Hoofdcategorieën
Home » Tokio Hotel » Anthem of the Angels » 16.
Anthem of the Angels
16.
Morag sliep schattig. Ze trok haar knieën op en haar mond hing een klein beetje open. Maar niet zo erg dat het er vreemd uitzag, meer als een klein meisje dat ontzettend moe was. En ze balde haar handen tot vuisten.
Gustav kon een glimlach niet onderdrukken, zelfs als hij het gewild had. Hij streek een pluk haar uit haar gezicht, ze trok even met haar mondhoek, maar werd niet wakker. Er was nooit iemand wakker als hij wakker werd, dus ging hij er ook niet vanuit dat Morag wel eerder wakker zou zijn dan hij.
Hij kwam voorzichtig omhoog van zijn bed, wilde haar niet wakker maken. Ze trok de deken verder op naar haar kin, het was koud. Onder zijn voeten was het hout van de vloer net als ijzer waar de zon niet bij kon komen, en hij huiverde.
Kippenvel was te tellen op zijn armen. Hij haastte zich richting zijn kast om snel een vest aan te trekken over zijn pyjama, het zou nog wel wat duren voor de verwarming genoeg op gang was gekomen om hem warm te houden.
Op het salontafeltje in de woonkamer lag Tintenherz opengeslagen, hij glimlachte lichtjes. Ze was blijven lezen tot haar ogen dichtvielen.
Hij slofte naar het kleine keukentje, hij was niet moe, het was meer een gewoonte. Mensen deden ’s ochtends moe, sloften, veegden door hun ogen. Bijna zonder erbij na te denken.
De grond van de keuken leek nog kouder dan de rest van het appartementje, maar hij wist dat hij het er warm zou hebben zodra hij theewater zou hebben opgezet om te laten koken.
Hij leunde met zijn handen op het aanrecht, zijn vingers lieten afdrukken achter op het kunststof, die na twee seconden weer verdwenen. Op de een of andere manier was het ontzettend belangrijk om te blijven kijken naar het verdwijnen van die vingerafdrukken. Net als die eeuwige afdruk, stempel op zijn leven -die langzaam minder zichtbaar leken te worden, bijna onzichtbaar tegen een achtergrond van Morag.
Hij perste zijn tanden op elkaar, schonk het gekookte water in de theepot, smeerde broodjes, kookte eitjes, bereidde een klein stukje van zijn onuitputbare dank. Hij zette haar ontbijt op een dienblad, liep terug naar de slaapkamer, met zijn tong tussen zijn lippen, hij mocht niet morsen. Hij schoof de deur zachtjes open met zijn voet en zette het dienblad op het nachtkastje, vlak bij haar hoofd.
Nieuwsgierig zag hij hoe ze sliep. Niet dat ze bewoog, hij was alleen nieuwsgierig, wilde weten óf ze dat ging doen. Of ze met haar mond ging trekken en met haar ogen knipperen.
De zon ontmoette haar gesloten ogen en hij zag haar lippen van elkaar gaan, in een glimlach.
Donkere ogen keken hem slaperig aan, deden hem teruglachen, maar zodra ze doorhad hoe de situatie in elkaar zat, schrok ze op. Met een verontschuldigende grijns kwam ze omhoog, verstrikt in kluwen dekens en haar haar in de war, heel erg in de war. Hij ging er juist nog meer van lachen.
Ze schudde de dekens van zich af, liet zich van het bed afrollen en liep richting de woonkamer, waar het tekenblok nog steeds lag. Vol energie, precies zoals midden overdag, met kreukels in haar zomerjurkje, vingersporen van de slaap.
Ze was mooi, zelfs nu al. Misschien juist nu.
Ze plofte terug op het bed en liet het potlood praten. “Sorry.”ť
Hij grinnikte zachtjes, hoofdschuddend, en zelfs zonder het tekenblok was duidelijk dat hij bedoelde dat ze zich niet hoefde te verontschuldigen. Dat hoefde zij nooit.
Hij zette zich naast haar neer op het bed en ze sloeg haar armen om zijn hals, trok hem mee in haar vrolijkheid. Even vergaten ze, waren ze alleen zij.
En pas na een halfuur knuffelen en huid en ochtendlippen en ontbijt was het tijd om op te staan. Echt op te staan.
Gustav als eerste, ook om richting de postbus te gaan en de krant op te halen, beneden. In zijn pyjama met vest. Hij liep voorzichtig de trappen naar beneden af, hoewel de meeste mensen in het blok al wakker moesten zijn en hoewel hij eigenlijk niet meer wist wanneer voetstappen hard waren en wanneer niet.
Beneden vond hij zijn krant en een paar brieven, enveloppen die naar regen roken. Belasting, energierekening… onbekende witte envelop?
De brief was voor hem. Het opschrift in uitgelopen, blauwe inkt, was aan hem gericht. Handschrift onherkenbaar, waarschijnlijk alleen vanwege de regen. Die sinds gisterochtend niet meer viel, dus moest de brief er al een dag liggen.
Bevreemd liep hij terug naar boven, vertwijfeling kolkte door zijn lichaam. Het leek onlogisch om onrust in een witte envelop te stoppen, maar wie zei dat het niet kon?
Brieven die niet formeel waren kreeg hij niet. Nooit. En op dit moment kon hij geen andere afzender bedenken dan het verleden. Hij wilde het verleden niet terug, niet meer dan hij het nu al had omarmd, niet nóg meer om over na te denken.
Hij zou Morag wel eerst laten kijken, en misschien was het niets ergs. Hij moest ook niet over í¡lles nadenken, dan was onrust er om niets. Zelfs zonder dat het verstuurd werd in witte enveloppen.
Hij lachte zachtjes om zichzelf, sjokte door de deur zijn appartement binnen en liet zich vallen op de bank. Gooide de krant in een hoek, die zou hij later wel lezen.
Morag keek op van het tekenblok, waar schimmige houtskoolvlekken ronddansten zonder vaste vorm aan te nemen. Ze glimlachte, lichtelijk verbaasd toen hij de envelop naar haar toestak.
Hij haalde verontschuldigend zijn schouders op, ging richting zijn slaapkamer om snel zijn pyjama om te wisselen voor normalere kleren.
Toen hij terugkwam lachte Morag, haar ogen nog altijd bij de brief, en half ongewild steeg een kleine zucht op van zijn lippen. Onrust en vertwijfeling in zijn adem.
Ze zag dat hij staarde en gaf hem zijn brief terug. Zijn brief.
Hij liet zijn vingers langs de rand van het papier gaan voordat hij het openvouwde, woorden zag. Zonder dat de regen het had aangevreten was het handschrift zo overduidelijk, zo bekend dat hij niet snapte dat hij het niet eerder had gezien.
Als je letters jaren kent, weet dat ze krullen bij de uitloop van een ‘f’ en op lijken te houden voor het einde van woorden, dan zou je dat zelfs moeten zien tussen regensporen door. Want voordat hij begon met lezen, wist hij dat de brief van Franziska kwam.
Lieve Gustav,
eigenlijk wist ik niet zeker of ik dit moest doen. Een brief sturen, zo kort nadat je bij ons bent geweest. Ik weet niet of je dat wilt. Maar ik ken mezelf en weet dat ik sowieso íets zou neerzetten, nu of later, echt aan jou of gewoon om het kwijt te raken, op te schrijven. Dus waarom zou ik dan wachten met schrijven? En je zal niet boos zijn. Dat weet ik zeker. Ik ken je nog, zelfs na al die tijd.
Het punt is dat ik je terug wil. Als mijn broertje. Niet als een halve vreemde, die moet vragen of hij op bezoek mag komen. Die vervolgens schuchter en afwachtend op een bank zit alsof die niet van hem is. En die ’s middags weer weggaat, onhandig afscheid nemend, half gestameld via iemand die hij zelf niet is.
Want je moet echt weten dat je welkom bent. Ik snap heus wel dat het ongemakkelijk voor je was, of moeilijk, maar ik wil alleen maar zeggen dat dat niet nodig is.
Ik ben nog altijd je zus. Ik houd nog steeds van je, en eigenlijk moet alles weer als vroeger zijn. Ik denk dat dat kan, dat het niet moeilijk hoeft te zijn. Als we gewoon meer bij elkaar zijn dan gaat het vanzelf, denk je niet? We zijn nog steeds dezelfde mensen, dezelfde inhoud…
In ieder geval, was dit bedoeld als een vrolijke brief. Misschien dat het niet honderd procent gelukt is, misschien dat dit je aan het nadenken zet, maar ergens weet ik van niet.
Je begrijpt me vast wel, en ergens denk ik dat je hetzelfde dacht, dat je het ook liever anders had. Dat je liever binnen was komen stappen en alles gewoon had gevonden, had gedaan alsof je thuis was. Doe dat de volgende keer alsjeblieft, en ik hoop dat dat snel is.
Mam en ik dachten dat je het misschien leuk vond om langer langs te komen, en het weer te laten zijn als altijd, want alles is goed. Met langer langskomen bedoel ik blijven slapen, voor een tijdje. (Logeren is niet het goede woord. Dat doe je niet bij je familie, denk ik. Gewoon blijven slapen, praktisch gezien half bij ons wonen.)
Neem Morag mee, als zij dat ook leuk vindt. We spreken nog wel eens wat af, misschien in een vakantie, of zo. Dan ben ik ook wat vaker bij pap en mam. Zie maar wanneer je terug wilt schrijven, neem alle tijd.
Ik hoop dat ik je snel weer zie -of anders kom ik gewoon een keer bij jou langs. Als je dat goed vindt.
Kus, Franzi.
Hij moest lachen, toch wel. Het was verleden uit een envelop, maar het was niet ernstig, niet pijnlijk. Het waren meer herinneringen die van veel verder kwamen dan hij verwacht had.
De laatste keer dat iemand hem had uitgenodigd om te blijven logeren, was hij waarschijnlijk tien jaar geweest. En waarschijnlijk was het zijn oma geweest. Hij kon bijna de sperziebonen- en kattengeur ruiken. Op de een of andere manier rook het bij zijn oma altijd naar sperziebonen, en ze had een kat. Ringo. Als hij daaraan dacht kwam grinniken bijna automatisch, maar het was ook nog het overblijfsel van Franziska’s brief.
Woorden, klungelig neergezet en toch zorgvuldig gekozen. Hij wist zeker dat ze uren had zitten staren, schrijven, doorkrassen en daarna beslissen of het echt goed was. Zelfs als je niet met elkaar kon praten waren haperingen in een gesprek te vinden, en hij was meester geworden in het ontdekken van breuklijnen in schijnbaar vloeiende zinnen. Misschien was die hapering in vertellen wat ervoor zorgde dat hij die brief zo waardeerde.
En hij wist dat ze gelijk had met haar woorden, hakkelend neergezet of niet. Ze moesten net zolang bij elkaar zijn totdat haperende zinnen niet meer voorkwamen. Net zoals met Morag en hem gebeurd was…
Hij legde de brief op de bank, blij. Nu nog wel.
Want echt verleden, echte onrust, was onderweg. Reed in een dreigend zware auto met donderende wielen in zijn richting, beet in het asfalt. De auto was witgelakt.
Wit als onschuld.
Wit als de envelop die geen onrust bracht.
Sorry dat ik zo lang niets gepost heb! Ik was dus naar Griekenland, het weekend dat ik terugkwam was ik halfdood en echt níet in de mood om te schrijven. En dit is een verhaal waar ik écht tijd voor moet nemen en over moet nadenken [ja. dat kan ik wel. een beetje]. Plus, ik liep telkens vast. Ennoudannu. Heb ik wel wat geschreven, maar. het is dit. En ik hoop dat het goed is, want ik weet het niet. Omdat ik al zo lang niet had geschreven kostte het me heel veel moeite om in het verhaal te komen...
En tja. De laatste alinea hoef ik niet te quoten, want ik denk dat je zelf wel weet hoe prachtig die is.
Ja, prachtig, eigenlijk met allemaal hoofdletters maar dat ziet er zo agressief uit. Ik meen het wel. Het is een pauzestuk, een beetje, een ademhaalstuk, maar een pauzestuk dat erin moest en eentje dat ons lezers nog eens beter laat kennismaken met Gustav & Morag. [Ons lezers, ja, want ik weet zeker dat er nog meer mensen lezen, ook al zijn ze te sprakeloos om te reageren.]
En de laatste alinea gooit er weer een lading spanning in, suspense, wat gaat er gebeuren? Wat komt de auto brengen? Ik heb een vermoeden, maar we zullen zien of ik gelijk heb...
Dat je moeite had om weer in het verhaal te komen, is me niet opgevallen. Je schrijfstijl is nog even mooi en metaforisch, de personages kloppen nog steeds. Dus maak je geen zorgen en neem vooral je tijd om te denken, want het zou zonde zijn om dit verhaal met ondoordachte stukken op te vullen 'om maar iets te kunnen posten'. Dat moet je niet doen, oké? (:
Liebe <3