Hoofdcategorieën
Home » Harry Potter » Naamloos... » Hoofdstuk 2
Naamloos...
Hoofdstuk 2
De volgende ochtend werd Tops wakker door Pluis, die op haar voorhoofd lag en aan haar neus likte. Slaperig stond ze op en liep ze meteen naar beneden, haar kleren had ze natuurlijk al aan.
‘Heb je al gepakt, schatje?’ vroeg haar moeder. ‘Kom, trek je schoenen aan, we gaan.’
‘Gaan? Wacht - gaan waarheen? O!’ zei Tops en ze rende weer terug naar boven. Ze smeet haar laatste schoolboeken in haar hutkoffer en klapte die dicht. Pluis sprong met een mooie boog bovenop haar hoofd en ging liggen. Tops zeulde haar hutkoffer van de trap en zette hem vlak voor de deur.
‘Oké, ik ben klaar!’ zei ze en ze plofte neer in een stoel. Haar moeder duwde een bordje met roerei op haar schoot.
‘Eet maar snel op, we moeten zo gaan.’
Tops deed wat haar moeder had gevraagd en even later stonden ze in de tramhalte. Tops’ vader, die Dreuzelouders had, wist hoe alles werkte. Ze gingen met de tram naar het treinstation, en van daar zou Tops alleen verder gaan. De tram stopte en ze stapten uit. Met z’n drieën liepen ze naar het treinstation.
‘Waar moesten we ook al weer zijn, Ted?’ vroeg Tops’ moeder.
‘Perron negendriekwart, net als vroeger!’
Zijn vrouw grinnikte. Net als vroeger…
‘Maar pap, er is geen negendriekwart! Kijk! Daar is tien en daar is negen. Of is het verder?’
‘Nee schat, het is hier, vlak voor je neus. Je moet door die muur daar.’
‘Maar - maar die muur is een muur, hij - zit vast, toch?’
‘Weet je wat? Ik ga wel eerst.’
Het was een groot raadsel. Tops keek verbaasd hoe haar vader haar karretje vastpakte en dwars door de muur tussen perron negen en perron heen liep en verdween.
‘Kom, nu wij!’ zei Tops’ moeder vrolijk en ze greep haar dochter bij diens pols. Samen renden ze naar de muur toe. Tops kneep haar ogen dicht omdat ze niet wou zien hoe ze te pletter zouden slaan en veranderde per ongeluk haar haarkleur van rood naar een raar soort roze, waarna het diepblauw werd. Na een tijdje deed Tops haar ogen weer open en zag een groot perron met een vuurrode stoomlocomotief. Er hing een groot bord met ‘Perron 9¾, Zweinstein Express’ erop. Grote hordes met kinderen die afscheid namen van hun ouders liepen op het perron, niet zo goed zichtbaar door de rook van de locomotief.
‘Wauw… Er is echt niets veranderd sinds wij hier waren, hè schat?’ zei een bekende stem naast Tops, die kuchte van de rook. Haar vader sloeg een arm om haar heen en loodste haar mee door de menigte.
‘Kom, we gaan een plaatsje zoeken.’
Tops knikte, omdat ze nog steeds geen ‘ja’ kon zeggen zonder een grote hap rook binnen te krijgen. Eenmaal binnen lukte dat wel en namen ze afscheid van elkaar. Tops beloofde te schrijven en haar moeder knuffelde haar nog een laatste keer toen er een fluit klonk op het perron en de trein ging vertrekken. Tops hing uit het raam en zwaaide naar haar ouders die weer op het perron stonden.
‘Dag mam! Dag pap!’
‘Dag schat! Tot in de kerstvakantie!’
Haar ouders zwaaiden nog even, maar toen verdween de trein om de bocht en kon Tops haar vader en moeder niet meer zien. Ze draaide zich om en keek de lege coupé in. Tops plofte neer op een van de zachte banken en trok Pluis uit haar haar, dat nog steeds diepblauw was. Ze griste een schoolboek uit haar hutkoffer. Toverdranken. Nieuwsgierig begon ze te lezen.
Na een tijdje kwam er een jongen binnen met rossig haar en heldere blauwe ogen.
‘Ehm - hallo. Is hier nog plaats? De rest is bezet…’
‘Ja hoor! Plaats zat,’ zei tops terwijl ze haar boek even weglegde. ‘Hoe heet je?’
‘Ik? Sam,’ zei de jongen verbaasd. ‘En jij?’
‘Ehm - zeg maar Tops.’
‘Tops? Hoezo dat?’
‘Nou, eigenlijk heet ik Nymphadora.’
‘Dus?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Nou, waarom moet ik je dan Tops noemen? Nymphadora is toch best een leuke -’
‘Nee! Nee, dat is het niet.’
De jongen, Sam, haalde zijn schouders op. ‘Ik vind van wel.’
‘Ik vind van niet.’
‘Wat jij wilt.’ Kennelijk wist de jongen niet wat hij nu moest zeggen. ‘En - - ehm - in welke afdeling zaten jouw ouders?’
‘Griffoendor.’
‘De mijne ook.’
‘O,’ zei Tops en Sam besefte meteen dat dit het einde was van hun korte gesprekje. Tops pakte Pluis van tafel en zette hem op haar schouders, waarna ze haar toverdrankenboek er weer bij pakte. Het bleef stil, tot er een oude vrouw met een snoepkarretje langs kwam.
‘Wie wil d’r wat van de kar? Wie wil d’r wat van de kar? Iemand iets van de kar? Jongeheer? Dame?’
Tops keek op en mompelde een bedankje, maar Sam sprong overeind en kocht een hele berg pompoentaartjes. Nieuwsgierig keek Tops over haar boek heen hoe Sam de helft van zijn taartjes opat en zijn toverstok pakte.
‘Wat ga je doen?’
Sam keek op. Kennelijk was hij helemaal vergeten dat Tops er ook nog was. ‘Ik? O, toveren, denk ik. Als het lukt tenminste.’
Tops glimlachte voor het eerst sinds Sam binnengekomen was. ‘Nou, laat zien dan.’
Sam brak een taartje doormidden en hield zijn toverstaf omhoog.
‘Reparo!’
De twee uiteinden van de gebroken taart schoven iets naar elkaar toe maar werden niet één.
‘Kijk, dat bedoel ik nou. Als mijn zus het doet lijkt het altijd zo makkelijk!’
‘Heb je een zus?’
‘Ja.’
Er viel weer een stilte, dit keer omdat geen van de twee nog iets wist om te vragen. Sam ging weer door met ‘toveren’, dit keer fluisterend zodat Tops geen last van hem zou hebben. Tops benutte de stilte en trok haar schoolgewaad uit haar koffer.
‘Ben zo terug,’ zei ze en ze ging weg om zich om te kleden. In de spiegel die boven de wastafels hing zag ze haar haar. Het was nog steeds diepblauw.
‘Hé, hoe komt dat nou weer? Pluis?’
Pluis kroop uit Tops’ binnenzak en miauwde.
‘Vind je het leuk? Ik weet niet. Misschien een beetje donker - wacht.’ Tops kneep haar ogen dicht en veranderde haar haar van donker- naar iets lichter blauw. ‘Ja, dat is veel beter.’
Even later ging Tops weer de coupé binnen.
‘Hé? Hoe heb je dat gedaan?’ Sam staarde haar aan.
‘Wat?’
‘Je haar! Het is nu blauw - ehm - anders blauw.’
‘O, dat, ja, ik ben Transformagiër.’
‘Ja? Serieus?’
Tops knikte en hield haar hoofd een beetje schuin.
‘Wauw. Kun je het eens voordoen?’
‘Als jij het wilt. Wat moet ik doen?’
‘O, weet niet. Kun je je haar eens geel maken?’
‘Tuurlijk,’ zei Tops en ze maakte haar haar fluorescerend geel.
‘Wauw,’ zei Sam nog eens toen Tops haar haar weer net zo blauw maakte als eerst. Ze had het altijd heel normaal gevonden dat ze Transformagiër was; haar moeder en haar oma waren het ook. Pas toen Sam erover was begonnen had ze beseft dat ze eigenlijk helemaal niet zo gewoon was.
De trein minderde vaart en een stem riep om dat ze hun hutkoffers in de trien moesten laten.
‘Kom!’ riep Tops over haar schouder naar Sam, die nog even snel zijn overgebleven pompoentaartjes opat.
‘Momal ewwewabten,’ zei Sam met zijn mond vol taart.
‘Wat?’
Sam slikte een grote hap door en riep: ‘Kom al. Even wachten.’
Tops lachte en bleef staan in de opening van de coupédeur. Sam griste het laatste taartje van de bank en brak hem doormidden.
‘Ook een stukje?’ zei Sam terwijl hij Tops aankeek, die opeens besefte dat hij hele mooie ogen had. Ze knikte vlug en keek de andere kant op.
‘Pak dan!’
‘Wat? O, ja, tuurlijk, sorry,’ zei Tops en ze stak haar hand uit, maar in plaats van het taartje vast te pakken struikelde ze over een hutkoffer die in de gang lag. Languit lag ze op de grond.
‘Gaat het? Sorry -’
‘Jij hoeft geen sorry te zeggen hoor,’ mompelde Tops en ze pakte Sam’s uitgestoken hand beet. Sam trok haar overeind en klopte wat stof van haar schouder.
‘Kom!’
Tops liep vlug achter Sam aan en streek haar haar recht. Toen ze buiten kwamen hoorden ze een luide stem ‘Eerstejaars, hierheen!’ roepen. Tops en Sam keken om zich heen wie dat had gezegd en zagen een strenge heks met een fluweelgroen gewaad en dunne lippen staan. Snel liepen ze erheen. Er stond al een grote groep rond de heks die opgewonden mompelde. Achter de vrouw was een prachtig kasteel te zien, met hoge torens en verschillende kassen die ervoor stonden. Een blond jongetje dat vooraan stond zei vrolijk: ‘Hallo, professor Anderling!’. De vrouw zei: ‘Hallo Joost!’ en zwaaide met haar toverstaf. Een hele hoop houten boten kwamen aangedreven over het pikzwarte meer, dat Tops eerst voor en asfaltweg had gehouden. Zwijgend stapten ze in. Tops en Sam kregen gezelschap van een jongen met rood haar die Charlie Wemel heette en een vrolijk meisje, Floor Heijboom. Langzaam roeiden ze naar het kasteel. Niemand zei iets; het meer lijkt een pure stilte uit te stralen die iedereen in trance bracht. Tops staarde naar het kasteel en verloor alle besef van tijd, tot ze een grote schok voelde en omlaag keek. Het bootje waarin ze zaten had de kust geraakt en iedereen stapte al uit. Het geroezemoes steeg weer op. Professor Anderling leidde hen naar binnen en vertelde intussen dat ze zo meteen werden ingedeeld tussen de afdelingen. Ze liep hen achter in een grote kamer en mompelde dat ze zo terug zou komen.
‘Wat zouden we moeten doen? Mijn zus wou niks zeggen. Gemeen hè?’ Tops knikte en ze deed haar mond al open om antwoord te geven maar professor Anderling was weer binnengekomen. ‘Kom. Jullie worden gesorteerd,’ zei ze en ze liep de deur weer uit. De jongen vooraan, Joost, huppelde achter haar aan en de rest volgde. Ze kwamen bij een grote houten deur die professor Anderling met een tikje van haar toverstok openmaakte. Ze liepen een gigantische zaal binnen, met een plafond zo hoog dat ze het amper konden zien. Er stonden vier lange tafels in de zaal, waar oudere leerlingen aan zaten. Professor Anderling stond al op een verhoging vooraan de zaal. In haar hand hield ze een groot vel perkament en naast haar stond een krukje met een oude versleten hoed erop. Er viel een stilte. Iedereen staarde naar de hoed, die zijn mond open deed. Tops’ mond zakte open toen de hoed begon te zingen. Hij zong over de afdelingen, Zwadderich, daar kwamen sluwe mensen in, Huffelpuffers stonden bekend om hun trouw, Ravenklauw voor de slimmeriken en Griffoendors waren moedig. De hoed stopte. Professor Anderling streek het vel plat en riep: ‘Aalfonder, Joost.’
De jongen met het blonde haar huppelde nerveus naar het krukje en ging zitten. Professor Anderling zette de oude hoed op zijn hoofd, die even stil bleef en toen ‘HUFFELPUF’ riep. Joost rende vlug naar een van de middelste tafel en er werd luid geklapt.
De groep werd steeds kleiner en Tops voelde zich steeds nerveuzer worden. Floor, die met hun in het bootje had gezeten, was bij Ravenklauw gekomen. ‘Teeuwsen, Pablo’ werd bij Griffoendor ingedeeld en Tops verwachte ieder moment haar naam te kunnen horen.
‘Thomasch, Henk’ kwam bij Zwadderich en toen was zij, ‘Tops, Nymphadora’ aan de beurt. Tops hoopte vurig dat ze niet zou struikelen en liep naar de kruk. Haar haar flitste van blauw naar rood, en toen werd het geel, groen en lila. Zenuwachtig ging ze zitten. De hoed zakte over haar ogen en ze hoorde een stemmetje in haar oor.
‘Aah, een Transformagiër, wat grappig. Maar goed, volens mij weet ik het al, GRIFFOENDOR!’
Tops hoorde het laatste woord door de zaal galmen en gaf de hoed terug aan professor Anderling. Vrolijk rende ze naar de tafel van Griffoendor, waar een jongen met halflang rood haar, die heel erg op Charlie Wemel leek haar aanstaarde.
‘Wat is er?’ vroeg Tops.
‘Je haar. Het -’
‘Nee hè! Is het weer geel?’
‘Ehm - het is eerder paars, maar ben je -’
‘Ja,’ zei Tops, die al wist wat hij wilde zeggen.
‘Wauw…’
‘Sorry, maar ik ga het niet voordoen.’
‘Nee, hoeft niet.’
Tops draaide zich snel om, want ze had durven zweren dat professor Anderling net ‘Visser, Sam’ had gezegd. Ze had gelijk en zag nog net hoe Sam’s mooie ogen onder de rand van de hoed gleden. In spanning wachtte Tops af, en ze slaakte een zucht toen de Sorteerhoed keihard ‘GRIFFOENDOR!’ schreeuwde. Keihard klapte ze toen Sam lachend naast haar kwam zitten.
‘Hoi Tops!’
Kijk, zo wilde ze nou genoemd worden. Ze zei lachend: ‘Hoi Sam!’ en keek weer naar de hoed, waar Charlie Wemel, de jongen met het rode haar die bij hun in de boot had gezeten onderuit kwam en naar hun tafel liep.
‘Goed zo!’ riep de jongen met het iets langere rode haar die zoveel op Charlie leek. Charlie lachte verlegen en draaide zich om. Professor Anderling rolde de lijst op en zwaaide met haar toverstok, waarbij de kruk en de hoed verdwenen. Ze stapte achteruit en ging aan een lange tafel achterin zitten, waar alle leraren zaten. De middelste stond op, een oude man met zilvergrijs haar en een lange baard met dezelfde kleur.
‘Je weet toch dat dat Perkamentus is hè?’ vroeg Sam.
‘Tuurlijk,’ mompelde tops, ‘wie niet?’
‘Tegen nieuwe leerlingen zeg ik welkom, tegen oudere leerlingen zeg ik welkom terug. Er is tijd voor toespraken, maar dat is niet nu, want ik heb honger! Eet smakelijk!’ zei Perkamentus en hij ging weer zitten, pakte het mes en de vork die voor hem verschenen en prikte in een kippenboutje. Tops keek voor zich. Een mooi gouden bord, beker, mes en vork lagen voor haar op de tafel, die bedekt was met schalen vol eten en drinken. Tops stak haar hand uit naar een schaal met saté, maar Sam was hem voor.
‘Hé!’
‘Hallo,’ zei Sam lachend en schepte ook voor Tops op. Ze aten zich zo vol dat ze het toetje, chocoladepudding met ijs, niet eens op konden. Perkamentus ging weer staan, maar Tops voelde zich zo rozig dat ze maar de helft van wat hij zei verstond; iets over een verboden bos, over ene Villers die niet wou toveren tussen kersen en iets over een slaafmaal en een leerlingenhamer. Ze snapte er helemaal niets van, maar waarschijnlijk lag dat aan haar. Tops stond op, omdat iedereen dat deed, en liep met de stroom mee. Ze liepen langs allerlei trappen en Tops had durven zweren dat die bewogen. Na een tijdje kwamen ze bij een groot schilderij met een dikke vrouw in een roze jurk tegen. Met een hoge stem vroeg ze: ‘Wachtwoord?’.
‘Apenstaartjes,’ zei een vijfdeklasser vooraan de rij.
Het schilderij vloog open en onthulde een gat. Eén voor één klommen ze erdoor. De kamer erachter was volgens Sam de leerlingenkamer en voor Tops werd meteen een deel van Perkamentus’ toespraak duidelijk. De kamer was heel gezellig en rommelig ingedeeld. Er was een openhaard en er stonden gemakkelijke wegzakstoelen bij. De vijfdeklasser die eerder het wachtwoord had gezegd draaide zich om en begon te vertellen waar de slaapzalen waren (Tops zei hardop: ‘Aha! Dus geen slaafmalen!’ en Sam keek haar raar aan). Tops zwaaide naar Sam. Wiens slaapzaal ergens anders was en liep rechts de trap op. Er stonden een stuk tien bedden en ze waren allemaal nog leeg. Op het middelste bed lag haar hutkoffer. Tops zette hem op de grond en plofte neer op haar bed, dat zo zacht was dat ze er bijna in wegzonk. Zonder ook nog maar te kijken wie er naast haar zou komen liggen of haar kleren uit te doen viel ze in slaap.
misschien een beetje veel voor één hoofdstuk, maar ik kon niet ophouden...
Cool Leuk ^^
Tops was altijd 1 van mijn favo personages in de boeken