Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » Tokio Hotel » Anthem of the Angels » Proloog

Anthem of the Angels

3 juli 2011 - 15:59

1175

0

464



Proloog

Die boze blikken waren het begin van het einde. Te weten waarom ze daar waren, en half bleven steken in de verwachtingsvolle lucht.
De misslag.
Na David volgden woedende ogen van Bill, en hij wist dat het te laat was. Hij moest het nummer opnieuw aftikken, iets wat nog nooit noodzakelijk was geweest in al die jaren van concerten geven, en de spanning was voelbaar. Niemand kon zeggen of het echt daarom was dat de volgende inzet opnieuw mislukte.
Verwarde gezicht waren pijnlijker dan die boze blikken, sneden door die zorgvuldig opgebouwde barrière waarachter hij zich trachtte te verstoppen. Hij wilde zijn lot niet inzien, niet weten dat dit bovenal zijn eigen schuld was. Zodra het gegil van protesterende fans opzwol na de derde poging tot perfect inzetten, was het besef daar.
Hij hoorde hen niet, zag alleen de verontwaardiging in hun ogen. Het geluid van zijn omvallende kruk hoorde hij evenmin, en de adem die door zijn keel schuurde als pijnlijke vlammen kon hij alleen voelen.
Zijn voeten renden richting de kleedkamer, zijn shirt belandde op de grond en hij rukte alle snoeren aan zijn lijf in een beweging los, kapot. Daar was het, in zijn gedachten. Het duizendkoppige koor aan emotie dat hem toezong. Dat hem liet inzien dat hij te laat was. Met dat ene nummer had hij het einde van het concert ingeluid, net als het einde van zijn carrière. Tranen vulden niet alleen zijn ogen, maar de hele ruimte in zijn borst. Het was als het verliezen van een geliefde.
Je hele leven aan een stuk, kapot gesplinterd als een hoopvolle golf in de branding. En allesverzengende pijn, de enige mogelijkheid die je deed inzien dat het werkelijk geen droom was. Dat het noodlot je eindelijk had ingehaald, en dat je ofwel kon toegeven aan die zwarte diepte, leeg en zo bereikbaar, of een poging kon doen tot het vergeten en verder leven. Maar hij zou nooit vergeten. Voor hem zou daar elke dag die stilte zijn alles hij opstond die alle pijn levend hield. Alsof hij vervloekt was.
De aanraking van een hand op zijn schouder deed hem geschrokken opkijken. Daar stond Georg, zichzelf onaangekondigd gelaten, of de blonde jongen had het niet gemerkt. Zijn ogen waren groot van verontwaardiging, onbegrip, en zijn mond hapte op en neer, net als de fans in de zaal net hadden gedaan.
Gustav schudde zijn hoofd, niet-begrijpend waarom niemand zag hoewel pijn hij had op dit moment. Waarom niemand de tranen in zijn ogen groter zag worden, en zijn anders zo fonkelende ogen langzaam uit zag doven.
Plotseling was David er ook, op hem in schreeuwend.
Hoe kon hij zomaar van het podium verdwijnen, hoe kon hij nu van hem verwachten dat hij die hele zaal ging vergoeden? Persoonlijke problemen konden nooit overstemmen wie hij was geweest. Gustav die een concert opgaf, ophield met spelen en wegliep. Nog nooit had hij zo weinig om drummen gegeven dat hij dat had gedaan.
Het was dat de tweeling daar nog zat, akoestische nummers speelde en de fans nog een tevreden gevoel probeerden te geven, maar de hoop van de Gustav-fans was niet meer te redden.
De drummer las de woede in hun ogen, begreep waar dit om ging, maar wat kon hij doen? Hen verzekeren dat het weer beter zou gaan? Het begin van de tour, dat tegelijkertijd het einde was. Het concert nauwelijks begonnen en alweer voorbij. Ontkenning was niet langer nodig, de eeuwige stilte was nu eindelijk daar.
David knipte in zijn vingers, maar de drummer zag niets en hoorde evengoed niets. Geen enkele schreeuw om aandacht of geluid zou nog helpen, het was te laat. “Gustav!”¯ probeerde de manager nog, maar hij kreeg geen antwoord, werd wakker geschud door aanwellend geschreeuw in de zaal.
Het geluid van onbegrip, telkens daar, de tweeling die de kamer binnenstormde en met hun identieke ogen vroeg naar de vragen die door hun hoofden spookten. “Wat is er aan de hand, waarom gebeurde dat?”¯ riepen ze, met de gelijke verwarring in hun stem en door elkaar.
Maar niemand kon hen antwoorden, niemand wist wat er was, behalve de blonde jongen die nog steeds in de hoek zat zonder iets te zeggen.
Georg liep bruut op hem af, trok hem omhoog uit de stoel, het verlangen om de waarheid uit hem te slaan won het bijna van zijn kalme persoonlijkheid.
“Zeg nu Godverdomme wat er scheelt! Waarom loop je zomaar weg en blijf je zwijgen? Toe nu, alsjeblieft. Zeg toch wat er is!”¯
Zijn woorden scheerden rakelings langs hun doel. De drummer kon de betekenissen van de woorden niet bevatten, hoorde noch de wanhoop, angst en het gesmeek erin doorklinken.
Op het randje van gekte stonden daar die vier mannen tegenover de nog altijd zwijgende jongen.
En wat kon hij? Hoe kon hij antwoorden op vragen die hij niet begreep? Die hij niet kon horen.
Het lawaai van zijn eigen drumstel was het probleem geweest. Zijn eigen cimbalen, en de ziekte waarvan hij zich nog niet bewust was. De ziekte die zijn gehoorzenuw had aangevreten tot er niets meer van over was, en in combinatie met het lawaai dat hij elke dag te verduren kreeg was het teveel geweest. Het lawaai dat zijn passie was…
De tranen waren het bewijs. Nu waren ze er echt, rolden over zijn wangen, kleine druppels wanhoop die de andere mannen lieten inzien dat ze te ver waren gegaan. Dat ze hem nooit meer zouden begrijpen. Met geen mogelijkheid kon hij hen uitleggen hoe hij zich voelde, hoeveel pijn het deed om te beseffen dat je nooit meer je passie kon verwezenlijken, nooit meer kon horen waarvoor je op de wereld was gezet.
Ze staarden hem verbijsterd aan. Nog nooit hadden ze hem zien huilen, met alle pijn in zijn lichaam. Nog nooit was hij zodanig van streek geweest.
Zijn schorre stem deed hen bijna opschrikken, rauw en ongecontroleerd. Zelfs de woorden die uit zijn lichaam kwamen waren voor hem onhoorbaar.
“Het heeft keen zin vragen te beantwoorden die ik niet horen kan,”¯ begon hij.
Spreken zonder jezelf te horen was het pijnlijkst. Geen idee hebben of wat ze zei wel echt was wat je dacht te zeggen. Niet weten waar de intonatie en klemtonen waren. Alleen een bewegende mond, trillen van stembanden en lege stilte in je hoofd.
“Ik wilde het niet inzien. In een droom leven, mezelf laten geloven dat er niets was. Maar het is hoe het is. Ik ben doof. Ik kan mezelf niet horen praten.”¯
Stilte, ingehouden adem die ondanks de indrukwekkendheid het effect had verloren, hij had geen idee. Het was de laatste keer dat hij sprak.
Gustav Schäfer liet zijn drumstokjes uit zijn handen vallen, een bezegeling van het lot. Nooit had hij ze nog nodig. Hij verliet de kleedkamer, de concerthal en stapte de duisternis in. Impressies waren er niet meer, alleen nog de weergalmende stilte leegte die eeuwig daar was. Het was een feit.
De drummer was doof.


~In dit verhaal komen weinig dialogen voor. Wat niet raar is, omdat het hoofdonderwerp dus. doofheid is.


Reacties:

Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.