Hoofdcategorieën
Home » Overige » Schrijfwedstrijden » 1 - Paranoia
Schrijfwedstrijden
1 - Paranoia
Een blaffende hond overstemde de slaperige stilte van de vroege zondagochtend. De reden dat het beest blafte was dat een vrouw van rond de veertig zijn bal had opgepakt. Gelukkig hield hij stil zodra de vrouw het ronde speeltje weer wegwierp en de hond erachteraan kon hollen. De vrouw liep verder alsof er niets gebeurd was, arm in arm met haar man. Ze waren op weg naar de kerk, waar ze elke zondag trouw de eerste mis bijwoonden. Elke keer gingen ze er te voet naar toe; of de temperatuur nu rond de dertig lag, of ergens ver in de min. Deze dag, die het leven van de vrouw voor goed zou veranderen, was zo’n dag waarop de temperatuur ver onder het nulpunt lag. Mensen bleven verstandig binnen, met de verwarming hoog en een extra dikke pyjama aan.
Toen Elisabeth bij haar vertrouwde kerk aankwam - ze kwam er al zo’n veertig jaar praktisch elke zondag - zag ze tot haar grote spijt dat er nauwelijks mensen waren gekomen. Ze was een vrouw die iedereen als gelijken beschouwde, maar het brak haar hart keer op keer om te zien dat de kerk verlaten was bij barre weersomstandigheden. Terneergeslagen stapte ze samen met haar man het oude gebouw binnen, groette iedereen die ze tegenkwam, en nam vervolgens alvast plaats op één van de houten banken vanwaar ze de mis bij zou wonen. Nog enkele minuten, dan zou het beginnen. Als klein kind was Elisabeth nerveus geweest als de mis bijna begon. Ze was altijd verschrikkelijk trots geweest dat ze erbij mocht zijn, dat ze met haar ouders mee mocht. Na haar communie waren de ergste zenuwen eraf gevallen en nu, zo’n veertig jaar later, was het niet meer dan normaal dat ze elke zondag ochtend de mis bijwoonde.
De kerkklok sloeg tien uur, de deuren sloten zich en de mis begon. De weinige mensen die gekomen waren, luisterden aandachtig en deden precies wat van hen gevraagd werd. Het was zoals elke zondag, zoals elke mis, elke week, elk jaar, altijd. En toch verveelde het Elisabeth niet. Ze hield ervan om te luisteren naar de woorden die gesproken werden, tot haar, tot iedereen die wilde luisteren.
Na afloop liep ze als in een waas richting de deur, waar ze altijd even napraatte met de pastoor, en het bord met meldingen bekeek. Het kwam zelden voor dat daar iets interessants te vinden was, maar het kon nooit kwaad om even te kijken. Eens had er een briefje gehangen over een poes van twaalf jaar oud, die niemand wilde hebben omdat het beest te oud was. Elisabeth en haar man hadden het beest geadopteerd en er zes jaren liefdevol voor gezorgd - tot het beestje op achttien jarige leeftijd omkwam. Verder waren ze nooit echt ingegaan op de briefjes die op het bord hingen.
Elisabeth schrok zich dan ook rot toen ze het briefje zag met de woorden die niemand begreep, in het handschrift dat ze gehoopt had nooit meer te zien, omdat ze wist wat dat betekende. Ze sloot haar ogen, knipperde met haar oogleden, schudde haar hoofd en keek opnieuw naar het prikbord, maar het briefje hing er echt. De vrouw greep de arm van haar man vast omdat ze voelde dat ze haar evenwicht verloor, en geschrokken hield haar echtgenoot haar overeind.
‘Wat is er?’ vroeg hij geschrokken, op gedempte toon.
‘Ik - ik moet -’ begon de vrouw, maar ze was te geschokt om redelijke zinnen te vormen. Haar man probeerde haar te kalmeren, dwong haar te gaan zitten en iets te drinken. De pastoor probeerde te helpen, maar de man zei dat het niet nodig was. Vijf minuten later stond zijn vrouw alweer rechtovereind, zei tegen hem: ‘Ik moet naar Ymir,’ en liep kordaat de kerk uit.
‘Elisabeth!’ riep hij, terwijl hij achter haar aan rende. ‘Je gaat toch niet nu naar Ymir, in deze weersomstandigheden, in je zondagse kleren, en dan ook nog eens te voet?’
Zijn vrouw draaide zich om, keek hem aan, en zei: ‘Jawel.’ En zo liet ze haar man verbaasd achter, te verward om haar achterna te gaan.
Twaalf lange kilometer moest ze afleggen. In de kou, en na enkele minuten begon het ook nog te hagelen. Eerst zachtjes, hagel die ergens wel iets weg had van regen en sneeuw, en gezellig tikte op het geasfalteerde wegdek. De hagelstenen werden echter steeds groter, kwamen met meer vaart naar beneden zetten, begonnen eerst pijn te doen als ze neerkwamen in het gezicht, maar naarmate ze groter werden begonnen ze ook voelbaar te worden door de kleding heen. De vrouw voelde ook hoe er langzaam blaren groeiden op haar hielen, en bij haar tenen, en ze zag steeds minder omdat haar bril besloeg. Toch stapte ze door, ze moest zo snel mogelijk naar Ymir, om te kijken of het echt waar was.
Ze liep zonder om zich heen te kijken. De auto’s moesten met dit weer hun koplampen wel aan hebben staan, dus die zou ze wel aan zien komen. Verder maakte het allemaal niet zoveel uit, de weg was geasfalteerd en liep twaalf kilometer aan één stuk door. Er woonden niet zoveel mensen in de omgeving, er waren slechts enkele dorpjes in de buurt, laat staan steden, en zijweggetjes waren niet nodig, want die zouden toch nergens heen leiden.
Elisabeth werd vergezeld door visioenen van haar verleden. Van haar moeder, die op jonge leeftijd aan borstkanker overleden was, van haar vader, die daar nooit overheen gekomen was, van haar zus, die eveneens borstkanker had gehad, en daardoor haar geloof in de kerk verloren was - het kon niet zo zijn dat God Zijn volgelingen met kanker opscheepte, zoiets deed je in haar ogen niet. Dat was het punt waarop Elisabeth en zij uit elkaar gegroeid waren. Haar zus bleef maar pogingen te doen Elisabeth van haar geloof af te werken, maar Elisabeth weigerde te luisteren, waarop haar zus zei dat ze haar niet meer wilde zien. Elisabeth had het nooit begrepen, en wat ze nog minder begreep was waarom haar zuster haar dan zou waarschuwen. En toch wist ze dat zij het was.
Elisabeth versnelde haar pas, kon bijna horen hoe haar voeten het uitschreeuwden uit protest - maar de hagel overstemde het.
Toch zette de vrouw door, en na een extreem lange wandeling kwam ze met doorweekte zondagskleren, op voeten die bol stonden van de blaren, aan bij Ymir. De begraafplaats.
Als kind had ze het altijd een indrukwekkende plaats gevonden, nu joeg het haar enigszins angst aan, en het beperkte zicht dat de hagel creëerde werkte daar niet bepaald aan mee. Toch verplaatste ze zich razendsnel tussen de grafzerken door, op zoek naar haar familiegraf, waar alle urnen uit de familie verzameld waren. Ze was er vanaf kinds af aan regelmatig naartoe gegaan, al had ze het na een poosje opgegeven. Ze hield niet van kerkhoven, er hing altijd zo’n bedrukte sfeer, alsof de dood is was waar je bang voor moest zijn. Ze stak wel regelmatig een kaarsje op voor haar familieleden, in haar eigen kerk.
Terwijl de vrouw in gedachten verzonken over het verlaten terrein zigzagde, rees het familiegraf langzaam voor haar neus uit de grond. De laaghangende, door het noodweer veroorzaakte mist gaf het een extra griezelige uitstraling, en de vrouw schrok zich dood toen een schorre stem uit het niets haar oren bereikte: ‘Ik wist dat je zou komen.’
Elisabeth versteende, wist niet wat ze moest doen, hoopte dat ze het zich verbeeld had, maar wist dat het niet zo was. Paranoia, dacht ze. Haar oma was niet de enige geweest, al had haar moeder haar dat altijd wijs proberen te maken.
‘De vijftien meter zijn aardig gekrompen, vind je ook niet?’ grinnikte de stem, die in Elisabeths oren steeds bekender klonk. Vijftien meter, muur van paranoia. Haar moeder had altijd gezegd hun oma paranoïde was geweest, bezeten door de duivel. Dat het goed was dat ze gestorven was en dat ze zich moesten hoeden voor de dag waarop haar urn zou verdwijnen, want dan zou de duivel hen één voor één komen halen. Het was de tijd geweest dat Elisabeth net had leren tellen, tot vijftien. Verder kwam ze toe nog niet. Het familiegraf vond ze vreselijk hoog, en toen ze het de eerste keer zag had ze verbaasd uitgeroepen dat het ding wel vijftien meter hoog moest zijn. Daar had haar zus haar altijd mee achtervolgd, en toen ze ouder waren geworden hadden ze het gecombineerd met de paranoia. De vijftien meter hoge muur van paranoia, daar was het mee geëindigd.
‘Het is geen grapje, Elisabeth,’ sprak de stem.
‘Ik weet het,’ zuchtte zij, en ze draaide zich om, wetend wie ze zou zien.
De twee vrouwen keken elkaar aan, omhelsden elkaar. Elisabeth had nooit geloofd dat haar oma bezeten was geweest door de duivel, maar daar, naast het familiegraf, voelde het alsof de duivel echt op de loer lag, en hij zou hen allebei meenemen.
Elisabeth sloot haar ogen, wachtte op wat ging komen.
Haar zus deed precies hetzelfde.
Okay, ik wilde iets lezen want ik kan nief slapen en toen bedachr ik.me dat ik de helft van je schrijfwedstrijd djngen nog niet ken. Of er niet op gereageerd heb.
Anyhow, ik zit op moboel en zoals je ziet kan ik weer niet typen.
For now, houd ik t bij "vjsjv dit is goed. Wauw. Waarom.heb ik hier nkg niks op gezegd?"
Mwhi. <3
Zo. Goed.