Hoofdcategorieėn
Home » Tokio Hotel » Anthem of the Angels » 10.
Anthem of the Angels
10.
Regen leek weg te blijven, zelfs elk spoortje van warme zomerregen na en snoeihete dag. Alles leek beter, alles leek zonlicht in zijn ogen.
Morag was bij hem, ze steunden met hun rug tegen de heuvel bij het meer, net als waar zij voor de eerste keer zo plotseling was komen opdagen, en waar ze paprikachips hadden gedeeld. Ze speelde continu met zijn vingers en schreef op hetzelfde moment. Hij hield van de afwezige blik in haar ogen als ze dat deed, alsof ze niet hiermee bezig was, en niet daarmee bezig was, maar een middenweg zocht die uiteindelijk uitkwam in die blik.
Hij las mee met wat ze schreef, haar krullerige handschrift was hem vertrouwd geworden. Het was haar enige stem die hij ooit van haar zou kennen, iets van haar persoonlijk, een vervanger, maar desondanks een stem.
Hij staarde voor zich uit, concentreerde zich op hetzelfde moment op de warmte van haar vingers, de textuur van haar hand. Alles was dan misschien absurd snel gegaan, maar hij betwijfelde of hij, sinds zijn allerlaatste concert, ooit zo gelukkig was geweest. Eigenlijk kon hij met zekerheid zeggen van niet. Elk moment met Morag was bijzonder, ze zorgde ervoor dat hij steeds meer durfde, dat hij steeds meer opnieuw begon te leven. Hij werd weer mens.
“Gustav, ik kan niet stoppen met denken aan het feit dat je nog een familie hebt,”¯ schreef Morag, op haar onderlip bijtend schoof ze het tekenblok naar hem toe.
Hij sloeg zijn ogen neer, ietwat zenuwachtig, maar hij wist dat ze hier niet mee zou ophouden tot hij toe zou geven.
Aan de andere kant was dat ook een van de dingen die haar tekenden, haar standvastigheid. Ze had haar gebracht tot waar ze was, ieder ander had al lang opgegeven bij het stuiten op het sterke schild rondom Gustavs ziel, muren van tijd die hij zorgvuldig had opgebouwd. Ze had ze nu zover weten af te breken dat hij wist dat het maar een korte tijd zou duren voor ze hem ook op dat vlak zou weten te overtuigen.
Daarbij voelde het alsof de tijd Gustavs vastberaden geest had laten verdwijnen. Hij was niemand meer geweest en had daarom niets gehad om vastberaden voor te zijn.
“Ik weet het. Je denkt teveel,”¯ schreef hij met een glimlach, en hij wist dat Morag de woorden ook had gelezen op het moment dat haar lach door de peinzende uitdrukking op haar gezicht heen brak. Net als een opklaring in het weer, wegvliegen van wolken die de zon verstopten.
“Ik bedoel dat het je familie is,”¯ ging ze onverstoord verder, nog steeds de lach op haar gezicht, maar ze kon in een kort moment zoveel schrijven. “Ze missen je, dat weet ik zeker. Je bent zomaar verdwenen, hebt zelfs hén in de steek gelaten. Als je met mij omgaat, hebben zij toch zeker net zoveel recht op het zien van jouw gezicht?”¯
Hij perste zijn tanden in het puntje van zijn tong. Zou het? Ze had een punt, het was per slot van rekening zijn familie, maar alles was zoveel moeilijker geworden.
Hij had er zelf heus wel over nagedacht, want hij miste hen. Naast zijn doofheid was het iets dat miste in zijn leven, een familie. Hoewel hij Morag nu had, maar zij was niet zijn familie en tegelijkertijd zoveel meer. Iedereen had een familie, of die persoon het nu wilde of niet, en voor dit alles was hij gek op zijn familie geweest, zelfs familieziek. Misschien zou hij meer aandurven als ze hem weer een plaats hadden gegeven, de plaats die waarschijnlijk altijd van hem was gebleven.
Maar er was natuurlijk nog altijd dat probleem dat alles vermoeilijkte, dat overal tussen sijpelde. Zuur en verrottend, alles verpestend…
“Ik kan niet horen, en niet praten,”¯ schreef hij, ze knikte.
“Dat weet ik, maar ze kennen jou beter dan wie dan ook. Beter dan ik. Jij bent hun leven en zij hebben het jouwe gemaakt, lichamelijk en inhoudelijk. Dat is wat familie is. Ze zijn een deel van jou,”¯ antwoordde ze, ze klemde het potlood zo vastberaden tussen haar vingers dat het bijna brak. “Blikken en daden spreken meer dan een stem wanneer je hen zo dierbaar bent. Dat moet je kunnen begrijpen.”¯
Hij sloot zijn ogen, een deel in hem verlangde er ontzettend naar om nog eens zijn familie te zien. Hij wilde meer dan graag weten wat er van de mensen was geworden van wie hij zoveel had gehouden in een verleden dat hem kapot had gemaakt, weten hoe ze er nu uitzagen. Misschien waren ze niet veranderd, maar zelfs dan.
Hij wilde weten hoe het met hen was, en het was niet meer dan logisch als zij precies op dezelfde manier over hem dachten.
“Moet ik contact met ze maken?”¯ schreef hij aarzelend, zijn vingers haperden in woorden.
“Ik vind van wel,”¯ schreef Morag, zo snel pakte ze het potlood over.
“Ik weet niet hoe. Ik weet niet of hun telefoonnummer nog hetzelfde is, en zelfs al moest dat zo zijn, dan zou ik niet kunnen praten. Hoewel ik niet kan bedenken wat ik moet zeggen.”¯
Ze glimlachte, voorzichtig, maar in haar ogen lag dat ze zichzelf al gewonnen achtte. De triomf straalde in haar donkere ogen, een fellere gloed dan die wanneer ze glimlachte. De drang om Gustav gelukkig te krijgen was sterker aanwezig in haar lichaam dan welk ander gevoel dan ook, zoveel was hij voor haar gaan betekenen in relatief korte tijd.
“Je weet dat ik altijd voor je zou willen bellen,”¯ schreef ze, “wanneer jij een telefoonnummer voor me hebt.”¯
Zijn wenkbrauwen trokken samen, hij wist het niet zeker. Misschien was hun telefoonnummer nog hetzelfde, maar misschien…
“Telefoonboek,”¯ stond er toen, in haar handschrift, een woord maar ze had gelijk.
“Die heb je toevallig toch niet bij je in je tas?”¯ vroeg hij, en ze wist dat hij dat zou schamperen als hij nu zou kunnen praten.
“Nee,”¯ antwoordde ze glimlachend, “maar er is vast wel iets te vinden in de bibliotheek, of bij een dichtbij zijnde telefooncel.”¯
Hij knikte, zuchtte half zonder dat hij het door had. Nu de woorden er stonden, leek alles zo simpel. Te simpel om het niet te doen en daarom juist zo definitief.
“Als je vandaag belt, dan kun je ze zo snel mogelijk zien,”¯ schreef ze aanmoedigend, terwijl ze zijn hand nog steviger vastnam. “Doe dat, alsjeblieft.”¯
Hij bleef naar de woorden staren, ging in zijn hoofd de weg langs richting de stadsbibliotheek. Niet zo ver weg vanaf hier, weg bij de camping, de stad in, en dan eenmaal daar, bij de grote parkeerplaats.
“Goed. Ik denk dat dat wel het beste is,”¯ antwoordde hij, en ik hij zag hoe Morag met moeite een glimlach van opwinding probeerde te verbergen.
Het maakte haar blijkbaar niet uit hoe en wat, op welke manier, als zij maar alles had gedaan om hem opnieuw gelukkig te maken. Ze was zover gekomen, het was niet moeilijk geweest om op hem in te praten, telkens weer, en hem over te halen dat te doen. En ze wist dat, moest dit lukken met zijn familie, ze hem ging confronteren met het feit dat hij nog vrienden had. De band, zijn verleden. Maar mensen van vlees en bloed, mensen die veel voor hem hadden betekend en die die emotie ongetwijfeld nog steeds bij hem konden oproepen. Het was iets voor later, maar zeker voor de toekomst. Het verleden moest volledig worden afgesloten voor men aan de toekomst kon beginnen. Vrede hebben met wat gebeurd was, zodat herinneringen niet bleven spoken, door hameren, als een dikke, zwarte mist die dag en nacht bleef kolken binnen de muren die je gedachten voor de buitenwereld afschermden, je achtervolgden in je dromen.
“Gaan we nu?”¯ schreef ze, overenthousiast, en hij knikte.
Haast nog zonder dat hij het doorhad, hij zou toch doen wat ze vroeg. Die vreemde eerbied die hij voor haar koesterde, die groeide met de dag, had hem zelfs doen ja knikken als hij het niet eens was geweest met wat ze zei. Maar hij wist dat ze gelijk had, en niet omdat hij de eerbied voelde waardoor het leek alsof iemand altijd gelijk had, gewoon omdat hij wist dat hij dit moest doen. Een deel van hem had het geweten, alsof het telkens aan hem had geknaagd.
Ze hielp hem omhoog, plotseling verbazingwekkend sterk voor zo’n tenger meisje, en huppelde voor hem uit naar hun fietsen. Een glimlach tekende zijn gezicht, die glimlach die steeds vaker zijn uitweg had weten te vinden.
Ze nam plaats op het zadel en reed bijna weg voor hij tijd had gehad om op dat van hem te gaan zitten. Hij moest haasten om haar te volgen, wind scheerde door zijn haren, langs zijn gezicht en blies de rok van haar eeuwige zomerjurkje hoog op.
Hij klemde zijn handen steviger om het stuur toen ze de heuvel op raceten, er weer af ging makkelijker, langs die oude asfaltweg en richting de binnenstad. Zo makkelijk om te gaan, zo makkelijk te bereiken wanneer je een fiets had en alle tijd van de wereld, zomervakantie. Of in zijn geval eeuwige vakantie, maar daar wilde hij niet aan denken. Hij wilde Morag voor altijd bij zich houden…
Haar banden slipten veel te snel en te hard op het plein voor de stadsbibliotheek, maar natuurlijk kon hij dat niet horen, net als de rest van alle geluiden, behalve zijn gedachten en de stem die hij bij haar gezicht en karakter gefantaseerd had.
Hij parkeerde zijn fiets naast die van haar, onderdrukte een zenuwachtige huivering. Nog steeds vond hij het niet prettig om zo in het openbaar naar buiten te komen, naakt zonder baard, en met die handicap. En Morag wist dat, wat ervoor zorgde dat ze hem geruststelde door haar kleine arm om zijn middel te slaan en heel even haar lippen op de zijne te plaatsen. Zachte lippen en warme adem en kleine handen.
Hij glimlachte en volgde haar naar binnen, voor een kus van haar zou hij haar volgen naar het einde van de wereld, hoe idioot dat ook klonk. De bibliotheek droeg een geur van boeken naar buiten, vermengd met de geur van goedkope airconditioninginstallaties en droge, muffe lucht. Morag ging hem voor, vrijwel meteen richting een kast met boeken vol kranten, tijdschriften -en telefoonboeken.
Waarschijnlijk kwam ze hier vaker, maar het feit dat ze zo duidelijk wist wat ze wilde, zorgde er toch voor dat hij zich er niet goed bij voelde. Alles was zo duidelijk, nog definitiever dan net nu ze echt hier stonden en hij die bibliotheekgeur kon opsnuiven.
Ze haalde het tekenblok tevoorschijn, maar hij greep het potlood voor haar aan.
“Kom je hier vaker?”¯ vroeg hij, zijn ogen intens geïnteresseerd gericht op de korrelige structuur van het papier. Ze knikte enthousiast, huppelde naar de kast voor hem en keek naar de ruggen van de boeken. Vrijwel meteen haalde ze het boek dat ze zocht van de plank.
“Jij niet? Jij, als boekenliefhebber?”¯ schreef ze, maar dat was duidelijk retorisch bedoeld, ze ging meteen verder met schrijven en vragen. “Weet je of je ouders ondertussen zijn verhuisd?”¯
Hij schudde zijn hoofd, trok het boek naar zich toe en wist niet of hij moest hopen dat hij ze zou vinden, of dat ze onvindbaar leken te zijn. Allebei die opties leken aantrekkelijk.
In automatisme bladerde hij door naar Magdeburg. Waar in Magdeburg zijn ouders woonden wist hij niet, maar het leek logisch dat ze daar nog leefden. Hij zou niet weten waarom niet. Zijn vingers gleden langs namen, bedrijven en openbare gebouwen, steeds verder naar het einde van het alfabet.
Q, R, S.
S, de S van Schäfer, W.
Zo’n doorsnee naam, maar het moest wel zijn familie zijn. Het adres was niet veranderd, en zelfs het telefoonnummer herkende hij. Zijn hart leek meer aanwezig met elke slag, boorde zich door zijn borstbeen heen naar boven, naar zijn keel.
Morag zag zijn vinger haperen en nam zonder verder te vragen een mobiele telefoon uit haar tas. Met grote ogen zag hij haar vingers langs de toetsen glijden, ze controleerde nog een keer het adres en liep weer naar buiten, de bibliotheek uit, om andere mensen niet te storen.
Hij wilde haar volgen, haar tegenhouden, maar wist niet hoe, en aan de andere kant was hij er zo van overtuigd dat hij dit moest doen. En tegen de tijd dat hij de moeite had genomen om van zijn stoel op te staan, geprobeerd had om zijn benen, zo loom en zwaar als lood, in haar richting te laten bewegen, was ze al weer terug.
Ze glimlachte. Dat moest “ja,”¯ betekenen.
~Persoonlijk. Vind ik dit stukje niet geweldig. Misschien omdat het vrij langzaam begint en zo vlot eindigt. Maar ja, ik kon ook eeuwig dooremmeren over. whatever en er twee keer zo lang over doen. Misschien had ik de tijd in het verhaal iets beter kunnen verdelen, maar ik heb niet zoveel tijd meer om het aan te passen voor ik op vakantie ga en ik wilde nog zeker één hoofdstuk posten.
Reacties:
Love it!!! ^^ Geh schnell weiter!!! ^^ En BTW je mag best een melding aan me geven als er weer een deel is, want anders ga ik toch weer vergeten en denk ik over een paar weken of over een maand, zo van: Is er eigenlijk al weer een nieuw deel geplaatst en dan zal ik zien dat ik weer eens ver achterloop --_--" hihi Enne veel plezier op vakantie ^^
-xXx- Luna
Ik snap niet wat je aan dit stukje niet zo geweldig vindt? Omdat langzaam beginnen en snel eindigen niet per se slecht is, weet je. Het gaat erom of je genoeg aandacht besteedt aan de juiste dingen, en ik denk dat de tijd die je langzaam beschrijft, voor Gustav ook langzamer voorbijgaat, dan de tijd die je vlotter beschrijft. Als je begrijpt wat ik bedoel.
In elk geval, veel plezier op vakantie! [Ook al lees je dit waarschijnlijk pas als je terugkomt.] En ik ben benieuwd naar wat er volgt als je terugkomt. ;D
<3