Hoofdcategorieën
Home » Tokio Hotel » Humanoid » Gegen meinen Wille
Humanoid
Gegen meinen Wille
Waarom heb ik zo’n hoofdpijn, dacht Gustav. Hij liet een zachte kreun ontsnappen, en liet zijn hoofd hangen. Hij wist niet waar hij was, hoe hij daar was gekomen en waarom hij er was. Even opende hij zijn ogen, maar dan kon hij enkel zijn pak zien, dat hij speciaal voor het huwelijksfeest had laten maken. Hij zat op een stoel, in een donkere kamer. Meer wilden zijn ogen niet toelaten.
Het was erg stil, waardoor Gustav niet kon weten of hij dichtbij een straat was, of juist niet. Deze kamer was geluiddicht, alles van buitenaf kon hij niet horen.
Toen de deur open ging, schrok Gustav op. Zijn ogen waren groot, ook al deden ze pijn van de plotselinge beweging, en zijn adem hield hij geschrokken in.
‘Zo, zo, de heer Schäfer is eindelijk wakker,’ zei een stem. Gustav fronste zijn wenkbrauwen, en nam de man aandachtig in zich op. Hij was niet bepaald groot, maar ook weer niet klein. Hij had donkerblond haar, en had designerskleren aan. Zijn leren schoenen blonken in het licht dat langs achteren kwam. Gustav herkende hem als Kristopf Frans.
Gustav besloot dat antwoorden niet slim zou zijn, waardoor hij zijn mond hield. In de achtergrond zat hij nog een figuur toekomen, deze keer wel wat groter. Hij had bruin haar tot aan zijn kin dat slordig op zijn hoofd lag, en had een streng gezicht. Toch herkende Gustav hem. De man was ooit nog Bills aardsvijand geweest.
‘Olivier Dust?’ vroeg hij vol afgrijnzen. Deze man was de laatste persoon geweest die Gustav had willen zien.
‘Ah, dus deze kent mij?’ vroeg Dust. Kristopf naast hem leek er minder verbaasd van te zijn. Hij stapte naar Gustav toe, en wees naar hem.
‘Hij werkt al samen met Kaulitz sinds het alle begin. Deze man is de reden dat Kaulitz nog leeft,’ legt hij uit. Gustav, die met zijn handen vastgebonden zat, hapte naar Kristopfs vinger, maar die werd net op tijd weggetrokken. Er ontsnapte een luide grom uit zijn mond, en de man begon zwaarder te ademen.
‘Wat doe ik hier?’ vroeg hij. Kristopf stapte geschrokken naar achteren, en Dust grijnsde alleen. Hij deed enkele stappen naar rechts, en leunde dan tegen de zwarte muur.
‘Wat jij hier doet? Jij zit hier, vastgebonden. Wat een domme vraag zeg, en dan blijk je nog zo slim te zijn…’ Dust lachte luid. Hij klopte zijn pak af, haalde een sigaret boven, en inhaleerde. Dan stapte hij dichterbij, en blies hij uit in Gustavs gezicht.
‘Waarom je hier bent, is een hele andere zaak, weet je. Ik heb vernomen dat je erg goede… technische talenten hebt, is het niet?’
‘O, ja Olivier!’ zei Kristopf, op dezelfde toon als zijn partner. ‘Deze man maakt cyborgs bij de vleet… Hij pakt lijken mee, en bouwt ze dan terug helemaal op…’
‘Dat is niet waar!’ roept Gustav. ‘Ik pak helemaal geen lijken mee! Ben niet echt van plan om een necropolis op te bouwen!’
‘Is dat zo? Hoe zit het dan met Tom Kaulitz, die op zijn achtste dood zou moeten gegaan zijn, maar die jij terug op de wereld hebt geholpen? En Bill Kaulitz, die elf jaar geleden ook overleden zou moeten zijn, waarom loopt die hier steeds rond? En dan natuurlijk je laatste creatie niet vergeten: Georg Listing. Opmerkelijke jonge man, moet ik zo zeggen. Bijna meer cyborg dan mens, is het niet?’
‘Nog altijd meer mens dan jullie,’ mompelt Gustav. Hij snokt nog een keer om zijn handen vrij te maken, maar dat lukt niet. ‘Laat me nu in vredesnaam gaan!’
Dust stapte naar de deur, en grijnsde… ‘Ik zou het wel doen… als ik geloofde in vrede…’
En toen waren ze weg.
Gustav was bezig met zoeken naar een manier om die boeien rond zijn polsen los te krijgen, maar het zag ernaar uit dat voor de trouw hij al zijn gadgets thuis heeft gelaten. Hij vloekt even, denkend aan een andere mogelijkheid. Hij zag dat het intussen al donker was geworden. Hoe lang zat hij hier vast? Hij was om negen uur ’s ochtends vertrokken, en was nooit aangekomen. Zouden de anderen al naar hem op zoek zijn? Zouden ze wel door gehad hebben dat hij weg was?
Gustav zuchtte luid, waarna hij al zijn ontsnappingspogingen staakte. Hij liet zijn hoofd hangen, en net op dat moment kwamen ze binnen met zijn avondmaal. Zijn handen werden losgemaakt, maar het had niet veel uigemaakt, buiten eten kon hij niets doen. De deuren gingen maar langs de buitenkant open, het raam was veel te hoog, en hij had ook niets waarmee hij kon klimmen. Hij moest met zijn handen eten, waardoor hij ook geen mes bezat.
Gedurende de nacht sliep hij erg licht. Hij lag op de grond, en had het ijskoud. Hij had geen deken gekregen of wat dan ook om zich te verwarmen.
Toen de deuren weer opengingen, werden Gustavs handen weer vastgebonden. Hij zei niets toen ze hem door de gang heen sleurden. Hij strompelde rustig achter de bewakers aan. Eens aangekomen aan de grote deur, hielden de bewakers halt, en duwden ze Gustav naar binnen.
‘Ik hoop dat je goed bent uigerust, meneer Schäfer?’ vroeg een donkere stem. Gustav liet zijn schouders hangen, en haalde diep adem.
‘Kan altijd beter. Je bezit hier niet bepaald een vijf-sterren hotel…’ mompelde hij. De stem begon te lachen, en Gustav ergerde zich eraan niet te weten of het Kristopf was, of juist die Olivier.
‘Juist, ja. Nou, luxe moet je verdienen, mijn beste man… En ik weet een manier voor jou om dat te doen,’ zei de stem. Gustav kreunde van ergernis, waarna hij zijn ogen ten hemel sloeg.
‘Ja hoor, echt wel… Ik ga zeker dingen beginnen doen voor de slechterik om een beetje beter te slapen… Jij was zeker de grappige thuis?’ Gustav draaide zijn hoofd. Waar kwam die stem vandaan? Hij keek in elke uithoek, maar het enige wat hij zag, was een grote kamer, met gele muren en rode gordijnen. Er waren hier en daar enkele planten, zetels, stoelen en een tafel. Toen hij een grote luidspreker zag aan het plafond, wist hij dat hij effectief alleen was in de kamer.
‘Zwijg jij!’ riep de stem. Gustav rilde even, maar liet voor de rest niets merken. ‘Zie je die grote tafel in het midden?’
Gustav draaide zijn hoofd, en zag inderdaad een grote tafel. Hij stapte ernaar toe, en zag dat er iets op lag. Iets groots… Gustav pakte het doek vast, en trok het weg. Toen hij zag wat daar lag, hapte hij naar adem.
‘Wat is dit? Een soort van zieke grap?!’ vroeg hij. De stem moest weer lachen, en Gustav liet het gordijn onmiddellijk vallen, alsof het besmet was.
‘Dit is iets dat jouw goede vriend Kaulitz heeft kapotgemaakt. Ik zou graag willen dat je het repareert, alleen deze keer onverwoestbaar!’ Gustav deed een stap naar achteren, en huiverde.
‘Nooit, nooit zeg ik je!’ riep hij. Hij durfde al niet meer te kijken naar de levensgevaarlijke cyborg op tafel. De cyborg die Bill al twee keer heeft moeten vernietigen, en die toch steeds terug komt opdagen.
‘Jij zal Sam Dell herstellen, of je het nu wilt of niet,’ zei de stem. Gustav balde zijn vuisten. Hij beet hard op zijn tanden om het niet uit te schreeuwen. ‘En als je dat gedaan hebt, zul je een heel leger voor me maken! Een heel leger van onverwoestbare cyborgs!’
‘Nee! Wat denk je wel niet?!’ Gustav stapte richting de deur. Hij legde zijn hand op de deurklink, en wilde de bewakers vragen hem terug te sturen naar zijn cel. Maar eens de deur open was, voelde hij alleen iets prikken in zijn arm. Hij keek naar beneden, zag dat iemand een spuit in zijn arm had gedrukt. Gustav merkte dat hij wat duizelig begon te worden. Hij schudde zijn hoofd, en probeerde te bedenken waarom hij naar de deur was toegestapt. Hij draaide zich terug om.
‘Wat heb je met me gedaan?’ vroeg hij, minder vijandig. De speaker maakte een krakend geluid, en opeens ging er een verborgen poort open. Daar stapte Olivier Dust uit. Gustav keek er verbaasd naar.
‘Vind je me een slecht man, Gustav?’ vroeg hij. Gustav fronste zijn wenkbrauwen.
‘Wat heb jij gedaan om slecht genoemd te worden, dan, heer Dust?’ was zijn antwoord. Olivier glimlachte, en gebaarde Gustav hem te volgen.
‘Ik heb een middeltje in je systeem gespoten dat ervoor zorgt dat je akkoord gaat met alles dat ik beslis. Dus als ik nu beslis dat jij uit het raam gaat springen, doe jij dat ook, niet waar?’
‘Maar natuurlijk,’ zei Gustav, waarna hij naar het raam stapte, en zijn sprong al wilde wagen.
‘Dat meende ik helemaal niet, domoor!’ riep Dust. Gustav staakte zijn sprong, en draaide zich terug om naar de man.
‘Wat wilt u dan, heer?’ vroeg Gustav. Olivier glimlachte, en legde zijn arm op Gustavs schouder.
‘Bekijk dit wonderbaarlijk schepsel, Gust…’ zei hij. ‘Hij vecht elke keer opnieuw voor zijn leven, maar nu is het te laat. Ik wil dat jij ervoor zorgt dat hij terug kan leven zoals elk ander cyborg die jij gaat creëren, namelijk onverwoestbaar!’
Gustav knikte. ‘Ja, en wat nog meer?’
‘Jij gaat een leger voor mij maken, mijn vriend. Een groot leger, waar jouw vriendjes van de andere kant niet tegenop kunnen. Lijkt je dat goed?’
Er was een korte stilte, maar dan sprak Gustav weer.
‘Ja Heer…’
Okay, whatever, bye
Die is droog. _0_
MAAR. Oh mijn God, Emma. Wat doe je die arme jongen aan? Arme Gusti. Hij wordt gebruikt. -aait over bol- Maar ... Omg. Ik ben nu gewoon sprakeloos, you know? Ik wil gewoon weten wat er gaat gebeuren!
Je schrijft nog steeds heel spannend en meeslepend, dus ook al heb je er lang niet aan geschreven, blijft het awesome. ;D Ergens halverwege dit hoofdstuk verander je overigens wel van verleden naar tegenwoordige tijd, als je het even doorleest vind je dat vanzelf; en het is 'Gegen meinen Willen', alledrie de woorden met een N aan het eind. (;
Buiten dat - wat ik al zei, het is zo meeslepend!
Dus vlug meer? Alsjeblieft? <3