Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » De Hongerspelen » De 73ste Hongerspelen (Jelmer en Miranda) » 1-De Boete

De 73ste Hongerspelen (Jelmer en Miranda)

30 maart 2013 - 17:52

2775

2

328



1-De Boete

Dit is de Boete van district 9, gezien door de ogen van Lann.

Ik ril als mijn blote hand de ijskoude deurknop vastpakt. Zo langzaam en zo stil mogelijk schuif ik de deur terug in zijn post. Ik wil mijn gezin, de vijftienjarige Jelmer en mijn ouders, het liefst niet wakker maken op deze vroege morgen. Het is een koude zaterdagochtend in de lente, al doet de datum er eigenlijk niet aan toe. Vandaag is de dag van de Boete. Vandaag is de dag dat het Capitool de twaalf districten eraan wilt herinneren dat ze compleet zijn overgeleverd aan hun genade. Vandaag is de dag dat er twee kinderen, een jongen en een meisje, de dood in worden gestuurd. Vandaag is de dag dat ik misschien wel weg word gehaald van mijn familie. Voor altijd. Het weer past bij de sfeer van vandaag. Kil, met een grijze lucht. Ik steek mijn handen diep in mijn zakken, dankbaar voor de warmte dat dat me geeft. Het is eind maart en de lente begon dit jaar al vrij laat, qua temperatuur dan. Stilletjes loop ik over de onverharde weg van kiezels richting de akker. Een van de vele akkers van district negen, overigens. Hier moeten wij voor het brood van het Capitool zorgen. We werken de hele dag lang keihard op de akkers om aan hun wensen te voldoen. Zelf profiteren we bitter weinig van onze oogst. Het grootste deel gaat de trein in en hop, naar het Capitool. En wat krijgen wij ervoor? Alleen maar ellende. Armoede, lange werktijden, strenge vredebewakers en dan nog die vervloekte Spelen. Het is mijn tweede jaar. Ik ben nu dertien en heb me samen met mijn broer Jelmer in moeten schrijven voor de Hongerspelen. Net als vorig jaar ontsnap ik ook vandaag aan de gruwelijke sfeer voor de boete. Ik ga weg van huis. Er heerst tenslotte een heerlijke rust op de akkers. Het liefst duik ik zo ver mogelijk de akker in, tussen de korenplanten. Verstopt, veilig voor alles, helemaal alleen met die heerlijke rust. Veel mensen vinden het vreselijk om alleen te zijn. Mijn broer Jelmer zoekt, als hij dan een keer niks te doen heeft, meteen zijn vrienden op. Vrienden? Die heb ik nauwelijks. Ik ben al tevreden als ik alleen ben, alleen met de rust en met mijn gedachten. Niks vrienden, niks andere mensen om me heen. Alleen zo kan ik mijn gedachten rustig ordenen. Vandaar dat ik me al sinds mijn zesde verstop op de akker als het weer eens tegenzit, als de sfeer weer eens niet te verkroppen is. Ik struikel over korenplanten terwijl ik me ongemakkelijk een weg tussen het graan heen baan. Zo nu en dan vertrap ik een plant, maar wat geeft het denk ik bij mezelf. We hebben toch al zo weinig dit jaar. Die paar korrels zullen echt niet het verschil maken. Ik denk aan de afgelopen jaren, aan de spanning die ik voelde als Jelmer daar tussen al die andere kinderen stond terwijl er één naam, een ongelukkige jongen uitgekozen zou worden die op leven en dood zou moeten vechten, enkel voor het plezier van dat vervloekte Capitool. Je kon je meer dan een keer voor de spelen inschrijven in ruil voor bonnen. Wij hadden dat nog nooit hoeven doen, maar de laatste jaren waren de voedingsmiddelen schaars. De akkers brachten minder op, en Jelmer was vorig jaar genoodzaakt om zichzelf nog eens vier keer in te schrijven, voor vier bonnen. Voor mij, papa, mama en hemzelf. Anders zouden we niet genoeg te eten hebben en die ene maand extra voedsel konden we dus wel gebruiken. Ik wilde ook, maar hij had me zelfs verboden om me meerdere keren in te schrijven voor bonnen. Net als mijn ouders trouwens. Zij vonden het al erg genoeg dat hun oudste zoon gedwongen was om voor het gezin te zorgen door de bonnen op zich te nemen. Dit jaar heb ik maar niet voorgesteld om me in te schrijven voor bonnen. Jelmer en mijn ouders zouden het toch verbieden. Jelmer had zich dit
jaar gelukkig ook niet ingeschreven voor bonnen. Pap en mam hadden het hem dit jaar verboden, ook al was de oogst dit jaar nog slechter dan vorig jaar.
Intussen ben ik ongeveer in het midden van het veld aangekomen en maak het mezelf gemakkelijk tussen de korenplanten. Het zit best comfortabel. De planten vormen een zacht laken boven de harde aarde. Ik laat diverse korenschijfjes tussen mijn vingers door glijden. Het is een rustgevend gevoel. De zon, wiens locatie een paar minuten geleden alleen te zien was door de gekleurde hemel, breekt nu langzaam door. Een paar vogels vliegen op uit een van de bomen aan de horizon. Ik kan hun vrolijke liederen horen. Het lijkt een normale dag, alsof er niks bijzonders gaat gebeuren. Ik word er rustig van. Mijn ademhaling gaat langzaam en vredig. Adem in. Adem uit. Langzaam worden mijn gedachten geordend en helder. Ik probeer niet te denken aan vanmiddag, aan het moment. Jelmer zal me wel proberen te kalmeren. Hij zal zeggen: ‘Nee Lann, je word niet gekozen, hoor je? Dat gebeurt niet!’ Ik zal dan zeggen dat hij ook gekozen kan worden, waarop hij weer zal antwoorden: ‘Nee Lann, ik word ook niet gekozen. Als je het niet geloofd, ga dan eens na. Hoeveel kans maken een paar briefjes tussen al die duizenden anderen?’ Het kalmeert me inderdaad een beetje, maar toch, het zou kunnen. Ik tel op mijn vingers hoeveel keer de naam van mijn broer erin zit. Zijn eerste jaar, zijn tweede jaar, derde jaar. Het vierde jaar met de bonnen, dat zijn er dus nog eens vier, plus een sowieso maakt acht keer. Dit jaar heeft hij zich niet voor bonnen ingeschreven, dus nog eens een erbij. Negen keer dus. Best weinig. Misschien heeft Jelmer dan toch gelijk. Ik probeer het uit mijn hoofd te zetten, maar hoe langer ik hier zit hoe moeilijker dat word. Ineens valt er een straaltje licht op mijn ogen. Ik knipper tegen het vervelende, felle licht en kijk naar de horizon. De zon is nu bijna helemaal te zien. Waarschijnlijk zit ik hier al minstens drie kwartier. Ik laat mijn hoofd weer zakken en kijk naar mijn handen die een korenschijfje fijnknijpen. Het zal nu wel ongeveer acht uur zijn. Misschien iets later. Over zes uur worden we op het plein verwacht. Over zes uur begint de boete. Over zes uur… Ik schud de gedachtes van me af en laat me languit tussen het graan vallen. Ik sluit mijn ogen en probeer nergens aan te denken. Gewoon lekker liggen. Geen gezeur, gewoon liggen. Op dat moment vliegen er weer wat vogels op uit hun nest. Hun liederen kalmeren me. Mijn ademhaling word weer rustig, net als toen ik hier aankwam. Ik laat me gaan en probeer te slapen. Het liefst zou ik blijven tot die hele klote Boete voorbij is.

Het is na tienen als ik thuiskom. Jelmer, pap en man zijn inmiddels ook al wakker geworden. Niemand vraagt waar ik ben geweest of waarom ik zo vroeg op was als ik binnenkom. Ze weten het antwoord al. Ze zitten met zijn drieën aan de ontbijttafel. Ik schuif nonchalant aan. Mijn vader geeft me een broodje en schenkt een glas melk in. Een karig ontbijt, maar het is niet anders. Iedereen eet zwijgend zijn ontbijt op. Niemand zegt wat. Ik kauw op mijn droge broodje zonder beleg. Daarna spoel ik alles weg met het glas melk. Het is uiteindelijk Jelmer die de stilte verbreekt. Nadat hij zijn lege glas neerzet graait hij in zijn zak en haalt er een klein pakketje uit. Hij legt het op tafel neer, vlak naast mijn bord. ‘Hier’, zegt hij. ‘Voor jou.’ Hij geeft me een zacht maar bemoedigend kneepje in mijn hand. Ik staar naar het pakketje. Het is een traditie dat mensen op de dag van de boete elkaar een cadeautje geven. Het Capitool wilt dat we het als een feestelijke gelegenheid opvatten. Ik pak het pakketje op en haal het leren buideltje weg. Daarin verpakt ligt een koekje. Ik vouw het buideltje dicht en stop het in mijn zak. ‘Bedankt’ zijn mijn enige woorden. Jelmer kijkt me vragend aan. ‘Wil je het niet eten? Ik weet dat je er normaal altijd zo gek op bent.’ Ik schud mijn hoofd. ‘Later, ik heb nu niet zoveel trek.’ Jelmer knikt. Hij begrijpt het.
Na het eten ruimen we gezamenlijk de tafel op. Daarna gaan we allemaal onze eigen gang. Vandaag is een vrije dag. Het is immers een ‘feestdag’, de dag van de Boete. Iedereen probeert de spanning te verwerken of te ontglippen. Terwijl mijn moeder een bezem uit de kast haalt en de vloer begint te stoffen (wat ze gisteravond ook al heeft gedaan) trek ik mijn laarzen weer aan, klaar om naar buiten te gaan. Ik wil nog iets voor Jelmer kopen, het maakt niet uit wat. Ik haal mijn schamele zakgeld uit de la van mijn nachtkastje. Jelmer is al weg, naar zijn vrienden. Pap heeft het zich gemakkelijk gemaakt in de stoel voor de openhaard en leest de krant. ‘Ik ga nog even het dorp in’, roep ik voordat ik de deur achter me dichtdoe. ‘Wat ga je doen?’, vraagt mijn moeder vanuit de keuken. ‘Kweenie, wat voor Jelmer kopen, een beetje rondslenteren.’ Mijn vader laat een goedkeurende brom horen. Mijn moeder gaat er verder niet op in. Ik ril als ik de deur dichtdoe en de laatste warmte buitensluit.

Als ik na een paar uur rondhangen weer thuiskom is mijn moeder weer aan het vegen geslagen. Volgens mij is dit haar manier om de spanning te verwerken. Ik hang mijn jas op aan de kapstok en schop mijn laarzen simpelweg uit. Die doe ik straks toch weer aan, waarom zou ik ze nu opruimen. Mijn vingers strekken zich om de warmte ook in mijn ijskoude handen op te vangen. Helaas heb ik niks kunnen kopen in het dorp. Mijn kleine beetje geld was net genoeg voor een paar koekjes. Dat is dan weer niet origineel. Jelmer en ik hadden dan net zo goed een koekje voor onszelf kunnen kopen. Ik heb besloten om mijn broer maar mijn zakgeld cadeau te doen. Veel makkelijker. Mijn vriend Tom was ook niet thuis. Ik heb geen idee waar die kan uithangen. De rest van de ochtend slenterde ik een beetje door de straten, uit alle macht proberend om de sfeer te ontsnappen. Mijn blik valt op de oude klok die in de kamer hangt. Een uur. Over precies een uur begint de boete. Ik word ineens vreselijk zenuwachtig. Ik laat me op mijn bed vallen en probeer te ontspannen, net zoals in de ochtend op de akker. Helaas komt mijn moeder vijf minuten later bij me om me klaar te maken voor de boete. Ze haalt mijn beste kleding uit de kast en kamt mijn haar nog eens extra. Ze probeert een gesprek aan te knopen tijdens het kammen, maar ik antwoord kortaf. Haar pogingen gaan verloren. Ze stelt vragen als ‘Ben je bij Tom geweest’ en ‘Heb je iets leuks kunnen vinden voor Jelmer?’ terwijl ik antwoord met een simpel nee.
Na nog een paar vragen staakt ze haar pogingen tot een gesprek. Ze haalt de kam nog een laatste keer door mijn haar en legt hem dan weer terug in de la. Ik draai me om op de stoel en kijk in de spiegel. Mijn groene ogen staan strak, serieus. Het past bij mijn blonde, krullende haren. Onder mijn gezicht zie ik een saai, grijs vest en daaronder een zwarte broek. Het zijn geen mooie, deftige kleren, maar wel somber. En laat dat nou juist het kenmerk van de dag zijn. Somberheid. Mijn moeder vangt mijn blik op in de spiegel. Een gesprek was totaal niet nodig geweest. Haar blik zegt iets wat ik niet in woorden kan vertalen. Het is een medelevende blik, hoewel er ook een spoortje angst in te vinden is. Het maakt een vreemd gevoel in me los. Een zowel zenuwachtig als kalmerend gevoel. Als ik de deur open hoor gaan draait mijn moeder zich om en beent zenuwachtig de kamer uit. Ik vermoed dat Jelmer thuis is. Dat vermoeden wordt al snel bevestigd. In de kamer naast mij hoor ik een gesprek tussen mijn moeder en broer. Jelmer is spraakzaam. Dat is hij altijd al geweest. Het is niet dat ik een slechte relatie met mijn moeder heb. Ik ben gewoon zwijgzaam, meer op de rust en gedachtes ingesteld. Een diepe zucht ontsnapt uit mijn keel als ik me achterover op het bed laat vallen. Wat ligt dat heerlijk. Ik weiger op te staan. Zelfs als mijn ouders zeggen dat het tijd is om te gaan blijf ik liggen. Als ik niet reageer gaat de deur van de kamer open. Jelmer komt binnen. Hij draagt een deftig zwart vest met een geel shirt eronder. Ook hij draagt een zwarte broek. Zijn haar is blond, net als het mijne, maar dan lichter. Mijn moeder heeft het in een glad model gekamd. Hij ziet er veel deftiger uit dan ik en lijkt compleet niet op mij. Een ding is hetzelfde. Zijn groene ogen staan net zo serieus. Hij zich op het bed zakken en kijkt me met een kalme blik aan. ‘Kom Lann, we moeten gaan. De Boete gaat zo beginnen’. Ik wil mijn ogen afwenden en weigeren, maar dat lukt me niet. Zijn ogen staan te kalm, te rustig. Ik kan hem niet negeren, niet zoals ik bij mijn moeder doe. In plaats van omdraaien en vermoeid kreunen, zoals ik ook altijd op de ochtend van een schooldag doe, zeg ik: ‘Ik wil gewoon niet dat een van ons gekozen wordt’. Jelmer glimlacht en pakt mijn hand vast. Terwijl hij me overeind trekt antwoordt hij. ‘We worden niet gekozen Lann. Twee jaar geleden niet, vorig jaar niet en dit jaar ook niet. Ga eens na hoe klein die kans is. Pakweg tien briefjes tussen duizend anderen. Het gebeurd niet Lann. Ik word niet gekozen, jij wordt niet gekozen’. Ik loop, nee strompel haast met hem mee de kamer uit. Van alle dingen die ik had kunnen zeggen zeg ik het meest kinderachtigste. ‘Beloof je dat, Jelmer?’. Ik schaam me dood voor mijn vraag, maar Jelmer kijkt me aan. Zijn blik is veranderd. Het staat niet meer kalm. Het staat zenuwachtig, maar vastberaden. ‘Dat beloof ik’.

Het plein, normaal vrolijk bezaaid met kraampjes en druk pratende mensen, is omgetoverd tot een podium. Mensen praten nauwelijks met elkaar. Ze lopen zwijgend hand in hand naar het podium toe. Jelmer heeft de hele weg niks gezegd, net als ik. Hij kijkt kalm voor zich uit, maar ik heb het gevoel dat hij iets verbergt. We zijn al bijna bij het podium en zullen dadelijk gescheiden worden. Jelmer zal bij de andere vijftienjarigen gaan staan, ik bij de andere dertien jarigen. Normaal uit ik mijn vermoedens niet, maar nu waag ik het erop. Het is bijna te laat en ik moet het weten. ‘Je hebt je weer ingeschreven hé? Voor de bonnen.’ Jelmer draait zijn hoofd naar mij toe. Er staat een spijtige blik in zijn ogen. ‘Ik moest wel, Lann. De oogst was dit jaar nog schaarser. Ik heb het stiekem gedaan omdat pap en mam het verboden. Zij zullen het straks te weten krijgen, als de zakken afgeleverd worden.’ Ik knik, meer niet. Ik vind het dapper, maar dat betekent niet dat ik er blij mee ben. Ik draai me om en zoek naar Tom. Hij staat ergens achterin, op een plek waar ik nauwelijks meer bij kan. Ik wring me tussen de mensen door totdat ik bij hem sta. We kijken elkaar met dezelfde benauwde blik aan en pakken elkaars handen. Mijn handen zijn ijskoud, die van hem warm. Het geeft een goed gevoel dicht bij mijn vriend te zijn. Samenzijn is toch niet zo slecht. Onze presentator, een dikke man met blond haar, komt het podium op en begint vrolijk te spreken. De hele speech lang ben ik er niet bij. Ik denk alleen maar aan Jelmer, aan zijn woorden. Hoe groot is de kans eigenlijk. Als Jelmer zich weer ingeschreven heeft betekent dat dat er dertien briefjes in de pot zitten in plaats van negen. Ik maak me plots niet meer druk om mezelf, of om Tom. Dertien zijn veel vergeleken met de vier die ik en Tom gezamenlijk erin hebben gegooid. Meer dan vier keer zoveel. Ik voel me duf en merk dat mijn knieën trillen. Ik pak Tom’s hand nog steviger vast als de man naar de bol van de jongens loopt. Ik heb al die tijd geen woord gehoord en kom pas weer bij zinnen als hij ‘Jelmer Rangroed’ voorleest.


Reacties:


FireLen12
FireLen12 zei op 23 juni 2013 - 21:29:
Leuk! Ik moet zeggen dat ik niet had verwacht dat iemand het door zou hebben.


tamarastyles
tamarastyles zei op 21 juni 2013 - 16:08:
Ik zag het aankomen dat Jelmer werd gekozen!