Hoofdcategorieën
Home » De Hongerspelen » De 73ste Hongerspelen (Jelmer en Miranda) » 8-De tweede dag
De 73ste Hongerspelen (Jelmer en Miranda)
8-De tweede dag
Jelmer schrikt onmiddellijk wakker als hij de voetstappen hoort. Veel tijd heeft hij niet nodig om weg te komen. Zijn rugzak, waar overigens bar weinig inzit, was al ingepakt. Hij springt op, slingert de tas over zijn schouder en zet het op een lopen. Hij werpt geen blik achterom. Dat vindt hij niet nodig. De snelle voetstappen die hij achter zich hoort zeggen hem al genoeg. Hij sprint tussen de bomen door, springt over wortels heen en duikt onder takken weg. Maar het lijkt niet te helpen, want de voetstappen achter hem nemen niet af. Hij is even bang dat het een Beroeps is die achter hem aan zit. Maar meestal zijn die niet alleen. Aan het begin van elke Spelen vormen ze wel een alliantie en ze gaan door totdat alleen zij nog over zijn. Het zou natuurlijk kunnen dat ze een voor een op jacht gaan. Hij zigzagt tussen de bomen door, maar niks helpt. Hij blijft de snelle ademhaling achter zich horen. Net als hij denkt dat het voorbij is springt de achtervolger van de zijkant bovenop hem. Jelmer kan net op tijd zijn arm heffen om de aanval gedeeltelijk af te weren. Hij ziet het mes oplichten in het licht van de zwakke zon. Maar het gewicht van zijn belager kan hij niet houden. Hij wordt op de grond geduwd en probeert uit de greep van zijn aanvaller te ontkomen. Hij duwt zijn arm tegen de arm van de ander aan, om te voorkomen dat hij met het mes toeslaat. Ze hijgen van de spanning, maar geen van hen is van plan los te laten. Jelmer ziet vanuit zijn ooghoek dat het niet om een Beroeps gaat. Het is de jongen van district vijf. De jongen die gisteren zijn medetribuut neerstak op het slachtveld. De jongen, die net zo oud is als hijzelf, doet verwoedde pogingen zijn arm langs die van Jelmer te krijgen om toe te kunnen slaan. Maar Jelmer blijft het wapen van zich af duwen. Met de andere arm en zijn benen probeert hij hem van zich af te schoppen en te slaan. Als hij zijn arm weg voelt glijden draait hij instinctief weg van zijn belager. Het mes mist hem op een haar na en doorklieft de sneeuw. Ze liggen beiden hijgend in de sneeuw en kijken elkaar recht aan. Jelmer, geschrokken als hij is, waagt het op zijn meest geliefde, maar nutteloze vraag. ‘Pact vormen?’ De jongen schudt zijn hoofd. Hij is niet van plan zijn prooi te laten gaan. Uiteindelijk wint er toch maar een. Jelmer vindt het vreselijk om te doen, maar hij heeft nu geen keus. Hij graait in zijn jas. De jongen stort zich meteen weer bovenop hem. Hij slaakt een angstige kreet in zijn aanval. Jelmer voelt hoe het lichaam dat op hem licht slap wordt. Hij duwt de jongen van zich af en trekt de pijl uit zijn maag. De tribuut stuiptrekt nog even, maar daarna ligt hij stil. Een kanon gaat af. Jelmer laat zich hijgend achterover vallen. Hij is buiten adem. Ik heb iemand vermoord, ik heb een onschuldige jongen vermoord! Hij had zijn kansen zo slecht ingeschat dat hij de mogelijkheid niet eens had doordacht dat hij iemand zou moeten vermoorden. Hij had verwacht dat hij niet verder zou komen dan de eerste dag. En nu heeft hij dan toch een tribuut vermoord! Nu al! Op de tweede dag! Hij overweegt de jongen aan te kijken, maar negeert de neiging daartoe. Het wordt er niet beter op. Het neemt zijn gevoel van eeuwige spijt niet weg. Ik ben een monster, denkt hij. Ik heb een moord gepleegd. Ik heb een onschuldige neergestoken met een pijl. Ben ik dan toch een moordlustige tribuut geworden? Hij duwt zichzelf overeind en begint weer te rennen. Hij wil hier weg. Weg van deze plek. Weg en nooit meer terugkomen. Tranen van frustratie en woede springen in zijn ogen. Hij
hoort hoe de hovercraft nadert om het lichaam op te halen, maar hij kijkt niet om. Weer een kind dood. De negende in anderhalve dag. Waarom moeten we dit doen? Waarom? Hij blijft doorrennen tot hij niet meer kan. Hij laat zich languit in de sneeuw vallen en onderdrukt de neiging om te gaan huilen. Het is zeer waarschijnlijk dat hij nu gefilmd wordt. De mensen mogen niet zien hoe hij na een moord ineenstort. Dat is niet goed voor de sponsors, als hij hier ooit weg wilt komen. Verman jezelf Jelmer, zegt hij tegen zichzelf. Als hij de Spelen wilt overleven zal hij toch een paar moorden meer moeten plegen. Het gevoel van machteloosheid dringt nu pas tot hem door. Hij had het niet verkeerd ingeschat. Hij is inderdaad niet meer dan een pop in de Spelen. Hij haalt de pijlenkoker onder zijn jas vandaan. Het is geen handige verstopplek. Het geeft meteen een veiliger gevoel als hij de koker over zijn rug hangt. Hij had gehoopt dat hij de pijlen en de boog die hij samen met de rugzak had buitgemaakt niet zou hoeven gebruiken. Maar helaas. Hij hield het niet lang vol. Hij haalt ook de kleine jachtboog uit zijn tas. Het is misschien beter als ik toch bewapend blijf, dwingt hij zichzelf. Hij ziet er enorm tegenop om nog een moord te plegen, maar het is niet anders. Hij zal zich toch ook moeten kunnen verdedigen. De sneeuwval van de afgelopen nacht is nog niet verandert. De sneeuw blijft met bakken naar beneden vallen. Met een beetje pech blijft het de rest van de Spelen sneeuwen. Jelmer trekt zijn rits nog wat verder aan. De vorst is streng en uiteindelijk zal hij toch iets moeten vinden om zich warm te houden. Anders is hij doodgevroren voordat de vierde dag begonnen is. Aan zijn rugtas heeft hij niks. Er zat wat eten in, een touw, een zalf waarvan hij de werking niet kent en een kompas. Misschien dat het ooit nog eens van pas komt. Maar niks wat hij kan gebruiken om zich warm te houden. Een vuur is het meest voor de hand liggend, maar het risico gezien te worden is veel te groot. Zo’n vuur valt op, zeker in een witte omgeving. Het kan zijn dat de sneeuwval het rook van het zicht onttrekt, maar Jelmer durft dat niet met zekerheid te zeggen. Wat nu belangrijk is, is het vinden van een schuilplaats dat hem kan beschermen tegen de strenge winter. Eten komt later wel. Hij kan lang zonder voedsel, maar de kou zal veel sneller met hem afgerekend hebben. Hij sjokt de rest van de ochtend door, maar vind niks, tot zijn grote ergernis. Ergens in de middag, Jelmer heeft geen flauw besef van tijd, besluit hij op een beschuitje te knabbelen. Het is een van de weinigen, dus hij moet er zuinig mee zijn. De rest van de middag levert hem ook niet veel op. Alleen maar sneeuw, dennenbomen, struiken, sneeuw, dennenbomen, sneeuw, dennenbomen, het houd maar niet op. Rechts van de Hoorn des Overvloeds bevonden zich heuvels. Het is goed mogelijk dat hij tussen de stenen een schuilplaats kan vinden. De kans dat veel andere tributen daar zitten is echter groot. Hij gaat zitten op de eerste de beste omgevallen boomstronk en wrijft zijn koude handen over elkaar heen in een poging ze warm te krijgen. De kou wordt alsmaar erger, en zo goed werken de handschoenen ook weer niet. Hij zal het niet lang meer uithouden als hij niet gauw een schuilplaats vindt. Gefrustreerd springt Jelmer op en neer om het warmer te krijgen. Het is ondertussen begonnen met schemeren. De avond zal snel vallen. En dan ziet hij geen hand meer voor ogen. Hoe graag hij ook wilt rusten, hij moet gebruik maken van het licht zolang het nog kan. Zal hij teruggaan naar de Hoorn en de heuvels betreden? Maar dat is ongeveer een dagreis vanaf hier. Dat red hij nooit op tijd. Zijn laatste hoop ligt nu in het dennenbos. Zuchtend komt hij overeind en begint weer hopeloos rond te lopen. Zijn vertrouwen in slagen wordt met de minuut minder.
Het is donker als hij ze hoort. Het gehuil dringt door in zijn schedel en laat hem rillen van angst. Een lang, angstaanjagend gehuil, en niet eens zo ver weg. Dat denkt Jelmer tenminste. Hij blijft meteen stokstijf staan en haalt een pijl uit zijn koker en legt aan. Met tributen vermoorden heeft hij problemen, maar wolven zijn een ander verhaal. Dat zijn bloeddorstige wezens en geen onschuldige kinderen die gedwongen zijn om met elkaar te vechten tot de dood. Het blijft even stil. Hij hoort letterlijk niets meer. Niets behalve zijn eigen, nerveuze ademhaling. Hij kijkt waakzaam om zich heen. Misschien besluipen ze hem al. Misschien staat er een vlak achter hem, klaar om hem te bespringen. Maar er gebeurt niets. Langzaam laat Jelmer de pees terugveren. Het is best zwaar om lang stil te staan terwijl je een pijl op je boog houdt. Maar hij blijft alert en houdt zijn pijl tegen de pees gedrukt, klaar om de boog opnieuw te spannen als dat nodig mocht zijn. Dan hoort hij een ijzige kreet, niet ver van hem vandaan. Hij het is geen dier. Dit is duidelijk het geluid van een kind dat in doodsangst verkeerd. Jelmer aarzelt, maar dan rent hij op het geluid af. Zijn medeleven wint het van zijn verstand. Hij heeft al een jongen vermoord. Hij heeft kinderen elkaar zien afslachten Hij kan deze tribuut, wie het ook is, niet aan zijn of haar lot overlaten. Lang hoeft hij niet te zoeken. Een paar meter verderop beweegt een schim langs zijn gezichtsveld. Achter de schim aan rennen meerdere schimmen. Hij trekt de pees naar achteren en mikt. Het lijkt ineens een stuk moeilijker. In het trainingscentrum was er niet veel aan. Hij schoot op een niet levend doel dat stilstond. Nu moet hij, in het zwartst van de nacht, mens en dier onderscheiden. Dan valt de tribuut op de grond en springen de wolven op hem. Jelmer aarzelt niet langer. Vol zelfvertrouwen laat hij de pees los en de pijl schiet op zijn doel af. Al snel hoort hij de jankende kreet van een wolf. De tribuut blijft schreeuwen, maar het volume neemt af. Even later hoort hij vele, kleine poten wegrennen. Jelmer haalt diep adem. Ze zijn weg. Verderop hoort hij een zachte ademhaling, gevolgd door een zwakke stem. ‘Hallo?’ Jelmer sluipt stilletjes weg. Nu begrijpt hij wat Miranda bedoelt. Hij wil geen pact meer sluiten. Niet met deze jongen. Een van de vierentwintig tributen komt tenslotte levend de arena uit. Hij zal hem niet vermoorden, maar een pact sluiten gaat ook te ver. Hij heeft hem al geholpen, en dat is veel meer dan de meeste tributen mogen verwachten. ‘Wie is daar? Hallo? Waarom heb je me geholpen?’, klinkt het weer. Omdat ik het niet kon verkroppen je te horen lijden, beantwoord Jelmer zijn vraag in zijn gedachten. Hij zegt er niets bij. De jongen leeft nog. Voorlopig. Nu hijzelf nog.
Reacties:
Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.