Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » Tokio Hotel » Anthem of the Angels » 19.

Anthem of the Angels

6 nov 2011 - 13:47

1656

1

396



19.

Koel ochtendlicht perste zich naar binnen door de stoffige ramen, tekende schaduwen en lichtvlekjes tegelijkertijd. Gustav lag rusteloos op de oude bank, gevangen in rood en dacht. Alles leek voorbij. Op een vreemde, rustgevende manier, en tegelijkertijd op een stille, moedeloze manier.
Hij had Tokio Hotel afgesloten, zo goed als dat ooit mogelijk was, verder zou hij niet komen. En het was vreemd dat datgene wat hem jaren had beziggehouden, zo aanwezig was geweest, nu allemaal verdwenen was. Dat hij nu geen zorgen meer had, bijna niets om over na te denken. Het was rustig in zijn hoofd, geen gedachtenstormen die hem aanvielen vanuit het niets. Alles was weg… alleen Morag was er.
Niet hier, maar straks. Ze zou langskomen. Voor de laatste keer, want morgenmiddag ging ze weg, en dat was de andere kant van het voorbij zijn.
Morag ging weg. Hij bleef hier, alleen, in stilte. Eindeloze stilte en alleen hij om ervan te genieten. Wie had hij hier, in Leipzig?
Hij was voor Morag elk moment alleen geweest, maar toen zij er was, begon hij weer de goede dingen op te halen. Wist hij weer hoe het was om niet alles wat je dacht voor jezelf te houden, niet alles wat je ging doen alleen te doen. Niet alleen te eten, niet alleen te lachen, en zelfs niet alleen te lezen. Hij had alleen kunnen zijn doordat hij niet samen wilde zijn, niet wist wat dat inhield. En zij had het allemaal uitgelegd, laten zien, elke seconden en hij kon niet alleen zijn. Niet als alleen zijn zonder Morag betekende.
Misschien moest hij zijn ouders weer opzoeken, zoals Franziska had gezegd.
Of wachten op Morag, of met haar meegaan, naar Berlijn, en daar blijven slapen. Zoals Franziska het had genoemd.
Het lampje boven zijn deur sprong aan. Waar het vroeger nooit had gebrand leek het nu niet op kunnen houden. En het allermooiste was dat hij niet meer bang hoefde te zijn voor wie dat rood veroorzaakte, nooit meer.
Hij grijnsde. Het voelde meer dan goed om niet af te wachten, niet te twijfelen. Zeker te zijn, en dat holle, grijze gevoel in zijn maag dat telkens veroorzaakt werd door kloppend hart, slecht, verwachting, niet meer te voelen wanneer dat lampje brandde. Zelfs als hij niet zeker wist of het Morag was die het rood aanklikte…
Zijn vingers trokken de deur op een kiertje, maar dat negeerde ze, wilde niet voorzichtig zijn vandaag. Duwde de deur verder open en rende de kamer in, danste met het zonlicht. Gustav kon niet meer dan glimlachen. Ze zou terugkomen met de zon, had ze gezegd, en ze had gelijk. Ze kwam altijd met de zon, zelfs als het regende.
Hij beet op zijn onderlip. Als mensen in de winter op vakantie gingen, zochten ze de zon, volgden haar en sloten haar op. Wat als hij Morag volgde, zijn eigen zonvakantie, weg van de donkerste Leipzigmaanden?
Hij grijnsde lichtjes, hij wist zeker dat ze in de lach zou schieten als hij haar die metafoor voorlegde. En misschien zou ze dan door zijn haar wrijven en snel een kus op zijn neus drukken.
“Vind je het goed als ik wat tekeningen ophang in je appartement? Zodat ik er toch een beetje ben als ik er niet ben?”ť vroeg ze, het tekenblok kwam sneller uit haar tas dan ze hem gedag kuste.
Hij haalde zijn schouders op, maar de flonkering in zijn ogen vertelde dat hij veel liever die tekeningen bij zich hield dan dat het ophalen van zijn schouders betekende. Ze glimlachte, bladerde bedenkelijk door het tekenblok.
Er was zoveel op te hangen. Zoveel te zien, zoveel houtskoolstaafjes en potloodjes waren vergaan vanwege die pagina’s. Pagina’s vol met Leipzig, met het meer, met gebroken ramen in communistische gebouwen en bloemenperken. Met oeroude bomen, aangevreten door klimop, die verhalen vertelden.
Ten minste, dat zei zij. Sommige bomen stonden langer in de stad dan veel van de oudste gebouwen, hun kruinen in de hoogte hadden zoveel meer gezien dan welk mens dan ook ter wereld, en soms, als je dan in het gras ging liggen, in de schaduw van hun takken, dan vertelden ze die verhalen, die dingen die ze hadden gezien. Dat was wat wind was, volgens haar, en telkens als ze dat zei, grinnikte hij, vertelde hij haar dat ze teveel had gelezen.
Maar het kon haar niet schelen, ze hield ervan om bomen zo te zien, zoals ze beschreven zouden worden sprookjesboeken.
Daar hing haar tekening van de kapperszaak, van vlokken schuim en haar op de grond, en glimmende scharen. Daarnaast de ijssalon, en ijsjes. Aan de rand van die tekening kleefde een beetje chocolade ijs, dat hij per ongeluk op het papier gemorst had en daarna zo goed mogelijk geprobeerd had weg te vegen.
Het was niet gelukt, en hoewel de bruine vlek zelf vervaagd leek, kon je nog steeds voelen hoe het plakte, daar, in het hoekje van dat papier. Dat was het eerste wat hij dacht als hij die tekening zag, en Morag wist dat ook.
Ze had een rol plakband bij zich, en steeds meer papier, steeds meer grijstinten, vonden zijn muren. Zelfs tekeningen waarvan hij niet wist dat ze ze gemaakt had, en het verwonderde hem dat ze, naast het uitlezen van de helft van zijn boeken, zoveel had getekend. Zoveel had gezien dat andere mensen niet zagen. Zoveel het hare had gemaakt, in tekeningen, zodat ze het allemaal bij zich kon dragen.
Er was het moment dat ze piano had gespeeld, voor hem, zijn hand op de klankkast. Een donkere glimlach op zijn plechtig verstilde gezicht. En er was fietsen, er was rondlopen voor de fonteinen in het centrum, allemaal zo precies, zo echt, zelfs al had ze hen niet echt gezien, was ze er alleen geweest.
Ze had fantasie als vijf jaar kind zijn, en tegelijkertijd waren al haar tekeningen veel beter dan dat. Ze kon kind zijn, en volwassen tegelijkertijd.
De laatste tekening was hij. Zijn muren waren bijna alleen nog bedekt met papier en boekenkasten, en het laatste papier kwam bijna onderaan de muur, vlakbij de vloerplinten. Hij las. Tintenherz, hij wist het, zelfs zonder dat ze het boek in detail had getekend. Want Morag had de tekening gemaakt, en ze zat er nu, op de grond, haar linkerhand verstopt in het tapijt, naar te kijken met een potlood in haar hand. En dat potlood voegde niet de laatste details toe aan de tekening, maar schreef.
Een citaat, hij wist het bijna zeker, en het enige boek waaruit zij een citaat zou opschrijven was Tintenherz. Omdat ze kind en volwassen tegelijkertijd kon zijn.
Zodra ze richting zijn keuken was gelopen om koffie te zetten, had geglimlacht en zijn haar in de war had gewoeld, ging hij zitten op dezelfde plek waar zij net nog zat, voordat ze was opgestaan.
En hij keek naar zijn haar sierlijke handschrift, dat hem zo ontzettend vertrouwd was en waardoor hij zich precies een voorstelling kon maken van hoe ze moest praten. De letters waren een zin, waren hem in een citaat. Hij had gelijk gehad, het kwam uit haar lievelingsboek.
Hij lachte, omdat hij haar in een korte tijd zo goed had leren kennen en zo kon voorspellen wat ze zou doen. En vanwege die zin, die zich onderaan de tekening een weg baande richting de deur die naar zijn keuken leidde.
Es dauerte jedes Mal ein paar Augenblicke, bis er zurückfand aus der anderen Welt, aus dem Labyrinth der Buchstaben.
Ze kwam terug met koffie, en hij zag haar kijken.
Ze trok glimlachend haar schouders op richting haar hoofd, een beetje als een verontschuldiging, omdat ze zonder te vragen had geciteerd, maar dat was het niet, dat was niet logisch. Hij kon ook niet precies zeggen wat het wel was, behalve een van haar trekjes om te laten zien hoe vrolijk ze was en blij met koffie.
“Zullen we straks nog een keer teruggaan naar het meer?”ť vroeg ze, nadat ze de dampende mokken op zijn salontafeltje had neergezet, tussen de brief, ongelezen kranten en bijna kapotte pocketboekjes.
Hij knikte, dat leek goed. Om te eindigen waar het begonnen was, afscheid te nemen waar ze elkaar hadden ontmoet. In ieder geval afscheid nemen van Leipzig, want ze zou zo lang mogelijk bij hem blijven, tot donker, tot licht. Dat kon hij voorspellen, omdat hij het wilde, en omdat hij wist dat zij het ook niet erg zou vinden.
Ze dronken koffie en liepen naar buiten, voor nu de bijna laatste keer. Morgen nog één keer, als hij haar naar het treinstation zou brengen, haar gedag zou kussen en zwaaien.
Mee rennen met de trein zonder te horen dat die voort daverde, en alleen zien hoe Morag steeds kleiner zou worden achter een van de kleine, bevuilde raampjes en dan met een gelukzalige glimlach terug naar zijn appartement lopen om nog dagen achtereen terug te denken aan een van de beste zomers van zijn leven.
Buiten was koude zon, zoals zon ’s ochtends in de bijna herfst koel was en niet koesterend. Morag droeg nu panty’s onder haar jurkjes en soms met een vest, maar het bleven jurkjes, alsof ze het erom deed. En hij kon zich niet voorstellen dat ze in de winter soms broeken droeg, maar het was echt zo, had ze hem met een glimlach verzekerd.
Wandelend duurde het heel wat langer dan fietsen om bij het meer en de camping te komen, maar het kon. En langer lopen betekende meer tijd om te kijken, om te denken en herinneringen te delen, momenten uit de zomer terug te zien in elkaars perspectief. Meer tijd voor elkaar.
Onderweg kochten ze tosti’s bij een klein kraampje. En onderweg telde Gustav. Het kostte drieëntwintig bomen, vijfendertig kauwgomvlekken op de stoeptegels, vier voorbijrijdende auto’s en bijna zevenenveertig glimlachen van Morag om bij het meer te komen en nog een laatste keer steentjes over het wateroppervlak te laten ketsen.
Omdat ze kind en volwassen konden zijn tegelijkertijd.


Reacties:


xNadezhda zei op 6 nov 2011 - 14:02:
danste met het zonlicht. Gustav kon niet meer dan glimlachen. Ze zou terugkomen met de zon, had ze gezegd, en ze had gelijk. Ze kwam altijd met de zon, zelfs als het regende.
Ik heb serieus tranen in mijn ogen.

& verder - als ik je wil zeggen hoe mooi ik dit hoofdstuk vind en dan precies wélke delen, moet ik het hele stuk quoten. *diepe zucht van voldoening* Het is precies zoals het moet zijn. Beginnen en eindigen op dezelfde plek - ja. En de metafoor van de zon, de quote uit Tintenherz, Morags tekeningen... Je bent geniaal.

(En nu ga ik de proloog lezen en proberen daar iets Vernünftiges uit te krijgen.)

<3