik…’
‘Nee!’ Ze gilt het uit en duwt zich met verrassende kracht van me weg, zet een wanhopige spurt in naar de rand van het dak. Ik weet niet hoe het kan, maar ik krijg haar broeksriem te pakken voor ze zich op het muurtje kan hijsen. Ik sluit mijn armen zo stevig mogelijk, druk haar hoofd tegen me aan, probeer haar te doen stoppen met spartelen.
‘Laat los! Bill, laat me alsjeblieft los!’ Mij hart staat stil. De stem die ik zo goed ken, de stem van mijn zusje, mijn Vande, smeekt om haar los te laten. Maar ik kan het niet. Het maakt me kapot, maar hiermee kan ik haar niet helpen. Ik wil haar niet laten gaan.
And I'll never let you know
I won't let you fall until you let it go
‘Vande, alsjeblieft! Luister naar me!’
‘Het is te laat, Bill. Stomweg, simpelweg, definitief te laat. Jij kan voor mij niet zijn wat ik droomde, en ik ben niet wat jij dacht. Dus voor de laatste keer, het spijt me echt. Maar ik hou van je.’ Mijn armen verslappen, vallen van haar af. Ze legt een hand op mijn achterhoofd en drukt haar lippen op de mijne. Lelies, overal. Lelies in de regen. De geur van verdriet, van haar.
En dan is ze weg. Voor ik haar naam kan uitspreken of zelfs maar een hand kan uitsteken om haar tegen te houden. Ze stapt op de rand en draait zich om, de wind en de zoeklichten verstoppen zich in haar haren. Beneden schreeuwt iemand, en weer klinkt de holle smeekbede door de megafoon.
De wereld vertraagt. Elk detail begraaft zich in mijn geheugen. Hoe ze met een trillende hand haar haren uit haar gezicht veegt, hoe die allerlaatste traan zich langs haar kin krult, hoe ze haar laatste, mooiste glimlach lacht, alleen voor mij, en hoe de donkere wimpers omlaag glijden en de lichtblauwe ogen uit het zicht verdwijnen.
Ze zet een stap achteruit, ik wil schreeuwen, ik wil haar vasthouden, ik wil haar duizend dingen vertellen, maar er is geen grond meer. Ik zie haar nog één keer, dan verdwijnt ze uit het zicht, over de rand naar beneden. Het laatste wat ik hoor zijn de geschokte gillen van de toeschouwers, dan knel ik mijn handen over mijn oren en laat ik me op mijn knieën vallen. Ik huil, zacht, zonder snik of trillende kin. Zoals zij. Tranen van onmacht, van verdriet dat al dood is, van weten dat schreeuwen en gillen nu toch geen verschil meer uitmaken.
Stomweg, simpelweg, definitief te laat.
Reacties:
iik wou eigenlijk nu gaan reageren, maar het is te mooi om ook maar iets te zeggen, sorry.
ik huil onderhand.
Dit is prachtig.<3