Hoofdcategorieën
Home » Tokio Hotel » Bad boys for life. » hoofdstuk 34
Bad boys for life.
hoofdstuk 34
'Nachten in Afghanistan zijn stervenskoud. Je denkt dat het warm is omdat het bijna alleen maar woestijn is, maar het is er zo ontzettend stervenskoud. En er was niks in dat dorp. Geen verwarming, geen stromend water, geen plee. Niks. Als je moest kakken moest je een stuk het dorp uit, bij het ravijn. En dat schoven ze dan eens in de zoveel dagen het ravijn in. Water moest je halen bij een bergriviertje. Stervenskoud water, zo recht van de gesmolten sneeuw. Ik zat daar op een steen voor het huis, met mijn rug tegen de muur te wachten op de ochtend. Van de berg kon je naar beneden in het dal kijken. Het was doodstil. In de verte zag ik telkens van die lichtflitsen. Net vuurwerk, maar het bleek geweervuur te zijn. Mensen in het dorp haatten de Amerikanen en de Engelsen. Ze zeiden ook de hele tijd dat ze niet goed waren, dat ze grof deden, hen behandelden als beesten. Als je omhoogkeek, zag je niets anders dan bergtoppen. Besneeuwde bergtoppen en boven de sneeuw in de nacht. De sterrenhemel was er een beetje zoals in Marokko. Misschien zelfs nog wel helderder. De sterren waren echt focking groot daar. Er was dan ook echt geen enkel licht in de buurt. In de huizen brandde een vuur, maar dat zag je alleen aan het vage schijnsel door de gaten in de muren. Binnen in het huis lag Abdullah. Zijn benen zaten vol zweren en hij kon amper overeind zitten. Hij was zo ziek, man, echt zo ziek als een hond. Maar klagen? Geen seconde. Hij vroeg hoe het met mij ging, of ik nog wel op school zat, hoe het met mijn moeder was. En of ik nog wel naar de moskee ging en dat soort dingen. Hij vertelde mooie verhalen over hoe hij als jongetje hier geboren was en naar de madrassa, de koranschool, in Pakistan ging. Hoe hij daar moest blijven en zijn dor zo miste als kleine jongen. Hoe ze met alle jongens de schapen van de madrassa verzorgden en de kuddes hoedden in de bergen. ''Ben je niet moe Tom?'' zei hij op een gegeven moment met zijn zachte stem. ''Ik heb echt geen slaap. Te veel indrukken, denk ik. Twee weken terug gooide ik nog met sneeuwballen, nou zit ik hier bij u.
Midden in een woestijn.'' ''Hier kun je ook sneeuwballen gooien. Moet je wel een stukje voor klimmen'', lacht Abdullah. ''Het is hier prachtig. Zo stil en zo ontzettend mooi.'' ''Til mij eens naar buiten'', zei Abdullah. ''Ik wil de sterren zien.'' ''Het is veel te koud voor u buiten.'' ''Ik ben Afghaan, Tom, wij kennen geen kou.'' Hij woog echt niks meer. Een skelet was hij geworden. Ik kon hem gewoon optillen als een kind, als een kussen van je bed. Zo weinig woog hij. En zo zijn we gaan zitten tegen de muur van het huis. Hij dik ingepakt met dekens die ik voor hem gehaald had en ik met mijn Afghaanse jas aan. Hij vertelde uren na elkaar mooie verhalen uit de Koran en over zijn jeugd. Over hoe hij na de madrassa naar Europa was gegaan om daar het woord van de islam aan de gastarbeiders te prediken. Hij was van moskee naar moskee getrokken en had in veel landen gewoon voor hij gevraagd werd om naar onze moskee te komen. Een verhaal is me altijd bij gebleven. Op de madrassa hadden ze last van een beer. Die roofde voortdurend schapen. Dus gingen ze met zijn allen op berenjacht in de bergen. Ze volgden het spoor van de beer. Steeds hoger de bergen in, tot ze op het laatst op de top van de berg een hol vonden. Niemand durfde het hol in te gaan, want het was er stikdonker en de beer kon overal zitten. Ze verborgen zich achter de rotsen boven het hol. En wachtten. Een dag, twee dagen, een week. Na anderhalve week had de beer zo'n honger gekregen dat hij zijn angst overwon en het hol uitkwam. Op dat moment schoten ze op de beer. Hij wankelde en viel in het ravijn. ''Dat is kenmerkend voor onze ziel'', zei Abdullah. ''Afghanen geven nooit op. Al is de vijand veel groter en sterker dan een Afghaan, ze geven zich niet gewonnen. Ze trekken zich terug in de bergen en wachten tot de vijand een fout maakt en dan slaan ze toe. Eeuw na eeuw wordt hier al gevochten en nog nooit is het iemand gelukt het land bezet te houden. En ik betwijfel of het ooit iemand zal lukken. Afghanen blijven vechten. Tegen elkaar, tegen de vijand, tegen de wereld. Oorlog is een ziekte die door onze aderen stroomt. We vechten altijd, we geven nooit op.''
Reacties:
Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.