Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » Tokio Hotel » Anthem of the Angels » 11.

Anthem of the Angels

31 aug 2011 - 20:23

1818

1

493



11.

Om uit de trein te stappen na een rit van meer dan een uur en eindelijk weer te voelen hoe warm en koesterend de wind was, was vooral voor Morag een verademing.
Gustav werd, hoe verder ze zich richting de buitenwijken van Magdeburg begaven, hoe zenuwachtiger. Het was alsof de tijd daar had stilgestaan en alsof hij alleen maar door de straten hoefde te lopen om te weten hoe het was geweest.
Alsof de herinneringen aan zijn jeugd hadden liggen sluimeren onder een pluizige laag grijze wolken van wat er daarna was gebeurd. Wolken die geenszins leken op die uitnodigende, konijnachtige, witte vlekken die nu door de staalblauwe lucht zweefden. Hij vond zijn vroege jeugd terug op elke straathoek -daar was de blauwe garagedeur naast het huis van Opa Patz.
Gustav wist niet of dat zijn echte naam was geweest, hij kon zich vooral haarscherp voor de geest halen hoe Opa Patz, met zijn wandelstok in zijn knokige hand geklemd, naar buiten kwam rennen om verwensingen te roepen naar alle jongens en meisjes die zijn garagedeur als voetbaldoel gebruikten. En dat was, toen Gustav klein was, iedereen geweest. Of iedereen, in zijn ogen, want iedereen waren alle jongens en meisjes die hij kende. De oude man had Gustav zijn eerste scheldwoorden geleerd…
In de voortuin naast de garagedeur prijkte nu een verkoopbord van groen en geel. Het huis was leeg, staarde hem kil en wit aan. Waarschijnlijk woonde Opa Patz nu in een verzorgingstehuis, in het beste geval. De garagedeur werd nog altijd ontsierd door deuken, ongeveer ter grootte van een gemiddelde voetbal. Hij wist niet of hij daarom hoorde te lachen of niet, hij sloeg alleen zijn ogen neer.
Zag stoeptegels waarop hij meerdere keren zijn knieën had opengehaald. Hoorde de kettingen van schommels in zijn favoriete speeltuin, maar nu met nieuwe zitjes van kunststof. Nu zou hij niet meer tussen die kettingen kunnen zitten, het zou niet passen.
Ze sloegen nog een keer de hoek om. De laatste, witte hoekstenen van het gebouw dat het einde van de straat tekende, begeleidden hen naar de straat waar ze moesten zijn.
Het voelde als een enorm déjí  vu, zo’n déjí  vu waarvan je maag lijkt om te slaan, waarvan de spieren in je armen samentrekken en kippenvel zich over je lichaam verspreidt.
Een huivering boorde zich door zijn ruggenwervels en hij was zo gefocust op dat ene huis, vlak voor het midden van de straat, dat hij nauwelijks merkte dat hij zijn nagels in Morags vel boorde. En ook niet dat ze hem gepijnigd aankeek.
Hij wist dat hij, in dat huis vlak voor het midden van de straat, binnen zou komen in een gang die door het hele huis liep, rechtstreeks richting de achtertuin, en met halverwege een trap naar boven. Als alles nog hetzelfde was, zou de woonkamer in wit en lichtblauw zijn geschilderd, zouden er foto’s hangen van hem en Franziska, van zijn ouders, verdere familie en huisdieren. Misschien zou de Phil Collins-poster zelfs nog op de deur naar de garage hangen, waar zijn drumstel had gestaan.
En als zijn ouders meer lef hadden dan hij, als zij zich beter aan het verleden durfden te wagen dan dat hij, zou hij zich opnieuw kunnen verbergen in warme geborgenheid, maar hij wist niet wat hij moest verwachten. Hij had zich zo lang vrijwillig voor iedereen verstopt, ook voor hen.
Ze waren hem zoveel waard, ze hadden zijn leven in zoveel opzichten gemaakt tot wat het was. Misschien was het voor zijn eigen bestwil geweest, of tegelijkertijd ook voor dat van hen…
Hij wilde het liefst zijn ogen sluiten toen hij de laatste meters naar de voordeur overbrugde, nu al over het tuinpad, maar tegelijkertijd ook elke nerf in het roodbruingelakte hout zien, zich ervan verzekeren dat het natuurlijke reliëf ook nog steeds hetzelfde was.
Morags hand reikte al naar de deurbel, maar zijn hand hield de hare tegen, zijn vingers omsloten haar smalle pols en hij schudde zijn hoofd. Hij wilde aanbellen, de deur geopend zien worden en weten of wat hij van tevoren had gedacht werkelijkheid zou worden.
Zouden er tranen zijn? Zouden ze aan zijn wimpers, wangen, kleven, aan die van zijn familie?
Hij beet een laatste keer op zijn onderlip, knikte zichzelf toe. Uitstellen had nog nooit iemand verder in het leven gebracht.
De bel was gewoon van plastic, koud, wit en vlak onder zijn vingers. Hij wist niet wat hij verwacht had, maar niet iets gewoons als plastic. In zijn gedachten had hij ook het geluid van de bel gehoord, en het feit dat hij dat nu niet meer kon vergelijken met het geluid dat de bel vroeger had gemaakt, vrat aan hem.
Het was een kleinigheidje.
De deur werd opengegooid, zonder waarschuwing, hij was zich er pas toen het gebeurde en hij plotseling in het diepe werd gegooid. Een waas van geur en kleur en textuur omringde hen, tekenden samen een te benoemen geheel.
Rood, zacht, armen, parfum, huid, zijde, perzikoranje.
Half verward sloeg hij zijn armen om het middel van zijn moeder, zijn vingertoppen vonden zacht gewassen katoen, haar lippen kusten uitbundig zijn wangen, vermengden met zout van tranen die hij niet kon thuisbrengen. Lippen prevelden woorden zonder klank, hij wist dat ze zijn naam riep. Ze was zijn moeder, dus hij voelde het.
Haar gezicht leek op het eerste gezicht nauwelijks veranderd, maar toen ze hem losliet en hij de tijd had om haar beter te bekijken, zag hij rimpels van zorg om haar ogen, grijs haar dat zich een weg door het bruin heen had gebaand, verdriet lag op haar lippen om uitgesproken te worden.
Na de eerste paar seconden van weerzien omhelsde ze Morag ook, zijn moeder begreep hoe hij hier was gekomen en meteen doorhad welk aandeel zij in dit alles had gespeeld. Ze zag hoe dat vuur in Morags ogen weerspiegeld werd in die van Gustav. Weliswaar nu nog in kleine vonkjes. Nu nog…
En opeens was daar het schuldgevoel, knagend in zijn maag, zonder dat het zich echt met een reden verontschuldigde. Hij kneep zijn ogen dicht, niet dat het hem hielp met het stoppen van het plotselinge gevoel van verdrinken, maar om ervoor te zorgen dat het iets langzamer door zijn lichaam trok. Om zich ook in zien af te schermen van het beeld van verdriet dat ervoor zorgde dat het schuldgevoel er was.
Maar oog om oog, tand om tand, niet? Hij had haar verdriet gegeven, zij gaf hem dat vernietigende schuldgevoel, verweet hem dat hij er niet meer was geweest. Zonder dat ze het zich bewust was, maar dat maakte het juist alleen nog maar erger.
Toen hij een hand om de zijne voelde, opende hij zijn ogen opnieuw, alleen om bevestigd te krijgen dat het niet die van Morag was. Het was vreemd om zich tussen de mensen te begeven, mensen die om hem gaven, omdat hij in al die tijd alleen Morag had gehad.
Hij was zo dankbaar geweest dat zij er was geweest, en nu waren er meer mensen. Hij kon het nauwelijks bevatten.
In het huis rook het naar vers gebakken appeltaart. Appeltaart betekende bijzonder, en hij wist dat dit voor hem was. Zijn appeltaart.
Het schuldgevoel speelde weer op, hij had niets voor hen, behalve zichzelf. Met de wereld van Morags tekenblok tussen hen in…
Ditmaal had hij weinig tijd om zich er echt aan toe te geven; in dezelfde, droomachtige snelheid waarin hij had geleefd vanaf het moment dat hij uit de trein was gestapt, loodste zijn moeder hen beiden mee naar de woonkamer.
De airconditioning blies koelte in hun gezicht, het was te warm om buiten te zetten. Op het salontafeltje vond hij de bron van de appeltaartgeur -en op de bank zaten Franziska, die speciaal gekomen was, en zijn vader, als standbeelden die niet konden geloven wat ze zagen. Bevroren.
Als hij had kunnen horen, had hij graag het absurde idee willen controleren dat in hem opborrelde had toen ze opstonden. Hij zou kunnen zweren dat gewichten moesten kraken wanneer ze plotseling in beweging kwamen na zo lang stilgezeten te hebben. Hoe fel hun hart moest bonken wanneer ze hem opeens herkenden na al die tijd van niets. Niets van hem, tot op het moment dat de Bravo opnieuw was uitgekomen.
Ze trokken hem mee in omhelzingen die alles bovenhaalde, die eigenlijk een verlenging was van vroeger. Ze namen hem zomaar weer in de familie op, zoals het altijd was geweest. Hij was nog altijd hun alles.
Ze snikten en voelden en herkenden en zetten hem neer op een bank die hij niet kende, bedolven hem onder vragen die hij niet verstond. Hij sloot zijn ogen, trok zijn schouders op, glimlachte alleen.
Morag haalde het tekenblok uit haar tas, dat nu meer handschriften en mensen ging leren kennen. Het potloodje dat ze al vanaf het begin gebruikten was nu al nog minder dan een stompje maar het schreef nog steeds. Nog heel even. En ze wilde het niet weggooien voor het echt op was. Hij zag Morag er zelfs wel voor aan om het potloodje helemaal niet weg te doen, het vast te plakken in haar tekenblok, tussen gedroogde paardenbloemen en half afgemaakte tekeningen…
“Het spijt me,”¯ schreef hij, op een nieuwe bladzijde, zijn handen beefden lichtjes, maar niet genoeg om zijn handschrift uit balans te brengen.
Zijn moeder leek zijn hand tegen te willen houden toen hij schreef, zoals iemand dat zou doen wanneer iemand sprak door snel “ik wil het niet horen”¯ te roepen. Maar ze moest het horen, want er was zoveel waarvan ze niets wisten.
Er was het begin, dat ze nog kenden: hij was weggelopen, de nacht in, naar nergens. Sommige mensen hadden hem nog gezien in het begin, hij was één keer bij zijn ouders geweest.
Hoe langer zijn haar was geworden, hoe minder hij werd herkend, en hoe meer hij zich had afgezonderd van mensen. Hij wilde niet veel letters verspillen aan die tijd. Niet meer zeggen dan wat het was: dat hij alleen was geweest, en ongelukkig. Hij wilde hen geen pijn doen met woorden. Woorden konden makkelijk pijn doen, en het feit dat hij ze niet hoorde had hem zo lang meer pijn gedaan dan welk scheldwoord dan ook.
Morag was er nu, zijn haar was weg, en het was beter. Misschien lag het een beetje aan het haar, hij wist het niet. Franziska glimlachte lichtjes, Gustav voelde zich opgelucht.
Hij vertelde veel over Morag, maar Morag leek het niet erg te vinden. En zijn ouders keken haar alleen maar aan met een niet te plaatsen dankbaarheid.
Hij schreef tot aan waar ze nu waren, in de lichtblauw met witte woonkamer, tot aan het schuldgevoel van net, dat nu werd overgenomen door dankbaarheid, en tederheid, en geluk. Hij schreef dat hij gelukkig was…
Toen hij klaar was met het zetten van de laatste punt, aten ze appeltaart.


-Awkward silence.-
Maar goed. Well, I hope you enjoyed. <3


Reacties:


xNadezhda zei op 1 sep 2011 - 8:12:
Alsof de herinneringen aan zijn jeugd hadden liggen sluimeren onder een pluizige laag grijze wolken van wat er daarna was gebeurd.
Of iedereen, in zijn ogen, want iedereen waren alle jongens en meisjes die hij kende.
Het voelde als een enorm déjí  vu, zo’n déjí  vu waarvan je maag lijkt om te slaan, waarvan de spieren in je armen samentrekken en kippenvel zich over je lichaam verspreidt.


& toen besefte ik dat ik, als ik je wil vertellen wat ik het mooiste vond, beter het hele hoofdstuk kan quoten.
Elk woordje staat in dit hoofdstuk op zijn plek. Echt waar, elk woordje.
Ik vind dit soort emoties - angst, nervositeit, schuld - en dit soort scènes altijd moeite om goed te krijgen, de redeneringen van mensen over waarom ze bepaalde dingen doen; ik vind het moeilijk om die kloppend en logisch en tegelijkertijd zo te krijgen dat het overkomt op de lezer.
En als ik dit lees, ben ik gewoon stinkend jaloers. Want je hebt het voor elkaar, het í­s kloppend en logisch en het komt perfect over.

Echt waar.
En die laatste zin, BAM. Sfeer.
Prachtig.

<3