Hoofdcategorieėn
Home » Twilight » Can you save me? » kies richting hoofdstuk 3.2
Can you save me?
kies richting hoofdstuk 3.2
Mijn gezicht in de plooi houdend loop ik langzaam weg uit de kamer, de trap op. Mijn hand is stevig tegen mijn arm aan gedrukt. Waggelend loop ik in de richting van de badkamer. Daar zijnde, de deur open latend, maak ik een washandje nat en dep het voorzichtig op mijn arm. Ik verbijt de pijn als ik de wond schoonveeg. Zachtjes veeg ik in dezelfde richting het opgedroogde bloed van mijn arm af. Zorgvuldig het net gevormde korstje ontwijkend. Als het schoon is, kijk ik er een keer goed naar. Het is niets ernstigs. Gewoon een snee in mijn arm. Die heb ik wel vaker gehad. Niets om dus voor naar het ziekenhuis te gaan. Beneden hoor ik nog wat gestommel. Waarschijnlijk mijn vader, die de troep aan het opruimen is. Ik sluip de badkamer uit. Zo stil mogelijk loop ik naar mijn kamer, om daar na een lange avond te gaan slapen. Morgen moet ik al weer vroeg naar school, Forks High school.
Vermoeid door het tekort aan slaap, sta ik op. Mijn snelle reflex om mijn wekker uit te zetten, heb ik nog nooit zo hard vervloekt. Mijn arm brand van de pijn. ‘Wat ga ik daar weer eens van maken op school?’ Snel sta ik op. Was me, kleed me aan en loop naar beneden. Biddend loop ik stilletjes de trap af. ‘Laat ze nog slapen. Laat ze nog slapen. Laat ze nog slapen.’ Beneden loop ik vlug de keuken in. Niemand. Ik verscherp mijn gehoor om te horen of er enig geluid uit de woonkamer, hal, boven of waar dan ook uit huis komt. Ik hoor niets. Een golf van geruststelling gaat door me heen. Genietend van mijn enige moment rust van de dag, smeer ik mijn brood. Uit de kast pak ik een koek en een flesje water, wat ik samen met het brood in mijn tas stop. Net als ik dat gedaan heb, hoor ik boven wat gestommel. Snel haast ik me terug naar het aanrecht. Smeer op mijn snelst nog een boterham. Ruim vluchtig alles op. Met mijn boterham in de hand en de tas om mijn schouder, grijp ik mijn jas van de kapstok en haast me de garage in. Ik schiet mijn jas aan. Prop de boterham in mijn mond. Bind mijn tas achter op mijn fiets en vertrek. De garage zorgvuldig achter me sluitend.
School gaat slecht. Steeds dwalen mijn gedachten af. ‘Hoe zou het met Jacob gaan?’ Ik denk het steeds maar weer. In de pauze loop ik automatisch lang de Cullens af om bij Angela te komen. Iets wat iedere pauze gebeurt. Net als ik bij het tafeltje aankom, voel ik een koude hand om mijn schouder. Ik verstijf van schrik. Afwachtend wat er gebeurt, blijf ik staan. Mijn ogen schieten naar Angela toe. Zij is de enige die weet wat er thuis afspeelt, die me begrijpt. Haar ogen vertellen me dat ik me kan ontspannen, dat er geen gevaar is. Echter nog steeds gespannen, draai ik om. Verbaast kijk ik naar wie er achter me staat. Alice Cullen.
“Ik weet het.”¯ Simpele woorden zijn het. Ze kunnen verwijzen naar alles, maar ik weet waarover ze het heeft. Mijn wereld stort in. In mijn ooghoek neem ik Niels en zijn groepje vrienden lachend weer. Ik meen te zien dat Niels een nieuwsgierige blik op me richt, maar dat weet ik niet zeker. Daar is hij, als hij er al is geweest, te kort voor geweest.
“Vertrouw me. Het komt goed.”¯ Ik lijk het amper te horen. ‘Als zij het weet, wie weet het dan nog meer?’
“Hoe weet je het?”¯ Ik moet het weten. Ongemakkelijk schuif ik van het ene been op de andere. Wachtend op mijn antwoord.
“Leg ik later wel uit.”¯ Serieus kijkend, draait ze om en loopt sierlijk terug naar haar familie. Mij met miljoenen vragen achterlatend.
Ik strompel naar mijn lokaal. Biologie. Ergens waar ik nu dus helemaal geen zin in heb nu. Ik plof langs Edward, ook een Cullen, de broer van Alice. ‘Zou hij het ook weten?’ Hij knikt naar me. Verbaast kijk ik hem aan.
“Hoi”¯ Zeg ik maar. Aannemend dat het knikje een begroeting is geweest, wat hij anders nooit doet. Normaal zwijgt hij me dood.
“Let ik thuis wel uit.”¯ Weer zo’n zin met zo’n vage betekenis. Ik ben helemaal niet van plan naar huis te gaan. Ik kan het daar geen dag meer volhouden. Het is nou al een paar dagen dat ik weer thuis ben, maar ik houw het niet meer uit. Ik wil weer terug naar de klif, hopend dat ik daar Jacob zal vinden. Ik weet ondertussen dat het Jacob is geweest die ik zag net voor ik viel. ‘Jacob. Hoe zou het toch met hem zijn?’ Denk ik weer. Edward haalt me snel uit die gedachtes.
“Het gaat goed met hem.”¯ Verbaast kijk ik hem aan. ‘Hoe…’
“Ik leg het je thuis wel uit.”¯ Weer die zin met de vage betekenis, maar ik besteed er, net als de rest van de les, geen aandacht aan of aan
Edward met zijn humeurige opmerkingen tussendoor. Ik wacht geduldig af tot de bel gaat en deze dag om is. Tot ik eindelijk weer vrij ben.
Als de bel gaat, pak ik zo snel mogelijk in. Alleen Edward is me voor, maar tegen zijn snelheid kan ik niet op. Ik ren half door de gangen naar mijn kluisje. Dump mijn spullen erin, grits mijn jas eruit en baan me een weg naar buiten. Als ik halverwege de fietsenstalling ben, pakt iemand mijn arm vast. Meteen sta ik verstijfd stil.
“Rustig maar.”¯ Het is Alice stem. Verkrampt draai ik me om, om haar aan te kijken. Haar ogen staan vrolijk. Ergens in mij komt een emotie omhoog die ik niet ken.
“Je gaat met ons mee.”¯ Het is het enige wat ze zegt, voor ze weg beent. Mij met zich meeslepend. Ik word in Edward’s zilveren Volvo geduwd. Nog voor ik goed en wel zit, zijn hun al in de auto en vertrekken we.
Ik heb voor deze richting gekozen
Wat een superidee trouwens om ons te laten kiezen
Maar, ik vind dit echt een geweldig hoofdstuk
Post je snel meer?
xxxx