Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » Tokio Hotel » Anthem of the Angels » 15.

Anthem of the Angels

26 sep 2011 - 18:15

1794

1

440



15.

Mein Goooott. Wat is dit een zeikverhaal. -facepalm- -Ja. Dat roep ik nu even. Okay? Het gaat wel weer over.-

De keuken was zo klein, dat pindakaas zich binnen een paar minuten aan de zware kooklucht hechtte. Hij wist dat Morag glimlachte in de woonkamer, ze hield van de geur van pindakaas.
En waarschijnlijk las ze Tintenherz. Ze was te oud voor dat boek, een beetje, maar ze las het toch, telkens opnieuw.
Ze had het hem gegeven, want dat leek haar wel toepasselijk. Met een kleine tekening op de allereerste, witte, bladzijde, dus eigenlijk was het zijn Tintenherz, maar als hij er niet was, las ze het toch wel.
Dus had zij Tintenherz én spaghetti met pindakaas. Maar hij had haar, dus stonden ze toch nog een beetje quitte…
Hij brandde zijn vingers bijna aan de pan toen hij de spaghetti op borden schepte, en een sisgeluidje dat er voor hem niet echt was verliet zijn lippen.
Morag keek op van het boek, zag hem stuntelen door de open deur, en las verder. Glimlachend. Nog even het hoofdstuk uitlezen, dan zou ze hem wel helpen. Dan was hij waarschijnlijk wel zo ver dat ze alleen nog kon helpen met het opeten van de spaghetti, maar dat was bijzaak.
Zijn ogen smeekten zoals alleen bruine ogen konden smeken, en het plotselinge medelijden was groter dan het verlangen om verder te lezen -ze kende het boek toch als zichzelf, elke regel en de ruimtes daartussen.
De borden belandden op de juiste plek op Gustavs houten tafel met koffie- en colakringen, tussen kaarsjes zonder vlam.
Hij deed veel te erg zijn best, en juist daarom vond ze het zo leuk. Ze glimlachte toen hij cola inschonk in twee wijnglazen, voor haar, want hij wist dat zij niet van wijn hield.
Het tekenblok lag tussen de borden in met het potloodje ernaast, niet bang voor spaghettivlekken. Het had nu al zoveel meegemaakt, tranen, krassen, eindeloos gummen, dat etensvlekken nog wel het minste was om bang voor te zijn.
Ze zonk neer op de stoel tegenover hem, tikte met haar schoenen op de vloer.
Hij glimlachte, liep weg om lucifers te gaan halen en de kaarsen aan te steken. Ze giechelde, omdat hij het zo groot wilde aanpakken.
De gedachten achter dat alles negeerde ze, dat ging alleen om vergeten en dat was reden genoeg om er niet aan te denken. De cola was koud, de spaghetti was lekker.
Gustav lachte zachtjes, half zonder dat hij het doorhad. Morag wist dat hij van tevoren nooit had gedacht dat spaghetti met pindakaas zo goed kon smaken.
Zijn vingers grepen het potlood, ze zag hem bijna zijn lachen opschrijven, zijn vrolijkheid. Het contrast met gisteren was onvoorstelbaar, maar het was niet slechter. En dat was eigenlijk het enige dat telde voor haar.
“Ik snap niet hoe je aan dat recept komt…”¯
Ze hoorde hem die woorden bijna zeggen, een constante grijns doorklinkend in zijn stem. Ze wí­lde ze ook wel horen, maar wist dat het niet kon en had zich er bij neergelegd zonder dat echt te willen. Het was vanzelf gegaan.
“Ik ook niet,”¯ schreef ze, ze moest er zelf van lachen.
Het was echt waar -ze had geen idee. Waarschijnlijk had haar moeder op een dag in de keuken gestaan en pindakaas door de spaghetti gegooid. En al dat andere dat voor haar spaghetti tot spaghetti maakte.
Ze aten zonder veel woorden, want alles sprak voor zich in stilte. Ze wisten genoeg van elkaar, zagen wat er was aan ogen, lippen, mond.
Na het eten was er ijs met slagroom en lachten ze nog steeds.
De vlammetjes op de kaarsen dansten, deden hun ogen glanzen, het beeld hield nooit op. Het lichtje rekte telkens uit, dimde een beetje, werd lang, kort, breed, smal. Als een gezicht van een man die een baby deed lachen.
Morag liet het potlood afwezig langs het papier dwalen en at ijs, terwijl ze het vlammetje probeerde te vangen. Maar elke keer dat ze dichtbij was, glipte het weg, veranderde opnieuw van vorm en begon ze opnieuw.
Gustav keek toe, vond het grappig, elke keer.
Ze zuchtte en gaf het op, het vlammetje leek nog altijd boos te zijn terwijl het in werkelijkheid kleiner werd, uitdoofde, langzaam.
Hij pakte het potlood van haar af, zelfs al hoorde hij het knarsen van haar tanden niet echt. Hij zag het.
Ze sloeg haar ogen neer en schudde haar hoofd, grinnikte.
Hij kraste Gustavletters op het papier, rondom het vlammetje dat zelfs op de tekening nooit leek te stoppen met bewegen. Ze volgde zijn woorden met haar ogen.
“De zomervakantie is bijna voorbij.”¯
Dat wist ze, natuurlijk wist ze dat, maar ze had het nauwelijks durven opschrijven. Niet dat ze echt bí¡ng was, want hij ze zou toch wel weer hierheen komen, met de trein.
Als hij dat wilde. In de vakanties, als haar opa jarig was, als zij dat wilde. Of hij kon naar haar toekomen, want hij had alle tijd en boeken gingen hem op den duur misschien vervelen. Of hij ging haar missen. Maar er zouden tussenpozen tussen haar bezoekjes zitten. En ze zou hem moeten overtuigen dat ze er altijd zou zijn en dat maakte haar onrustig.
Ze wiebelde op haar stoel en hij zag het. Trok zijn wenkbrauw op en ze rolde met haar ogen toen hij glimlachte. Ze wilde hem niet alleen laten, dat durfde ze niet echt. Het idee dat ze niet altijd in de buurt zou zijn was vreemd.
En dan was er ook nog dat glimlachen van hem dat het haar moeilijker maakte om te zeggen dat dat allemaal niet erg was. Misschien wel meer tegen zichzelf dan tegen hem.
“Klopt,”¯ schreef ze, even bleef haar hand hangen boven het papier, boven half afgemaakte woorden en plotselinge stilte. Maar het was half zo erg als alles wat ze eerder had gezegd. Waarschijnlijk was dit alles. Het laatste dat haar moeite koste om te zeggen.
“Maar ik ben er toch nog? Nu?”¯
Hij knikte, zachtjes lachend, alsof alles -kaarsen, en ijs, en pindakaas, want pindakaas was goed voor alles- ervoor zorgde dat hij niet serieus verdrietig kon zijn omdat ze binnenkort weg zou gaan.
“Ik weet het wel,”¯ zei hij, “maar het zal wel wennen zijn.”¯
Heel even was er een klein spoortje van gisteren te zien in zijn ogen, constant bewegend als haar vlammetje, op papier en tussen hen in op tafel, gevangen tussen hun gesprek.
“Ik weet het,”¯ antwoordde ze, bedenkelijk.
Ze wist niet of ze zich echt zorgen moest maken over het weggaan of niet, als Gustav dat niet deed. Maar ze wist ook niet of hij zich zorgen maakte over het einde van de zomer. Of hij die vrolijkheid gebruikte als zijn masker of dat hij echt kon leven met het idee dat ze elkaar nog af en toe zouden zien, als ze elkaar maar zouden zien.
“Maar ik ga wel werken, treinkaartjes verdienen. Van mij kom je niet zo gemakkelijk meer af… Ik heb genoeg vakanties en weekenden. Berlijn is nou ook weer niet zo belachelijk ver weg dat het onmogelijk is om vaak langs te komen. En uiteindelijk kom ik terug met de zon. Net als dit jaar.”¯
Hij glimlachte voor zich uit, ze wist dat het oprecht was. Niet eens echt droevig, gewoon, nonchalant achtig vrolijk.
“Het zou nogal oneerlijk zijn om jou alles te laten betalen terwijl ik genoeg geld heb om af en toe een treinkaartje te kopen. Of een auto, maar dan moet ik eerst opnieuw een rijexamen doen. Maar ik kan jou ook een auto geven…”¯ schreef hij, en bijna zonder echt na te denken over de woorden pakte ze het potlood af.
Fel, met snelle halen over het papier, zonder te kijken.
“Doe niet zo belachelijk,”¯ stond er, venijnig.
Hij haalde verontschuldigend zijn schouders op, brede grijns, hij wist dat ze dat zou gaan zeggen, dat wist ze.
Ze legde potlood weg, het rolde tegen de kandelaar waarin het kaarsje stond te druipen.
Er was nog maar een kaarsje met een vlammetje.
Het andere vlammetje was opgebrand met het onderwerp van weggaan. Want eigenlijk was dat onderwerp niet écht nodig geweest, maar voelden ze zich allebei beter nu ze het hadden gehad. Zoals dat soms gaat wanneer je iets wil zeggen om het zeggen ervan, om de woorden in je mond te voelen. Of tussen je vingers.
Hij stond op van tafel, zij volgde zijn voorbeeld. Er was nog een beetje zonlicht over voor Leipzig, avondzonlicht, rood en paars. Zonder grafiet wist ze dat hij naar buiten wilde en zij ook, dus vervlocht ze haar vingers met die van hem.
Het waaide een beetje buiten. Wind blies gedachten weg, vervaagde, spreidde uit op de stoeptegels naast kauwgom.
Het was nog niet koud, niet omdat het laat was of omdat het richting de herfst ging de laatste tijd.
Op de camping hing nog steeds een waas van lawaai van Duitse schlager en de stank van barbecuerook met kampvuren op het strand van kiezelstenenstrand onder bomen met bijna gele bladeren. Dat was een van de redenen dat ze richting het stadscentrum gingen, want
Gustav vond de stank van barbecue verschrikkelijk. De schlager hoefde hij er alleen maar bij te denken, had hij haar verteld.
Het tekenblok lag nog op de tafel bij de opgebrande kaarsen en verse cola-kringen, maar ze hadden het niet echt nodig. Hoe langer ze bij hem was, had ze geleerd dat woorden en geluid niet altijd nodig waren. En dat geluid pas op zijn best was als je wist hoe stilte was.
In het centrum was het druk, vooral in de buurt van de snackbar. Alle restaurants zaten naast elkaar, toeristen bleven al hangen als de geur van pizza hen had ingehaald. En dan waren er die fonteinen, hoog. Licht vanaf terrassen kleurde hun bassins als vuurvliegjes.
Kinderen liepen over de stenen randen rondom de bassins en Lena struikelde.
Morag had nooit geweten dat er een klein meisje met twee donkerbruine vlechtjes was dat Lena heette, totdat haar moeder dat duidelijk maakte op het moment dat het meisje in het bassin viel. Ze grinnikte zachtjes en ze liepen verder.
De avond versleet voor het Gewandhaus. Morag telde de steeds duidelijker wordende lampen achter de immense ramen en waarschijnlijk deed Gustav alsof hij de muziek naar buiten kon horen drijven.
Ze sloot haar ogen, luisterde of er echt wat te horen was naast toeristenstemmen. Niets. Ze liet het bij lichten.
Hoe laat het was toen ze terugkwamen, wist ze niet echt. De geur van pindakaas was nog niet weg en ze was een beetje moe.
Gustav opende een raam en deed de lichten aan. Het appartement baadde in een schelle gloed, buiten was het donker. Ze bleef slapen.


~Overigens, volgend weekend [en misschien ook het weekend daarna] ga ik geen stukjes posten. Omdat ik vanaf aanstaande zaterdag een week naar Griekenland ga met school. -big, biiiiig grin-


Reacties:


xNadezhda zei op 26 sep 2011 - 18:13:
Dus had zij Tintenherz én spaghetti met pindakaas. Maar hij had haar, dus stonden ze toch nog een beetje quitte…
(Overigens. Tintenherz = absolute liefde.)
Het lichtje rekte telkens uit, dimde een beetje, werd lang, kort, breed, smal. Als een het gezicht van een man die een baby deed lachen.
Er staat een woordje teveel in die tweede zin, maar Meike - wí¡t een vergelijking. Fantastisch.
boven half afgemaakte woorden en plotselinge stilte.
Zoals dat soms gaat wanneer je iets wil zeggen om het zeggen ervan, om de woorden in je mond te voelen. Of tussen je vingers.
Dat was een van de redenen dat ze richting het stadscentrum gingen, want
Gustav vond de stank van barbecue verschrikkelijk. De schlager hoefde hij er alleen maar bij te denken, had hij haar verteld.
Daar moest ik om glimlachen. (:
En dan die laatste zin, "ze bleef slapen". In een vorige reactie gebruikte ik het al eens, volgens mij, maar hier past het ook weer: Bam. Sfeer.

En even dit: *mept*
Waarom noem je het een zeikverhaal? Dat is het niet! Keineswegs. Er zit zoveel sfeer in, zoveel gevoel, gedachten - ik word er stil van. Het is geen makkelijk onderwerp, doofheid en ermee omgaan, alles kwijtraken wat je liefhebt, en er weer bovenop proberen komen. De beschrijving en de sfeer goedkrijgen is niet makkelijk, ervoor zorgen dat het niet te snel gaat is niet makkelijk - maar je hebt het gewoon voor elkaar, hier, in dit stuk, in elk stuk tot nu toe.
Ik meen het.

Dit stuk specifiek, het is simpelweg ontroerend. De pindakaas en de kaarsjes en dat ze enkel elkaars gezicht hoeven te lezen. Ik had een beetje een brok in mijn keel van ontroering bij de laatste alinea's en dat zegt wel wat.

Héél veel plezier in Griekenland, en ik wacht geduldig op een volgend stuk Anthem. (:
Liebe <3