Hoofdcategorieën
Home » Tokio Hotel » Bad boys for life. » Hoofdstuk 35
Bad boys for life.
Hoofdstuk 35
Die nacht discussieerden we lang over de zinloosheid van de oorlog. Dat Afghanistan al eeuwenlang in de oorlog was geweest en er nooit beter van was geworden. Dat ze de Russen eruit hadden gegooid, net zoals de Amerikanen eruit zouden worden gegooid en dat bij gebrek aan buitenlanders de Afghanen dan maar met elkaar zouden vechten. ''Het is echt een ziekte, de kanker van dit land'', zei Abdullah. ''Het maakt ons kapot in plaats van te luisteren naar wat de islam zegt, beweren ze het allemaal te doen uit de naam van de islam. Het heeft helemaal niets met de islam te maken. Het gaat alleen maar om macht, om het vergroten van hun eigen macht, van hun eigen bezit, van het gebied waar zij de baas willen zijn. Net zoals die Amerikanen, die helemaal niet geïnteresseerd zijn in ons land of onze vrijheid, maar alleen komen voor wat hier in de grond zit. Voor het strategisch belang van dit land. Om het te hebben, te houden. Zodat ze nog rijker en nog machtiger kunnen worden. En waarom, waarom? Ze denken dat ze gelukkiger worden door materie, door dingen te hebben, door meer geld, meer macht. Ze denken dat meer macht hun leven beter zal maken. Alsof macht de mens gelukkiger maakt. Ze zijn dom, onwetend. Als kleine verwende kinderen altijd op zoek naar meer en beter. Het is nooit genoeg. Nooit zullen ze stilstaan en kijken naar de bergen en luisteren naar de wind. Nooit zullen ze het moment vangen waarop de zon opkomt in de woestijn. Ze razen erdoorheen, maar zien niets van de schoonheid. Ze graven zich in zonder te kijken naar de pracht van de dingen om hen heen. Gevangen in hun eigen verlangens, in hun eigen zoektocht naar bevrediging. En geloof me: Amerikaans generaal of Afghaans krijgsheer, het maakt geen verschil. Geen van beiden volgt de Bijbel of de Koran, geen van beiden volgt Jezus of de Profeet.'' En toen zei hij iets in het Arabisch waarvan ik pas veel later begreep wat het was: ''Waarlijk, de mens is in het verlies. Behalve degenen die geloven en goede werken verrichten, en anderen tot waarheid en geduld aansporen.'' We hebben naast elkaar gezeten die nacht en het was de beste nacht van mijn leven. We hebben gekeken naar de ochtendzon die de zwarte bergtoppen eerst rood omrandde, toen rood verfde en uiteindelijk wit kleurde in de ochtendzon. En ik was echt gelukkig. Gelukkiger dan ik ooit in dit land heb kunnen zijn. Het was alsof ik thuis was bij mijn vader.
Toen het ochtend was geworden heb ik hem eerst voorzichtig gewassen en schone kleren aangedaan. Ik heb geprobeerd, zo goed en kwaad als het kon, zijn benen te verbinden en hem een beetje te laten eten. Dat ging ook al bijna niet. Hij was echt ziek en moest snel naar een ziekenhuis. Dus toen we pap gekookt en thee gedronken hadden, heb ik de gids gezegd dat we moesten gaan. Hij wilde liever niet. Vond het veel te gevaarlijk, maar ik wilde per se gaan. Ik denk dat als ik daar nog langer was gebleven, Abdullah dood was gegaan van uitputting. We hebben Abdullah achter in de eerste taxi gelegd, met de gids en de chauffeur op de voorbank. De chauffeur had zijn zoontjes van tien en dertien jaar bij zich. Die spraken een beetje Engels. Het jongste zoontje ging in de tweede taxi, samen met een man uit het dorp en de tweede chauffeur. Het duurde echt uren voor we de berg af waren, met allemaal smalle bochtjes vlak langs ravijnen. Ik had ze gezegd dat Abdullah zo veel mogelijk moest drinken, want die taxi's hadden geen airco, maar iedereen had het veel te druk met op de weg te letten. Toen we eindelijk beneden aan de berg waren gekomen, was het al een uur of tien en begon het al snikheet te worden. Zo heet als het hier ook wel eens op een echt gloeiende zomerdag is. Zo heet dat je, als je over een asfaltweg rijdt, de lucht boven het asfalt ziet trillen. Zo warm dat vogels niet meer zingen, maar wegkruipen in de bomen om zich te beschermen tegen de hitte. Zo heet is het daar elke dagen daar zijn praktisch geen bomen. Er staat hooguit af en toe bij een heel klein stroompje een boom, maar voor de rest is het een kale, dorre, droge vlakte. Hier en daar een paar rotsblokken en voor de rest zand en stof. Uiteindelijk reden we op de snelweg en in de verte kwam er een konvooi aan. Dat kon je zien aan de enorme sliert stof in de verte. Iedereen werd nerveus. Maar ondertussen had Abdullah volgens mij nog steeds niks gedronken. Dus wilde ik dat de taxi's stopten zodat ik hem water kon geven. Maar de taxichauffeurs riep de hele tijd: ''Yellah, yellah'' en wilde niet stoppen. Daarom liet ik hem hard toeteren om de anderen duidelijk te maken dat ik hem water moet geven, zitten een paar militairen van dat konvooi ook te gebaren. Maar de taxichauffeur en de gids zien het niet omdat ze naar mij zitten te kijken. Ik, die tekens doe dat Abdullah moet drinken...
Reacties:
Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.