Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » Overige » Ik mis je » Hoofdstuk 1

Ik mis je

11 feb 2012 - 2:02

1790

1

347



Hoofdstuk 1

“En als ik dood ben, eindelijk dood ben, beloof je me dan dat je altijd zal proberen om verder te leven?”¯ Ik schud mijn hoofd, terwijl ik zijn hand fijnknijp.
“Je gaat niet dood,”¯ zeg ik vastbesloten. Hij kijkt me aan, met die gepijnigde blik.
“Stop met jezelf voor te liegen, Anna. Ik ga dood.”¯

Een pen valt, gekras op papier, iemand kucht en klinkt alsof hij stikt. Een wiskunderepetitie maar de woorden dansen voor mijn ogen. Wat kan mij het schelen hoe hoog een heling is? Wat maakt het mij uit hoe lang de skibaan is? Zuchtend laat ik mijn hoofd op mijn handen zakken en vang de blik van de wiskundeleraar. Bezorgd, ongerust, nieuwsgierig. Zoals ik eigenlijk al had kunnen voorspellen, komt hij naar me toe. Langzaam, traag, alsof het hem niet genoeg boeit. Maar hij kan zichzelf en mij niet voorliegen.
”¯Anna?”¯ vraagt hij zachtjes. Ik negeer hem. “Anna,”¯ zegt hij nu wat luider. Weer reageer ik niet. Dan schudt hij aan mijn arm.
“Kom maar even met me mee,”¯ zegt hij op een zachte, dwingende toon. Ik pak mijn spullen op, ik ga die toets toch niet meer afmaken, en volg hem naar de gang. Daar leg ik mijn tas weer op de grond neer en ga op de tafel zitten die daar standaard staat voor mensen die rustiger willen werken.
“Het valt me op dat je afwezig bent, Anna, en ik maak me zorgen. Wat is er aan de hand? Kan ik je helpen?”¯ Mijn mond valt nog net niet open van verbazing. Vraagt hij me nou serieus wat er aan de hand is? Ik trek een strak en neutraal gezicht en spring van de tafel af.
“Heb ik iets verkeerds gezegd?”¯ vraagt hij. Ik geef geen antwoord maar slinger mijn tas over mijn schouder. Mijn gympen maken een piepend geluidje, alsof ze de leraar uitlachen, en nemen op die manier afscheid. Hij wil achter me aankomen, maar ik ben sneller dan wie dan ook als ik ren. Mijn passen worden sneller, langer, gejaagder. Nog een paar passen, dan ben ik de hoek om. Nog een paar passen. Nog een paar…
“Anna?”¯ Een verbaasde stem die me ernstig bekend voorkomt. Ik open mijn ogen en kijk in de bruine kijkers van Esmé, de zus van. Ik kan zijn naam niet eens denken. Ze houdt me van zich af, haar armen gestrekt, haar handen om mijn bovenarmen. Met haar rechterarm aait ze mijn linkerarm, om op die manier de paniek uit mijn lijf te jagen. De paniek die ook in haar ogen zit. De afstand wordt kleiner, de pijn groter, maar nu wordt hij gedeeld. Door tweeën, als een appel die je niet in zijn geheel wilt opeten. In partjes. Stukjes. Net als mijn hart, die vloeibaar lijkt te worden en door mijn handen glipt. Het hart die ik… Niet aan denken.
“Anna,”¯ zegt ze nog eens, terwijl haar armen mijn tas van mijn schouder duwen. Ze haakt haar armen vast onder mijn oksel en legt haar hoofd op mijn schouder.
“Als ik er niet meer ben, moet je op Esmé passen. Ik weet dat jullie elkaar niet liggen, of dat jij denkt dat ze je niet aardig vindt, maar ze vindt je helemaal het einde. Ze is blij dat jij diegene bent met wie ik alles deel.”¯ Jorrit glimlacht naar me en ik glimlach terug.
“Je moet eens stoppen met dat belachelijke gedoe, Jorrit. Je gaat niet dood. Dat weet jij, dat weet ik, dat weet de hele wereld.”¯ Hij pakt mijn hand en drukt daar een kus op.
“Het spijt me, Anna. Ik wil niet dood, ik wil voor altijd bij je blijven. Maar ik geloof in mijn dromen, in wat mijn lichaam me verteld. Ik heb niet lang meer en ik wil alles kwijt voordat ik ga.”¯ Ik buig me over hem heen en druk een kus op zijn lippen, zoute lippen, zout van de tranen. Zijn tranen, mijn tranen. Zout is inmiddels geen nieuwe ervaring meer. Ik denk dat ik prima kan wennen aan die smaak, want alles wat ik eet, zit onder het zout.

We staan daar, tien minuten, een kwartier, twintig minuten. Het wordt steeds langer, de bel gaat, we staan in de weg. Het kan mij niet schelen, het kan haar niet schelen. Onze pijn, ons verdriet. Zij, die nu de bescherming van haar broer moet missen, ik, die mijn eerste liefde zal moeten missen. ‘Eerste liefde’ lijkt niet genoeg om te omschrijven wat hij voor me was.
“Esmé!”¯ Een meisjesstem onderbreekt ons ‘onderonsje’ en geluid van naderende voetstappen zorgt ervoor dat we allebei opkijken. Ik ken het meisje enkel van gezicht maar voor Esmé is het… een belangrijk iemand. Net zoals … hij voor mij was. Is. Weet ik veel.
“Esmé?”¯ Ze laat me los om vervolgens in de armen van dit meisje te duiken en keihard te huilen. Bij haar gaan wel alle remmen los, en op een of andere onverklaarbare manier doet me dit pijn. Esmé heeft wél iemand die haar op kan vangen, Esmé heeft wel iemand die haar bij elkaar kan houden als ze uit elkaar dreigt te vallen. Ik moet het doen met… mezelf. Als ik zonder wat te zeggen langs haar wil lopen, probeert ze me tegen te houden, maar het meisje houdt hí¡í¡r tegen. Dan niet, bitch, denk ik geërgerd. Alsof ik haar van je af wil pakken. Ik val niet eens op vrouwen!
Ik gris mijn tas van de grond, slinger hem over mijn schouder en begin te rennen, alsof mijn leven er vanaf hangt, wat het in zekere zin ook doet. Door de hal, door de deur, langs alle fietsen, op zoek naar de juiste. Sleutel in het slot, omdraaien, op de fiets springen en wegwezen. Zo moeilijk had het niet moeten zijn. Maar uiteraard, ik ben het. Als ik weg wil fietsen, blindelings, doof, gevoelloos, knal ik tegen iemand op. Of hij knalt tegen mij op. Dat weet ik niet.
“Anna…”¯ Zijn stem klinkt dof, doods. Wie is hij? Wat doet hij hier? Waarom heb ik hem nog nooit eerder gezien? Ik kijk naar hem, hij kijkt naar mij. Zo staren we een tijdlang naar elkaar.
“Jij lijkt op iemand,”¯ zeg ik met pijn in mijn stem. Hij knikt, maar gaat verder niet op mijn opmerking in.
“Ik ben… Jorrit,”¯ zegt hij na even aarzelen. Waarom zegt hij de naam die me zoveel waard is? Ik kijk hem even kil aan, om hem te laten weten dat ik niet zo gediend ben van leugens, maar hij haalt zijn schouders op, alsof hij er niets aan kan doen. Misschien kan hij er ook niets aan doen. Hij haalt zijn handen door zijn haar, schudt het even zodat het wild en warrig zit en glimlacht dan naar me. Ik snak naar adem en grijp naar mijn buik. Dit kan niet waar zijn! Die beweging! Die blik! De herkenbare kenmerken! Maar hij leeft niet meer! Ik heb hem zien sterven, ik heb hem vaarwel gekust. Hoe kan hij dan hier zijn? Levend en wel?
“Oh, maar ik leef niet meer,”¯ sist hij in mijn oor, terwijl hij achter me staat en mijn luchtpijp dichtknijpt. Hij blijft knijpen, ik spartel naar lucht, maar verlies na een tijdje het bewust zijn.

“Anna?”¯ Wat is dit? Waarom ben ik niet dood? Waarom lig ik niet naast hem, weg te rotten onder de grond? Huilend open ik mijn ogen en kijk dan in de ogen van een jongen die ik wel vaker heb gezien, maar nooit echt heb gesproken. Hij is, als ik het goed heb, de voorzitter van de leerlingenraad, dus daardoor onwijs populair. Misschien een van de redenen waarom ik nooit echt met hem gepraat heb. Juist omdat hij zo populair is. Ik weet ook wel dat hij niet is zoals hij zich voordoet, ik weet dat er een jongen achter dat gezicht zit, maar ik wil er niet achter komen als hij al omringd wordt door duizenden mensen. Daarbij, misschien heeft hij er niet eens behoefte aan. Maar nu staat hij voor mijn neus, op het moment dat ik dood wil, en het is onmogelijk om aan hem te vragen of hij me wil vermoorden, of niet?
“Isaac,”¯ fluister ik, terwijl ik naar adem snak. Hij helpt me overeind, ondersteunt me als ik probeer op te staan. Zijn armen blijven om mijn middel liggen, zelfs als ik rechtop sta. Ik ben wankel, dus het maakt me eigenlijk niet uit. Hij kijkt me aan, een bezorgde blik, die dit keer niet wordt getekend door nieuwsgierigheid. Hij is gewoon bezorgd.
“Wat gebeurde er? Je liep tegen me aan en je raakte gewoon in trance…”¯ Ik bloos en kijk weg, ik kan hem de waarheid niet vertellen. Ik kan hem niet vertellen dat Jorrit…
“Anna?”¯ Blijkbaar heeft hij tegen me gepraat en heb ik het niet gehoord. Verbaasd kijk ik naar hem en zie dat hij glimlacht. Een geruststellende glimlach, eentje waardoor ik serieus rustiger word. Hij slaat zijn armen strakker om mijn middel en trekt me naar hem toe. Hij omhelst me, hij knuffelt me. Maar het is niet op zo’n liefdesmanier… Dit lijkt meer.. op vriendschap. Maar hij, ik? Daar heb ik nooit zo bij stil gestaan.
“Isaac, waarom help je me?”¯ vraag ik, terwijl ik mijn gezicht verstop in zijn shirt.
“Vind je dat ik je nu al help?”¯ Hij lacht bitter. “Ik had je veel beter moeten helpen toen je het nog meer nodig had. Ik kan je nooit genoeg helpen. Ik kan de fouten niet rechtzetten die ik heb gemaakt.”¯ Mijn mond valt open. Ik begrijp hem niet, maar ik wil hem wel begrijpen. Het gonst in mijn hoofd en ik krijg het allemaal maar niet op een rijtje. Wat bedoelt hij? Hij kan zijn fouten niet rechtzetten? Welke fouten? En waarom staan we zo?
Ruw duw ik hem van me af en kijk hem argwanend aan.
“Jij weet er meer van, hè?”¯ roep ik, terwijl ik mijn tas strak tegen me aandruk. Isaac schudt zijn hoofd.
“Niet over wat jij bedoelt. Want dí¡í¡r weet ik niets vanaf. Maar van eerder. Dat ik je niet gesteund heb toen het nodig was. Ik durfde niet, bang voor afwijzing. Maar daar heb je niets aan gehad. Die fouten, bedoel ik.”¯ Het valt allemaal een beetje op zijn plek. Ja, Isaac en ik gingen wel eens met elkaar om, maar niet extreem veel, ofzo. Isaac was een vriend van … hem, maar ik wist niet dat Isaac zo’n goede vriend was.
“Dat is oké,”¯ zeg ik dan maar. Isaac glimlacht oprecht naar me. “Maar ik weet wel iets waarmee je jouw fouten recht kan zetten.”¯ Hij pakt mijn arm en samen rennen we naar een plek die enkel hij, Isaac en ik kennen. Niemand die je ziet, niemand die je hoort.
“Vertel.”¯ En ik begin met vertellen…


Reacties:


Nianne
Nianne zei op 26 feb 2012 - 19:53:
Oh. Mijn. God. Volgens mij is iedereen jaloers op jou, Eileen! Want dit is gewoon prachtig, ik wil snel meer lezen! <3