Hoofdcategorieėn
Home » Tokio Hotel » Anthem of the Angels » 14.
Anthem of the Angels
14.
Morags matras was gevuld met kleine donsveertjes. Misschien had Gustav daarom soms het gevoel dat hij vloog als hij daar zat, maar dat kon ook aan Morag liggen. Want eigenlijk was het matras niet echt van haar en eigenlijk had hij wel vaker het gevoel dat hij vloog de laatste tijd. Misschien wel meer dan ooit. Maar als het mistte, kon je niet vliegen, kon je niet zien.
Het mistte, en als hij uit het immense raam van de logeerkamer bij Morags grootouders probeerde te kijken, zag hij net de boom aan de overkant van de straat. De blaadjes hingen een beetje slap, gevangen in dikke dauwdruppels en waarschijnlijk zou het niet eens meer zo lang duren voor ze van heldergroen naar herfstrood zouden gaan. En dan zouden er kastanjes op het trottoir liggen.
Morag was stil. Natuurlijk was ze stil, want hij zou haar sowieso niet kunnen horen -maar ze hield haar ogen gericht op haar handen, liet haar nagels langs elkaar flippen. De blik in haar ogen zei hem dat ze zelfs stil zou zijn geweest als hij kon horen.
Een gevoel van onrust knaagde in zijn maag. Hij wilde niet dat ze stil was, hij wist als geen ander wat voor pijn er achter woordeloze lippen kon schuilgaan. Hij had zelf zo lang niet gesproken, zo lang geleden dat hij het niet aankon om Morag zo te zien.
Het tekenblok lag naast haar, het potloodje ernaast. Los van elkaar, en dat hoorde niet zo. Zijn lippen mochten dan woordeloos zijn, papier en potlood kon voor hem spreken.
Ze schrok een beetje toen zijn hand langs haar arm schuurde en hij het kladblok pakte, maar glimlachte. Of probeerde het dan. De rest van haar gezicht en lichaam gehoorzaamde haar lippen niet.
“Is er iets mis?”¯ vroeg hij en ze trok het tekenblok naar zich toe.
Hij zag lichte verbazing in haar ogen, alsof ze niet begreep dat hij begreep dat er iets was. Omdat stemgeluid soms verraadde en hun stemmen altijd zonder geluid waren geweest. Maar misschien begreep hij haar juist daarom zo goed, snapte hij wat er was omdat ze elkaar zonder dat geluid hadden leren kennen.
Ze schudde haar hoofd, maar haar handen trilden toen ze het potlood overpakte en tekeningetjes in het hoekje van het tekenblok begon te krabbelen.
Er stonden meer van de afwezige tekeningetjes rondom zijn vraag -kastanjebladeren, paardenbloemen, cartoonkonijntjes. Allemaal zo onsamenhangend dat hij hoe langer hoe meer begon te vermoeden dat er echt iets was. En het deed hem pijn dat hij niet wist wat.
Haar ogen staarden naar het eerst nog blanke papier, dat onderhand bevlekt was geraakt met grafieten duimen. Haar vingertoppen waren ook een beetje grijs, alsof ze haar gedachten had proberen uit te vegen. Zelfs al waren het maar cartoonkonijntjes.
Gustav probeerde het potlood van haar af te pakken, maar haar vingers knepen het zo stevig vast dat haar hand wit werd. Met de grijze vlekjes op haar handen was haar hand nu net als het tekenblok.
Hij begreep het niet. Eerst had ze nog zo vrolijk geleken, ze was van de trap af komen rennen en het tuinpad op, precies zoals altijd, met een ontembaar enthousiasme dat hij in niemand anders had kunnen vinden. Nog nooit.
Nu zat ze hier, wit en ondoordringbaar als de mist -en op haar onderlip rustten kleine bloedkorstjes in de vorm van haar voortanden. Zijn wenkbrauwen trokken samen, in zijn hoofd maalden zijn gedachten, beukten tegen zijn slapen. Geen zorgeloze gedachten, geen normale Morag-gedachten…
Wat nou als het geen enthousiasme was geweest toen ze zo op hem af was komen rennen? Had ze gelachen? Als het nou pijn was geweest?
Pijn was een brandstof, soms zelfs meer dan blijdschap, als je van binnen zo verging dat je wel moest bewegen en rennen om het te verbranden. Net als spierpijn. Spierpijn ging pas weg als je bewoog. En je hart was een spier.
Hij boorde zijn nagels in het matras, voelde zijn vingers omhelsd worden door de elastische stof. Als Morag hem het potlood niet teruggaf, kon hij niet praten. Dan zou hij nooit weten wat er mis was.
Hoe kon ze dat nou doen? Ze had het staafje stem nog altijd vastgeklemd in haar bleke hand, zonder dat het bewoog. Waarom moest ze het dan zo nodig vasthouden, verdomme?
Hij groef in zijn zakken, geen pen, geen potlood. Keek om zich heen, Morag hield van tekenen, ze moest meer potloden hebben dan dit. Tevergeefs.
Zijn blik viel op haar telefoon. Dat hij in de hoek van haar kamer lag was bijzaak, daar ging hij zijn hoofd niet over breken. In zijn gedachten huisde al genoeg verwarring om hem dagen hoofdpijn te verzorgen. Vanuit zijn ooghoeken zag hij haar verstrakken toen hij zich over het mobiele toestel boog.
Er zat een klein barstje in het scherm, maar hij deed het nog. Het was lang geleden sinds hij voor het laatst een telefoon in handen had gehad, de textuur van de knopjes voelde onwerkelijk onder zijn vingers en hij wist nu al dat hij de letters niet snel meer zou kunnen vinden. Maar het moest. Hij had geen andere keus.
Hij vond haar SMS-regeling in het menu en negeerde het protesterende op en neergaan van Morags lippen. Hij hoorde haar toch niet en hij had reden genoeg om te doen alsof hij niets merkte. Dat was precies wat zij probeerde te doen.
“Houd op,”¯ begon hij, zijn vingers struikelden over elkaar in de haast te typen. Zijn handen trilden, functioneerden niet helemaal. “Vertel me dan gewoon wat er is. Je kan niet zeggen dat er niets is, kijk zelf eens hoe je je gedraagt. Ik kan toch niet anders dan bezorgd zijn? Wat is er?”¯
Hij gooide het telefoontje in haar richting, het landde op het bed, sprong lichtjes terug omhoog vanwege de vering van het bed en landde opnieuw.
Haar vingers klemden zich om het toestel, haar ogen zagen het display.
Hij wist dat ze klaar was met lezen zodra haar gezicht verstrakte, haar ogen sloten. Zelfs nu ze zo wanhopig probeerde zichzelf onleesbaar te maken, zich uit te wissen, wist hij dat ze in haar hoofd aan het besluiten was of ze wel of niet moest praten.
Hij liet zich achterover vallen op het matras, wachtte af. Zijn hart rammelde mee op de donderstorm in zijn maag en hoofd, de zenuwen trokken het kippenvel tevoorschijn op zijn armen. Wel of niet?
Morag haalde diep adem en liet haar greep om het potlood verslappen. Het geraas in zijn binnenste verstomde in een klap en hij boog zich over haar schouder heen om mee te lezen. De tekeningetjes lagen onafgemaakt, verwaarloosd, aan de rand van het blad. Ze schreef in het midden, onder de eerste vraag.
“Ik werd gebeld,”¯ begon het licht krullende handschrift en Gustav probeerde te begrijpen.
Het lukte niet, de woorden bleven tekentjes zonder vaste vorm.
Zonder woorden of een stem te zijn. Haar hand gleed mee met het potlood, probeerde haar verhaal duidelijker te maken en Gustav pijnigde zijn hersenen. Elke keer dat haar vingers haperden bleef zijn hart steken in zijn keel, zijn ogen bleven volgen.
“Ik wist niet wiens telefoonnummer het was, maar ik nam toch op. En eigenlijk had ik ook meteen spijt.”¯
Hij fronste zijn wenkbrauwen, wrong zijn handen in elkaar.
“Gott… Zelfs op papier is het moeilijk te zeggen. Ik hoop dat ik je geen pijn doe, maar…”¯
Hapering. Frustratie, schrijf nou verder! Haar vingers trilden, Gustav trilde, ze kon nu niet stoppen, hij moest het weten.
“Het was Georg.”¯
Het trillen hield op zonder dat hij het had willen stoppen, zijn armen vielen gewoon slap langs zijn lichaam. Zijn ogen sloten, alsof hij plotseling ontzettend moe was, in staat om ter plekke in slaap te vallen. Waarom, dat was het enige wat door zijn hoofd spookte, samen met die enorme knal die op vuurwerk leek.
Hij had alles verwacht -dit niet. Hij kon niet eens vragen waarom, hij was niet in staat om te bewegen, wilde alleen maar stil zitten en waarom denken. Verslagen, dat was het juiste woord. Hij had pijn en Tokio Hotel, muziek willen vergeten. Niet dat het hem ooit zou gaan lukken maar hij was op de goede weg geweest. Pijn was verder naar binnen verdwenen.
En nu had Georg gebeld. Georg. Waarom?
Pijn was terug. Sijpelde door kiertjes in zijn binnenste terug naar gevoeliger plekken, vrat aan zijn hart. De naam alleen al…
Hij voelde haar hand op zijn schouder, een heel lichte aanraking van haar vingertoppen op zijn wang deed hem zijn ogen openen. Er stond meer op het kladblok.
“Hij vroeg me jouw adres. Hij wil je opzoeken. Maar ik zei dat het niet kon. Dat is goed, toch?”¯
Hij wist het niet. Was dat goed? Het idee alleen, dat Georg haar had gebeld.
Hij voelde de aderen tegen zijn slapen kloppen, klemde verbeten zijn tanden op elkaar.
De bedoeling was goed. Georg wilde hem zien, gewoon, als vrienden elkaar willen zien als ze elkaar jaren niet meer hebben gezien. Maar aan zijn gezicht kleefden zoveel verkeerde, pijnlijke herinneringen.
Kon het? Was het goed?
Morag zag zijn aarzeling, pakte het potlood nog een keer. Nu ze het eenmaal verteld had, leek het voor haar zoveel makkelijker, maar het was net alsof ze haar vertwijfeling op hem had overgedragen.
“Ik heb zijn nummer als het goed is nog in mijn telefoon staan, als je hem wel wilt zien. Maar ik wist het niet zeker. Het spijt me,”¯ schreef ze, en hij zag dat haar tanden opnieuw precies in de bloedkorstjes op haar lip pasten.
Hij haalde zijn schouders op. De pijn ebde zachtjes weg, in golfjes. Misschien was de pijn meer van de schrik geweest dan de herinneringen. Dat hij Georg kon zien na over een drempel van schrik te zijn gestapt, net als bij zijn familie, maar hij was niet zeker…
Een huivering streelde zijn ruggengraat, trok hem terug naar hier, de stoffige slaapkamer en de mist. Hij zag dat Morag afwezig voor zich uitstaarde, gedachten weerspiegelden in een lichte glans in haar ogen.
Ze draaide het potloodje heen en weer tussen haar vingers, zette het op papier, nam het terug en draaide het heen en weer.
“Ben je boos?”¯ schreef ze op het papier, maar Gustav schudde zijn hoofd. Boos zijn op Morag was wel het laatste waar hij aan dacht…
“Verdrietig dan?”¯
Ook niet. Haar ogen haakten in de zijne, papieren stilte tussen hen in.
Voelde ze zich schuldig? Dat was hoe zij was, zich schuldig voelen omdat ze de waarheid had verteld. Waarschijnlijk omdat ze dacht dat ze hem daarmee pijn deed. Absurd, dat zij kon liegen en verbergen zonder blikken of blozen en dat de waarheid haar schuldig deed voelen.
Hij klemde zich aan haar vast, zijn armen om haar heen, voorzichtig zijn lippen in haar hals. Woordeloze lippen.
Hij onderdrukte vertwijfeling en schrik tot ze helemaal verdwenen. Morag was nu veel belangrijker.
Zij was het heden, Georg niet meer. En het heden mocht zich niet rot voelen, want dat had invloed op hem.
Hij liet haar heel even los, ze leek verward, hij wist niet waarom. Hij haalde zijn stem weer naar zich toe.
“Het is niet erg,”¯ schreef hij. “Laten we het samen vergeten. Dan gummen we het uit en maak ik spaghetti voor je. Met pindakaas, als je dat wilt.”¯
Ze glimlachte, voelde zich beter, dat kon hij zien. Misschien kwam het door de pindakaas, en de gedachte aan toen zij hem ervan probeerde te overtuigen dat pindakaas het essentiële ingrediënt voor spaghetti was.
Ze kuste hem, hij kon voelen dat ze vrolijker was. Of op zijn minst iets vrolijker.
Blijkbaar was pindakaas goed voor alles.
Deze. Vooral deze. Dit is zo volwassen geschreven, Meike. Werkelijk fantastisch.
Die pindakaas - briljant.
Ik snap niet wat je tegen dit stukje hebt, want ik vind het prachtig. En zo volwassen geschreven, met de metaforen, de reacties op elkaar... Nog een quote: In plaats van dat je schrijft 'Hij pakte het kladblok', zet je dit neer. En het is briljant, weet je dat? Net als dit: Dat van het gummen. Ik kan niet uitleggen waarom maar dat raakte me echt. Omdat het niet alleen figuurlijk is, omdat het letterlijk zo kan - omdat ze alleen schrijven en niet praten. Dat soort subtiele dingen... daar houd ik van, en jij schrijft ze heel mooi.
Het is zelfs zo mooi dat ik vergat me aan de tremaloosheid te ergeren. ;'
Liebe <3