Hoofdcategorieėn
Home » Tokio Hotel » Anthem of the Angels » 8.
Anthem of the Angels
8.
Morag liep door het stoffige appartementje, dat nog altijd hetzelfde was als toen ze er de eerste keer was verschenen, hoewel Gustav zo veranderd was. Ze staarde naar de nog altijd immense stapels boeken overal, naar de nog niet opgeruimde borden en kopjes en de gesloten gordijnen, terwijl ze zich afvroeg wat hem zo bezighield dat hij na een kwartier nog niet uit de badkamer was teruggekomen.
Langzaam liep ze naar een van de gordijnen, en zodra ze de stof ietwat opzij trok om wat daglicht op te vangen, onthulde de zon de immense stofwolk die vrijkwam. Ze kneep haar ogen tot speeltjes en deed een stap naar achteren, alsof ze bang was om stof in haar ogen te krijgen, maar werd afgeleid toen ze hoorde dat de deur werd opengeslagen.
En daar stond Gustav dan eindelijk. Ze moest er nog steeds aan wennen dat hij geen baard meer had, dat zijn haar kort was. Het maakte zijn gezicht vrolijker, alsof hij zich meer en meer begon neer te leggen bij wat er met hem gebeurd was. Hoewel ze wist dat dat niet helemaal waar was, op sommige punten was uiterlijk alleen schijn.
Ze deed een greep naar het tekenblok in haar tas, voelde de punten van de hoekjes in haar handpalm drukken en het potlood op de bodem van haar tas.
Hij keek haar aan, en ze wist dat ze het tekenblok niet nodig had. Dit was afgesproken, dit zouden ze doen, en hij stond op het punt om met haar mee te gaan. Ze zou hem voorstellen aan haar grootouders, ze wist niet zeker waarom, maar ze wilde dat hij wist waar zij verbleef, en wie zij waren. Het leek belangrijk voor haar, omdat hij nu een groot deel van haar leven was geworden.
Hij glimlachte en pakte haar hand vast, zijn manier van zonder woorden zeggen dat hij het tijd vond om op te stappen. Ze vervlocht haar vingers ietwat aarzelend met die van hem, ze wist niet goed wat haar grootouders zouden zeggen wanneer ze haar met hem zagen. Misschien hadden ze zelfs wel gehoord van het nieuws, ten slotte was zijn verhaal zo absurd dat het vrijwel iedereens aandacht trok.
Voor hij de tijd had gekregen om haar iets te vragen met behulp van haar tekenblok, trok ze hem mee, de steile trap af.
Hun aandeel in het oud maken van die trap leek klein, maar elke voetstap sleet de treden steeds verder uit, besmeurde hem met kauwgum en vuil van de straat.
Beneden in de hal stond nog altijd zijn vertrouwde fiets, en Morag had die van haar er voorzichtig tegenaan gezet. Op het moment dat ze haar fiets pakte, schraapte haar hand per ongeluk langs de bel, het geluid weergalmde door de hoge hal van de flat, en ze schrok toen ze doorhad dat Gustav er niet heet of koud van werd. Het was niet zo dat ze vergat dat hij anders was dan zij, het was meer zo dat ze het wegstopte en het niet wilde zien, tot hij er haar weer aan herinnerde. Zijn pijn deed haar pijn.
Zijn glimlach bracht haar weer terug naar de oude hal van de flat, waar de vochtige, schimmelige lucht haar gezicht omhelsde. Ze sloeg haar ogen neer, en reed naar buiten.
Zodra ze de koele wind van buiten voelde, die haar haren uiteen waaide en hen vooruit duwde in hun rug, verscheen daar weer haar glimlach.
Gustav, die naast haar fietste, zag een twinkeling in haar ogen die niets met zomer en zonlicht te maken had, die haar glimlach uniek maakte en hem vrolijk. Ze zag hoe hij als een spiegel meeging met haar bewegingen, en met elke dag een beetje meer zichzelf leek te zijn.
De zon scheen, zette alles in een honingkleurige gloed, en fietsen was heerlijk op dagen als vandaag. Zodra ze de straat in fietsten waar Morags grootouders woonden, viel de geur van de grote kastanjebomen op, zachtjes dansend op het ritme van de wind. Doorheen de hele straat hing een sluimerende rust, heel anders dan waar Gustav woonde, vlak bij de brug over het spoor, ook al had hij geen last van voorbijrazende treinen.
Morag stopte voor een groot huis, met muren van gebroken wit, een laag dak, en een zorgvuldig bijgehouden voortuin, compleet met tuinhekje. Alsof het uit een film was gehaald, en Gustav hoefde niet al te veel na te denken om te weten dat achter het huis een even immense tuin moest zijn.
Ze zetten hun fietsen op de stoep neer, en ketenden ze vast aan het tuinhekje. Morag staarde naar binnen, maar er hingen houten jaloezieën voor de ramen, om de bewoners privacy te gunnen. Haar grootouders zaten sowieso waarschijnlijk in de tuin nu het zulk mooi weer was…
Ze liep het pad op dat naar de blauwe voordeur leidde, en Gustav volgde haar aarzelend, staarde naar haar opgewekte manier van lopen. Zij was de enige die hij kende met zo’n loopje, hij kon niet zeggen dat hij ooit iemand opgewekt had zien lopen.
In de hal waar ze het huis inkwamen was het een stuk koeler dan buiten, en de lichte muren straalden een kalmte uit, alsof lawaai niet paste in dit huis. Hij schrok dan ook toen ze plotseling zijn pols beetpakte en keek haar met bevreemde ogen aan.
Ze glimlachte zachtjes, en hij zag hoe haar mond bewoog. Hij wist dat haar woorden niet voor hem bedoeld waren, daarvoor was het tekenblok.
Ze trok hem mee door het huis, naar de keuken, en door de keuken naar buiten, de tuin in. Hij zag de oude vrouw gebogen op een tuinbankje zitten, in de schaduw van een hoge appelboom en met een boek in haar handen, verdiept in papieren werelden.
Weer zag hij Morags lippen bewegen, en de vrouw, die waarschijnlijk haar oma was, keek verstoord op. Hij zag de fonkeling in haar ogen, die hem meteen deed denken aan Morag, hoewel haar ogen donker waren en die van de oude vrouw fel blauw.
De vrouw glimlachte en stond op van het bankje, keek hem vriendelijk aan en schudde zijn hand. Haar vingers voelden broos aan tussen de zijne, klein en oud. Hij glimlachte voorzichtig, en knikte haar toe.
Hij kon niets zeggen, maar hij snapte dat Morag haar had verteld hoe hij heette. Alles was duidelijk, woorden zouden het moment ook niet versterken.
Als vanzelf pakte Morag zijn hand uit de vingers van haar oma en keek veelbetekenend van hem naar de vrouw die nog in hun buurt stond.
Die had een vreemde uitstraling over zich, oma zijnde. Ze zag er even oud uit als ieder andere oma, verrimpelde, bleke handen, pigmentvlekken en vlassig, wit haar rond haar hoofd. Maar haar manier van staan was standvastig, ze stond niet krom, en die constante fonkeling in haar ogen die sterk aan Morag deed denken, maakte haar gezicht jonger dan het was. Ze leefde nog heel duidelijk een vrolijk leven.
Morag trok hem terug uit zijn gedachten en hij keek haar ietwat verward aan, maar grijnsde toen. Ze knikte nog eens naar de vrouw en trok hem daarna weer achter zich aan, het huis in. Hij wist niet of hij zo lang zonder tekenblok bij haar geweest was, en het frustreerde hem steeds meer om niet meer te praten wanneer dat niet kon. Precies dat was misschien wel wat bewees dat hij opleefde door te praten.
Hij volgde haar bewegingen, bang een klein tikje van haar vingers te missen. En alles nam hij in zich op, herinnerde hij zich wanneer ze weg was, als het opladen van een accu om zonder haar te kunnen zijn.
Ze nam het tekenblok uit haar tas en glimlachte, zette het potlood neer. “Ik ga je rondleiden, door het huis, als je het niet erg vindt. En dat was mijn oma, moest je het nog niet doorhebben,”¯ schreef ze, en ze liet hem vluchtig de woorden lezen.
Hij glimlachte en liep achter haar aan, terwijl ze de trap opliep om hem te laten zien wat ze wilde dat gezien werd.
De overloop op zich gaf precies de sfeer van dit huis weer, ouder dan de inrichting van een ander huis, maar op een andere manier oud dan zijn flat, en op een andere manier dan bij andere oude mensen. Er waren geen oude meubelstukken, geen vaalkleurige bekleding, geen vervlogen herinneringen en dat voelde fijn. Niet dat het huis niet persoonlijk was ingericht, maar het voelde gewoon niet alsof hij een leven binnenkwam dat van iemand anders was. Hij voelde zich meteen op zijn gemak.
“Dit is de slaapkamer van mijn grootouders. Die hoef je denk ik niet te zien,”¯ liet ze hem lezen, en hij knikte grijnzend.
Ze liep door naar een tweede deur die ze kort opende en hij keek nieuwsgierig naar binnen. “Dit is de kamer waar mijn broertje slaapt,”¯ schreef ze. “Hij heet Pim, maar hij is er nu niet, en ik weet eigenlijk ook niet waar wel.”¯
De derde deur kon niet anders zijn dan de kamer waar Morag sliep, en ze hoefde Gustav het ook niet uit te leggen. De kamer keek uit op de straat voor het huis, hij zag hun fietsen tegen het tuinhek staan.
Hij glimlachte en liet zijn ogen door de ruimte gaan, die ietwat klein oogde in vergelijking met de rest van het huis. De glimlach om zijn lippen bevroor en zijn adem bleef steken halverwege zijn weg naar buiten. In de hoek stond, heel onschuldig en bijna onzichtbaar met Morag er zo voor, een piano.
Hij beet op het topje van zijn tong, Morag fronste haar wenkbrauwen. Ergens had ze kunnen weten dat hij zo zou reageren, dat het pijn deed dat er een piano in haar kamer stond, maar had ze dat ding nog kunnen verstoppen?
Zijn aandacht werd afgeleid door het instrument. Afgeleid van de tekeningen op de blauwe muren, van het bed met witte sprei, van de comfortabele stoel bij het raam en van de paar boeken op het nachtkastje. Het was alsof hij alleen nog maar de piano zag.
Hij greep het tekenblok uit haar handen en het potlood.
“Ik wist niet dat je piano speelde,”¯ schreef hij, en hij kon haar zien zuchten. Hij had geleerd te zien aan de kleinste stand van haar lippen, de plooi in haar voorhoofd wat er was.
“Ja, dat klopt. Ik heb het je nooit verteld. Maar ik ben ook niet echt goed,”¯ antwoordde ze, hij zag haar vingers trillen boven het papier.
Ze was bang voor zijn reactie, die er nu nog niet was, dat wist hij, maar hij wist niet hoe hij móést reageren. Hij kon niet boos zijn, of verdrietig, hij was het langzaam maar zeker verleerd. Hij was alleen verbaasd en hij kon niet echt uitleggen waarom. Zijn hele leven was hij afgezonderd geraakt van muziek, en het leek zo onlogisch dat Morag nog wel muziek kon maken en hij niet. Hij kon het zich bijna niet voorstellen…
“Kun je iets voor me spelen?”¯ vroeg hij, en hij zag haar wenkbrauwen fronsen boven het papier.
Ze knikte, nog altijd niet-begrijpend waarom, maar ze nam toch haar plaats in achter de piano. Hij zag haar handen richting de toetsen gaan, en liep ietwat aarzelend richting de piano. Hij was nooit een fan geweest van natuurkunde, maar hij wist genoeg van resonantie en geluidstrillingen om hier zijn voordeel uit te halen.
Hij legde zijn hand op de bovenkant van de piano, en zag hoe Morags voeten de pedalen lieten bewegen. Ze drukte het puntje van haar tong tegen haar lippen, speelde een stuk dat blijkbaar niet bedoeld was voor zijn oren.
De noten baanden zich een weg door de klankkast van de piano, Morags voeten en handen werkten samen in een constant ritme en hij voelde de heel zachte trillingen tegen zijn hand slaan.
Ze waren nauwelijks te voelen maar ze waren er, en hij concentreerde zich volledig op het tintelen tegen zijn handpalm. Morag zag het en begreep. Hij kon niet dichterbij muziek komen dan dit, maar op dit moment was het heel even genoeg.
Ik wilde dat hele laatste stuk quoten, dat stuk met de piano, maar dat laat ik beter even. & ik wilde zeggen: ik voel Beethoven komen. Want die werkte ook met de trillingen van de piano, nietwaar? Toen hij eenmaal doof was geworden. In elk geval: ontroerend, treurig en prachtig. <3
Jouw manier van beschrijven is mooi, ik geloof dat ik dat al eens geprobeerd heb uit te leggen. In elk geval merkte ik het in dit stuk weer. Je legt nadruk op details en daardoor zie ik toch het totaalplaatje. Dat is bijzonder. (: