Hoofdcategorieėn
Home » Tokio Hotel » Anthem of the Angels » 17.
Anthem of the Angels
17.
Het lampje boven zijn deur brandde in gloeiend, daverend rood. Gustav lachte toen hij en Morag tegelijkertijd hun wenkbrauwen fronsten. Zij was hier al. Niemand anders zou komen, niet omdat hij niemand verwachtte, maar omdat niemand dan zij ooit kwam. Niet hier.
Morag had het tekenblok nog binnen handbereik, krabbelde met potlood woorden neer terwijl hij richting de deur liep. En vlak voor hij zijn hand op de klink legde om open te doen: “Zal ik de deur open doen?”¯ in de krullerige aanblik van haar stem, zonder randen.
Hij lachte zachtjes, schudde zijn hoofd. Hij verwachtte niets ergs. Niet na die brief, hij had het gevoel alsof hij alle verwachtingen van zwart en slecht op een hoop naar buiten had gelaten toen die brief kwam. Nu had hij niets meer over.
Hij was vrolijk, vanwege die brief en vanwege het feit dat die brief niet slecht was. Hij hoefde niet telkens verleden te verwachten in elke vorm van sociaal contact, alleen omdat sociaal contact hem vreemd was. Hij was veilig, of wilde dat in ieder geval zijn. Normaal zijn.
Zijn vingers drukten standvastig de klink naar beneden, de deur opende en naam een vlaag kou vanuit het portaal mee naar binnen. Gezichten voor zijn ogen, bekende gezichten.
Een gierende hap naar adem en hij knalde de deur dicht, hout voor huid -maar de deur klemde. Weigerde het kozijn te vinden, alsof hij echt niet dicht wilde. Alsof hij hem wilde laten zien: “Probeer je niet te verstoppen. Het heeft geen zin.”¯
Hij sloeg zijn ogen neer, vertwijfeld. Maar vertwijfeling was anders dan echt niet willen, en vertwijfeling gaf de gezichten achter de deur de mogelijkheid om vaste vorm aan te nemen. Gustav zag de voet tussen deur en kozijn, die zich naar binnen wrong, gevolgd door been, heup, bovenlichaam, arm.
Heel veel arm, en wijd opengesperde ogen. Georg-ogen. Tweelingogen.
Hij kon niet veel anders dan toegeven, de deur was open. Losgewrikt, en herinneringen kwamen binnen gesijpeld, in vaste vorm. Een vaste vorm die zijn armen om hem heensloeg, kleuren voegden zich bij elkaar en eindelijk wist hij zijn verbazing te overwinnen.
En hij voelde zich zo verschrikkelijk opgelucht, omdat het alleen maar verbazing was -of was dat het terugvinden van hen, en het omarmen van alles wat hij was?
Adem blies tegen zijn hals, in stoten, met tussenstukjes. Lachen of huilen, hij wist het eigenlijk niet, maar misschien lag dat op dit moment ook wel heel dicht bij elkaar. Hij dacht voor lachen te kiezen, hoewel het krampachtig omhoog klemmen van zijn mondhoeken waarschijnlijk op wat anders wees, maar er waren geen tranen. Dat wist hij zeker.
Hij wist dat ze riepen, de lucht verliet hun lippen in de vorm van woorden, en hij hoorde nog altijd niets. Niets, net als toen ze de laatste keer hadden geroepen, maar nu was het niet zo erg. Want toen was een letterloze, zwarte avond geweest, en nu was geluk.
En een tekenblok en Morag, die zich, zonder dat de jongens haar kenden, of dat zij hen kende, tussen hen in wurmde en haar armen om hen heen sloeg. Waarschijnlijk omdat ze iedereen die Gustav gelukkig maakte wel zou willen omhelzen, omdat dat zo belangrijk was geworden. Zo was zij. Dat wist hij.
En na dat eindeloze moment, geladen en omringd door emotie geput uit elke seconde, dat moment waarop nieuw en oud elkaar vonden in elkaars armen, zonken ze neer op de bank en hapten naar nog meer adem.
De bank was te klein voor vijf, maar het maakte niet uit. Zijn gedachten waren niet meer te klein voor vijf, niet meer te klein voor toen en nu en straks, en Morag paste best bij hem op schoot. Dat maakte alles goed.
Ze griste het tekenblok onder een stapel boeken vandaan, die tegelijkertijd donderend en in stilte het tapijt raakten. Het potlood kwam tevoorschijn, en ze schreef. Niet veel, maar alles moest ergens beginnen. Bij “dankjewel”¯ in dit geval en bij “willen jullie drinken?”¯
De drie lachten door een masker van tranen -zelfs Tom, die hij misschien een keer had zien huilen- en nu pas snapte hij hoe verschrikkelijk echt ze waren.
Zelfs na aanraken en woordeloos schreeuwen kon hij nauwelijks bedenken dat ze geen spoken waren. Ze zaten hier echt en vroegen om cola.
En zodra Morag naar de keuken was gelopen, en zodra hij absoluut zeker wist dat ze hier waren, en zodra hij bekomen was van schrik omdat hij zo verbaasd was geweest dat dit niet meer losmaakte dan ongeloof en vrolijkheid, toen pakte hij het achtergelaten tekenblok.
Hij zag niet dat Georgs mond even vertrok terwijl hij het potlood op het papier zette, omdat hij niet kon wennen aan het idee van geen geluid.
Maar Gustav was bezig met zijn grafiet, met vol ongeloof ontzettend vrolijk zijn.
“Hoe zijn jullie hier gekomen?”¯ vroeg hij. “En waarom? Hoe zijn jullie aan mijn adres gekomen? Hoe is het met de band, waar is de drummer?”¯
Er spookten zoveel vragen door zijn hoofd dat er niet genoeg ruimte zou zijn op het papier om ze op te schrijven. En als hij antwoorden zou krijgen, zou in minder dan een uur het hele tekenblok vol zijn, het potlood afgeschreven tot het ijzer dat het gummetje op de achterkant omklemde.
Bill glimlachte, leek het minst zonder woorden te zijn van allemaal en nam het potlood van hem over. Schreef, sprak, in een onnodig krullerig handschrift vol uithalen, precies zoals hij zou praten.
Het deed Gustav grijnzen, bijna zo sterk dat hij begon te denken dat hij zijn gezicht nooit meer uit die stand kon krijgen, moesten zijn mondhoeken nog verder omhoog krullen.
Morag kwam terug, had cola bij zich, en een glimlach. Keek net als de anderen toe hoe Bill zo snel mogelijk antwoorden en jaren neerpende. Drie jaren en vandaag.
“Eerlijk gezegd dachten we dat je dood was, in het begin,”¯ gaf de zanger toe, maar op de een of andere manier deden de woorden niets meer, ketsten af tegen het schild dat hem immuun maakte tegen dat soort toespelingen. Morag en hij hadden het met veel zorg opgebouwd tot het nooit meer brak.
“Maar we vonden een artikel in de Bravo, met jouw foto erbij, en Morag erop. Precies zoals je altijd was geweest, en toch was het een recente foto. We schrokken ons kapot, maar moesten en zouden je terugvinden. Want nu we eenmaal wisten dat je leefde, konden we die gedachte niet meer loslaten. Dus begon het drama. Georg was verreweg het allerergst.”¯
Gustav stopte even met lezen om te grinniken, wisselde een guitige blik met Georg, die absoluut geen flauw idee had waarom.
“Het enige wat we wisten, was dat de foto in Leipzig was gemaakt, wat elke andere stad in Duitsland wegcijferde, maar het was niet genoeg. We hebben telefoonboeken doorgebladerd, onze ogen blindgestaard op dat knipsel uit de Bravo, kranten gezien, het internet doorgespit, pagina voor pagina gezien en toch had het geen zin. We vonden gewoon he-le-maal niets, alsof je, zelfs al hadden we die foto gezien, er echt niet was.
Op een gegeven moment begonnen we zelfs te twijfelen aan of je wel echt in Leipzig woonde, of dat je er alleen maar aan het winkelen was. Wanhoop kwam, begon aan ons te vreten en tekende de vermoeidheid op ons gezicht, wat Tokio Hotel zijn moeilijker en moeilijker maakte.
David was woedend, snapte niet dat we niet konden ophouden met zoeken. Hij was zo kwaad dat hij naar het bureau van de Bravo heeft gebeld en om de naam van het meisje op de foto vroeg. En je weet dat de paparazzi alles weet…
Dus vonden we Morags naam. En Weigmann stond in het telefoonboek van Leipzig. Ik geloof niet dat we ooit zo blij waren toen we eindelijk een spoor vonden -tot Georg belde en bleek dat jij waarschijnlijk niets met ons te maken wilde hebben. Of Morag in ieder geval.”¯
Morag had meegelezen, rode blosjes verschenen op haar wangen en Gustav grijnsde.
Hij had haar nog nooit zien blozen, in ieder geval niet op deze manier. Het was voor hem altijd logisch geweest als het leek alsof ze zich nergens voor kon schamen. Morag was niet iemand om zich te schamen, alleen maar iemand om rond te dansen, iedereen in walmen vrolijkheid achter te laten en zich niet af te vragen wat anderen van haar dachten.
Ze bracht snel zijn hoofd weer in de richting van het papier, met haar handen, zodat hij doorging met lezen van wat Bill zei. Alles om hem af te leiden van dat beetje rode schaamte in haar gezicht.
“En voor een week dachten we op een dood spoor te zitten, dachten we dat met haar de laatste hoop het vinden van jou was verdwenen in niets. Tot Tom zei: “Laat het zitten. We gaan gewoon heen. Als we eenmaal bij haar voor de deur staan, kan ze vast niet anders dan ons doorsturen naar zijn huis.”¯
Uiteindelijk bleek het veel makkelijker te zijn. Morag was niet thuis, en we vonden alleen haar grootouders. Dat was vanmorgen. Die wisten natuurlijk van niets, dus stuurden ze ons zonder verdere moeilijkheden door naar je appartement. En dat is het wel.”¯
De enorme lap tekst danste voor zijn ogen, letters werden zwarte vlekken tot een grote brij zonder vorm. Hij werd bijeengehouden door onbegrip. Waaromvragen en onzekerheid. De wetenschap dat dit moment echt was werd minder, werd verschillende losse stenen in een wankelende muur van een immense kathedraal.
“Maar waarom?”¯ schreef hij.
Zijn vingers trilden, vertelden aan de overgebleven bandleden dat, als hij had kunnen praten, woorden zouden blijven steken in zijn keel, in aarzeling. Vingers waren ook onzeker, soms.
Georg zag de twee woordjes, klein als ze waren. En Gustav zag zijn ogen, zag dat hij boos wilde zijn. Alsof hij met geweld antwoord wilde geven, maar niet gewend was aan schrijven in geweld.
De vingers van de bassist omklemden het potlood zo stevig dat het vertelde. Dat scheldwoorden eigenlijk niet nodig waren om neer te zetten -maar Gustav wist dat hij dat toch zou doen. Alleen maar om duidelijk te zijn, om aan te geven dat hij zijn stem wilde laten trillen en overslaan van emotie.
“Doe niet zo achterlijk, Gustav. Je bent zomaar weggegaan, al die tijd geleden, zonder woord. We dachten godverdomme dat je dood was. En je was een van mijn beste vrienden. Wat dacht je? Dat ik je zomaar zou achterlaten nu ik eenmaal wist dat het niet zo was? Alsof het uitmí¡í¡kt dat je niets hoort, alsof je alleen een drummer was. Ik mis je gewoon kloteverschrikkelijk erg.”¯
En nu dat neergezet was, was het goed. Zelfs omvat in woede en pijn, want pijn moest eruit. Altijd.
wauw. Weet je wat hier zo goed aan is? Dat je geen voegwoorden gebruikt. Dat maakt het zo mooi en zo beeldend. Bij dit stuk kreeg ik serieus tranen in mijn ogen. <3
Jezus. Ik ga ophouden met quoten, omdat elke zin gewoon zo verschrikkelijk mooi is. En nu ga ik een potje zitten janken omdat het zo ontzettend emotioneel en prachtig is.
Ik weet dat ik nu iets heel slims en analytisch en blabla neer moet zetten, maar aan het 'blabla' kan je al zien dat ik niet weet wat. Sprakeloos, werkelijk waar. En alles klopt gewoon, ik zeg het vaker over jouw verhaal maar het is ook gewoon zo, de reacties en de emoties en de beschrijvingen kloppen allemaal met elkaar. Zelfs als dit eraan zat te komen - en ik had het verwacht - zelfs dan nog - het is veel beter dan dat ik verwacht had, en dat zegt iets, omdat ik dankzij alle vorige zestien hoofdstukken al weet dat jij fantastisch kan schrijven.
-haalt diep adem-
Dat was een lange zin. Maar je snapt het wel, nietwaar?
Man. Ik snap niet waarom ik de enige ben die een reactie zet, want - je verdient elk woord van lof.
Liebe <3