Hoofdcategorieën
Home » Overige » Schrijfwedstrijden » 2 - De Bobbel
Schrijfwedstrijden
2 - De Bobbel
Er was een man.
Ik zag hem elke dag, of ik het nu wilde of niet. Hij was er gewoon altijd. Soms was ik blij dat hij er was, soms wilde ik van hem wegrennen tot ik niet meer wist waar ik was. Dat durfde ik nooit. Te riskant. Te gevaarlijk. Hij zou vast achter me aan komen. En de vrouw ook, die zou met hem meerennen. Mij achterna. Ze waren volwassen, ik was een kind. Natuurlijk zouden ze sneller zijn dan ik. Vervelende dingen hadden me in die tijd zo vaak ingehaald dat ik begon te geloven dat het normaal was.
Toch bleef ik denken aan wegrennen. Weg van het geschreeuw, weg van de vrouw en de man met zijn rare bobbel. Weg van alle herinneringen. Ver, ver weg. Ik wist niet waar ik heen wilde, maar dat maakte het juist leuker. Ik heb nachtenlang wakker gelegen en plannen gemaakt om ervandoor te gaan, maar ik heb het nooit daadwerkelijk gedaan. Achteraf gezien vind ik het wel jammer. Wie weet wat voor mooie plekjes ik gezien zou kunnen hebben. Aan de andere kant is het natuurlijk alleen maar goed, nu heb ik tenminste een thuis. Twee zelfs.
Er was dus een man.
Hij was niet zomaar een man. Vroeger wel. Een gewone man met een vrouw en twee kinderen. Ze hadden een huis en een tuin en een konijn en ze waren gelukkig met zijn allen. De twee meisjes gingen naar school en haalden goede cijfers. De leraren waren tevreden over hen, en ook thuis deden ze hun best om alles zo goed mogelijk te laten verlopen. Het grootste gedeelte van de tijd brachten ze samen in de tuin door, maar als het moest konden ze ook een bezem door het huis halen, of helpen met de afwas. Een vaatwasmachine was er niet.
Wel een man, die was er altijd. Eerst was dat leuk. Dan hielp hij zijn dochters met het bouwen van zandkastelen in de zandbak, of hij hielp hen om het konijnenvoer uit de schuur te halen, want dat stond op een hoge plank. Hij joeg achter hen aan op de bezem zodat het huis schoon getoverd werd en ’s avonds maakte hij warme chocomel voor de kinderen.
Tot de jongste dochter ziek werd en niet meer uit bed wilde komen. Niet omdat ze moe was, niet omdat ze een griepje had. Ze was ziek, ze was heel erg ziek. En beter worden zou ze niet. Dat bleek snel genoeg.
En toen brak het gezin.
Toen was de man geen normale man meer. Het was een man die altijd ruzie had met zijn vrouw, en een dochter had die eraan onderdoor ging. Dat merkte hij niet. Of hij deed alsof. Hij schonk er in elk geval geen aandacht aan.
Het raarste aan hem was dat hij een man met een bobbel werd. Ik was toen oud genoeg om te begrijpen dat die bobbel daar niet hoorde. Zijn vrouw merkte het ook op, en die begon er tegen hem over te schreeuwen. Elke dag opnieuw. Soms, heel soms was de bobbel weg. Maar even later was hij er weer. Ik begon toen ook bij andere te mannen op bobbels te letten, maar ze waren er nooit. En de vrouw bleef maar schreeuwen. Ze weigerde nog met ‘iemand zoals hij’ in één bed te slapen, ze wilde dat hij haar huis uit ging, ze vond dat hij hun dochter een slecht voorbeeld gaf (ik vroeg me af of ik later ook zo’n rare bobbel zou krijgen), ze zei dat hij moest afkicken. Ik vroeg me af hoe je af kon kicken van een bobbel, en ik begon het geruzie af te luisteren. Niet dat daar moeite voor gedaan hoefde te worden, want hun stemmen dreunden door alle muren van het huis heen. Waarschijnlijk hebben zelfs de buren en de overburen ervan mee kunnen genieten.
De gesprekken - een normaal mens zou het waarschijnlijk ruzies genoemd hebben - gingen altijd over hetzelfde. De vrouw wilde niet bij hem slapen. ‘Dit is ziek, dit is niet normaal! Ik weiger het bed te delen met iemand zoals jij! Van alle dingen die je gedaan zou kunnen hebben, heb je jezelf een verslaving opgelegd. En wat voor één? Wie bedenkt dat nou? Volgens mij bestaat zoiets niet eens. Je hebt het allemaal verzonnen, dit is allemaal één zieke poging om mij terug je bed in te krijgen. Dat gaat je niet lukken, echt niet! Ik slaap wel op de bank vannacht.’
Alsof dat iets nieuws was. Ze sliep al weken op de bank, sinds die bobbel verschenen was. En elke dag vertelde ze hem hetzelfde. Ik zou het hem ook kunnen vertellen, woord voor woord. Zonder enig idee te hebben waar het over ging. Maar de woorden herinnerde ik me glashelder. En ook zijn antwoord: ‘Je kunt niets tegen me beginnen, we zijn getrouwd.’
Op zulke momenten verborg ik mijn hoofd onder mijn kussen in de hoop alles buiten te kunnen sluiten. Ik was oud genoeg om te weten wat een huwelijk inhield, en ik wist ook allang dat je kon scheiden, maar na het overlijden van mijn zusje kende mijn verbeeldingsvermogen geen grenzen meer. Hij zou haar pijn doen, zijn vrouw. Hij zou mij pijn doen. Ons. We moesten weglopen, samen. Weg van hem en de bobbel en de ‘blauwe pilletjes’ zoals mama ze noemde. Ik heb ze wel eens gezien. Ik vond ze op snoepjes lijken, ging ervan uit dat hij ze gewoon lekker vond. Snoepjes zijn nu eenmaal lekker.
Maar van snoepjes krijg je geen bobbels. Tenzij je allergisch bent, maar dan eet je die snoepjes gewoon niet meer.
Ik was jonger geworden na het verlies van mijn zusje. Waarschijnlijk om mezelf te beschermen. Ik kon niet meer helder nadenken en bekeek alles met de ogen van iemand die jaren jonger dan ik geweest moet zijn. Achteraf ben ik daar wel blij om. Anders zou ik waarschijnlijk hele rare dingen over hem gedacht hebben. Ik was mijn zusje al verloren. Ik kon niet ook nog eens mijn vader verliezen. Het was zelfbescherming. Niet dat ik er iets mee opschoot, maar dat had ik niet door. Ik kon niet helder genoeg nadenken om me dat te realiseren. Weglopen was normaal. Dat deden mijn leeftijdsgenootjes ook weleens. Eraan denken was niet raar.
Ik had hem nodig.
Mama werd het zat. Na maanden met een man met een bobbel samengewoond te hebben, zei ze me plotseling dat ik mijn spullen moest pakken. We gingen weg. Ik pakte wat kleding in en mijn schoolboeken, en toen vertrokken we. Mama had een flat gehuurd. Het was klein, maar we deden er samen alles aan om het goed te hebben. Eigenlijk was het best gezellig, zo zonder papa. En mama beloofde me dat ik weer naar hem toe zou mogen als hij beter was. Daar kon ik mee leven, ik vertrouwde op haar woord.
Ik dacht niet meer aan weglopen.
En pas jaren later kwam ik erachter wat viagra was.
Reacties:
Same, ik moest eerst ook wel lachen :'
Maar, supersneu eigenlijk ;o Arm kind. Me gusta tho. ^^
Eerst moest ik heel erg lachen, gewoon omdat ik af en toe nog zo flauw ben.
En toen bedacht ik me dat het best wel zielig is. En dat meisje o.o Like. Arm kind.
Ik vind het heel goed bedacht. :']
Wat Juul en Shai zeggen ja. :'
En.
Just. :'.
En - ja. Ik vind 't ook goed bedacht.
I like thiiiis.
volgensmijhebikditookgelezenzondertereageren.oops.hitme.