Hoofdcategorieën
Home » Tokio Hotel » The Westermarck Effect [TC] » Hoofdstuk 5
The Westermarck Effect [TC]
Geschreven door:
Onderdeel van:
Laatst bijgewerkt:
18 feb 2013 - 0:30
Aantal woorden:
1438
Aantal reacties:
1
Aantal keer gelezen:
539
Hoofdstuk 5
Ziet: appartement 108
Hoort: Michael Jackson - Black or White
Ruikt: melati-wierook
Proeft: Cobra
Voelt: kussens
‘Vertel eens wat over jezelf.’ Het is de eerste conversatiestarter die in me opkomt sinds onze ontsnapping uit het tekenlokaal. Ik heb wel vaker gespijbeld, maar altijd samen met Isa en nog nooit zonder een goed excuus. Het kriebelt zozeer in mijn binnenste dat ik niet kon praten tot we twee blokken bij de school vandaan waren.
Al die tijd heeft Bill stilzwijgend naast me gelopen. Hij is vreemder dan ik dacht. Ik zou in zijn plaats de zenuwen krijgen en beginnen ratelen, maar hij kijkt gewoon voor zich uit en slentert over de stoep met zijn handen in zijn zakken alsof we dit elke dag doen. Het fenomeen ‘pijnlijke stilte’ lijkt niet te bestaan voor hem.
‘Wat wil je weten?’
‘Nou, ik weet niks over je behalve je naam, dus misschien kan je daar beginnen.’ Hij grinnikt en schud zijn haar uit zijn gezicht.
‘Goed dan. Ik ben opgegroeid in Keulen en heb mijn hele leven in hetzelfde huis gewoond, een rijhuis met een piepkleine tuin. Ik heb altijd graag getekend, dus de kunstacademie was een logische keuze voor mij. Pas toen ik veertien was, heb ik te horen gekregen dat de man die met mijn moeder samenwoont niet mijn biologische vader is. Hij is altijd goed voor ons geweest, maar… Het was een flinke klap voor mij. Hij heeft me officieel geadopteerd toen ik een jaar oud was dus ik draag zijn achternaam, maar sinds die dag heb ik nooit meer met dezelfde ogen naar hem kunnen kijken. Toen ben ik me tegen hem en mijn moeder gaan afzetten, elke dag heibel, ruzie zoeken op school, me zo extravagant mogelijk kleden, experimenteren met sigaretten, drank, meisjes, jongens…’ Mijn oren kleuren meteen rood. Als je hem een vraag stelt, krijg je een heel eerlijk antwoord, zo blijkt. ‘Het liep uit de hand. Het vijfde jaar heb ik moeten overdoen door oververmoeidheid en een hoop gedoe met de school. Ik had een leraar geslagen omdat hij me maar bleef kleineren over mijn haar en mijn make-up. Dus moest ik nog een jaar langer op die school blijven. Dat zinde me echt niet, maar mijn moeder wilde me niet van school laten veranderen. Dus deed ik het vijfde jaar een tweede keer en startte intussen een emancipatieprocedure op met het gerecht. Ik slaagde voor dat jaar op dezelfde dag dat ik mijn emancipatiepapieren kreeg, en zo werd ik twee maanden voor mijn achttiende verjaardag wettelijk volwassen verklaard. Ik pakte mijn spullen, schreef me in aan de kunstschool van Berlijn, zocht samen met mijn begeleider naar een betaalbare stek en een weekendbaantje, en hier ben ik dan.’
Mijn mond hangt nogal komisch open, dat besef ik nu pas. Bill trekt een pijnlijk gezicht.
‘Was dat teveel informatie?’
‘Nou… ja. Maar ik had er zelf om gevraagd, dus het is mijn eigen schuld.’ Hij gooit zijn hoofd in zijn nek en schatert het uit, een aanstekelijke lach.
‘En nu jij,’ zegt hij.
‘Nou, ik leef bij mijn vader. Mijn moeder heb ik nooit gekend en hij praat ook nooit over haar. We hebben altijd in Berlijn gewoond, eerst op een appartement en daarna in ons huidige huis, dat we nog steeds aan het renoveren zijn. Ik heb het eerste jaar overgedaan omdat een gewone school niks voor mij was, heb Isa toen leren kennen, en sindsdien draait mijn leven om haar, mijn vader, school, en niet verzuipen in het sociale regime. Best wel saai, dus.’ Bill zwijgt, graait na een paar seconden in zijn tas en vist een pak sigaretten op. Marlboro. Zonder woorden houdt hij me het pak voor en passeert me daarna zijn aansteker. De zilveren Zippo voelt glad onder mijn vingers.
Op de hoek houdt hij me tegen.
‘Waar gaan we heen?’ Ik trek mijn wenkbrauwen op.
‘Weet ik veel. Het was jouw idee om de klas uit te rennen, ik nam aan dat je een plan had.’
‘Heb ik ook. Het is alleen nog niet volledig uitgedacht.’ Hij staart nog een paar seconden voor zich uit, stapt dan zo abrupt verder dat ik achter hem aan moet rennen.
‘Dus wat is het plan?’ vraag ik en bots vol tegen zijn rug op als hij weer blijft staan, dit keer aan de bushalte. Hij draait zich naar me om en neemt me met een schattende blik op, alsof ik een straatkat ben en hij probeert te besluiten of hij me durft aanhalen.
‘Wil je zien waar ik woon?’
Toen Bill de woorden ‘betaalbare stek’ uitsprak, had ik me mentaal een beeld gevormd van een kamertje van drie op drie in een betonnen monsterflat. In ieder geval niet dit. Vijf minuten bij de busstop vandaan stuiten we op een Victoriaans huis dat een halve eeuw geleden waarschijnlijk onbetaalbaar was, maar dat er vandaag meer dan een beetje verwaarloosd bijligt. De straat ligt op een helling en de stoep is een ramp, om over de rest van de buurt nog maar te zwijgen. Nummer 54, het huis met het torentje, heeft negen gebarsten treden die naar een houten veranda leiden. In de vitrage zit geen glas meer, de sponningen zijn dichtgetimmerd. Het slot kraakt en de deur schuurt over de tegels, het bloemenpatroon is bijna onherkenbaar.
‘Voeten vegen hoeft niet.’ Ik neem aan dat het een grapje was, de gang ligt vol lege pizzadozen, vuilniszakken en kartonnen dozen die uitpuilen van de flessen. Een weeïge geur van oud vuilnis walmt overal omheen en ik probeer zo goed mogelijk door mijn mond te ademen.
Bill wenkt me de trap op en boven is de lucht gelukkig beter te harden. Op de eerste etage zie ik drie deuren, elk met hun eigen nummer. Uit 101 komt gelach, in 102 zit iemand een gitaar te mishandelen. 103 gaat net open wanneer we passeren en een meisje steekt haar hoofd om de hoek. Een immense rookwolk en de geur van appeltabak verdrijft die van het stort op het gelijkvloers.
‘Hé, Bill. Nu al terug?’
‘Vroeger uit,’ antwoordt hij en het meisje grinnikt op een manier die me niet bevalt, klapt vervolgens de deur weer dicht zonder me ook maar een blik te gunnen. Op de tweede verdieping geven er weer drie deuren uit op de overloop, dit keer 104, 105 en 106. De eerste twee kamers zijn doodstil, maar in 106 hoor ik het klassieke geluid van een krakende beddenbodem en kreunende stemmen.
‘Jocelyn en Lara,’ knikt Bill. ‘Ik zweer het je, er is geen rustgevender geluid dan de nachtenlange vrijscènes van onverzadigbare lesbo’s. Ik heb de kamer boven hen dus ik weet waar ik over spreek.’ En hij grinnikt om mijn gezicht. Nog een trap omhoog. Deze overloop is kleiner en de kamers zitten tegenover elkaar. 107 en 108. ‘107 is buiten gebruik,’ zegt Bill. ‘Die kamer is piepklein en de vloerplanken zijn rot. Als je daar iets te enthousiast op en neer springt, lig je twee seconden later op de schoot van Hassan. Dus ik heb deze maar gekozen.’ Hij diept een sleutel op uit zijn broekzak en wenkt me met een hoofdknik mee naar binnen.
Een ronde kamer. We zitten in het torentje dat me buiten ook al opviel. De vloerplanken zijn van donker hout en de muren zijn vuurrood geschilderd. Ik zie een hemelbed dat is volgestapeld met kussens en dekens, een platenspeler balanceert wankel op een kleine ijskast, een lage houten buffetkast met een elektrische oven doet blijkbaar dienst als keuken. Op een salontafel gemaakt van oude autobanden en een ronde plank ligt een stapel tijdschriften en in één van de vensterbanken staat een wierookbrander. Bill gaat met zijn aansteker langs het half opgebrande staafje en meteen stijgt er een zoetgeurend straaltje rook op. Op de best verlichte plek, onder het raam, staat een zwaar houten bureau. Het hele blad is bedekt met tekenspullen en boeken.
‘Het is niet veel, maar het is van mij,’ zegt Bill plots, ik was al bijna vergeten dat hij hier ook is. ‘Tenminste, zo lang ik de huur betaal.’ Hij laat zijn tas vallen en buigt zich over de ijskast. ‘Bier?’
‘Graag.’ Hij opent twee flesjes en reikt me er één aan. Donkerbruin glas met een geel etiket. Cobra, de rest kan ik niet lezen.
‘Het is Indisch bier,’ zegt Bill als hij me ziet kijken. ‘Goedkoop, maar de smaak is er dan ook naar.’ Ik neem een slok. Het smaakt niet slecht, maar inderdaad ook niet meer dan dat. Bill houdt het flesje in zijn linkerhand, met zijn rechter prutst hij aan de platenspeler tot er muziek begint te spelen.
‘Michael Jackson,’ zegt hij ongevraagd, gaat dan op het bed zitten. ‘Wel, je wou praten. Praat.’
‘Waarover?’ Hij haalt zijn schouders op.
‘Muziek. Tekenen. School. Kom op, conversatie.’ Ik neem nog een slok en ga naast hem zitten.
“It’s not much, but it’s home.”
Daarmoestikevenaandenken.En nu ga 'k weer snel verder.